29STE JAARGANG ZATERDAG 9 SEPTEMBER 1922 No. 36

De metaalDemerfcer

Kleekblad van den Hlgetneenen Dederlandscben ll)etaalbewerKersbond.

Arbeiders aller Landen Vereenigt IL

REDACTEUR: G. VAN DER HOUVEN Adres vain Redactie en Administratie: Hemonylaan 24, Amsterdam ■—"" 1 Telefoon 2 6175

JL— J- Kennis is macht, Eenheid kracht

ABONNEMENT; Bij vooruitbetaling per jaar. . . . i I i f 1.50 Voor Buitenland verhoogd met porto. Losse nummers , 0.03

Stukken van algemeenen aard moeten uiterlyk Maandags, Bondsnieuws en advertentiën Woensdagsmorgens zijn ingekomen

ADVERTENTIËN Gewone advertentiën per regel f 0,30 Aanvragen voor personeel »••••■ . • 0.20 Afdeelingsadvertentlën . . !!!!!•, 0.20

OPLAAG 35.350 Officiëele Mededeelingen. Deze week wordt het contributiezegel op de 38e week in het Bondsboekje geplakt * * » De op 3 Sept. j.I. gehouden vergadering van den Bondsraad heeft, in overeenstemming met Artikel 92 van het Huishoudelijk Reglement, de Commissie benoemd, belast met het doen van uitspraak inzake geschillen tusschen redactie en inzenders. Benoemd zijnde leden van den Bondsraad: A. v.d. HORST. J. KRAMER. W. VAN ZIJLL1. Allen te Amsterdam. Secretaris is: W. van Zijll, 2e Jan V.d. Heijdenstraat 101. * * * De leden van de afdeeling Rotterdam maken wij attent op dein dit nummer voorkomende advertentie. Het streven naar werktijdverlenging. De ©ogenblikkelijke toestand van de metaalindustrie is verre van rooskleurig. Opdrachten voor de ondernemingen zijn bijna niet te krijgen en dat geldt vrijwel voor alle branches die onze industrie omvat. Het door de ondernemers aangeprezen middel van loonsverlaging, hetzij met of zonder werktijdverlenging, kan o.i. in dien toestand weinig verandering brengen. Voor het grootste deel is de metaalindustrie in ons land belichaamd inden scheeps- en machinebouw, waaromheen zich de nevenbedrijven groepeeren, die het voor een groot deel van dien scheepsbouw moeten hebben. Van ondernemingen van anderen aard, zooals constructiebedrijven en ijzergieterijen, zien we, dat sommigen zich aardig weten te handhaven, waartegenover anderen, die moeten worstelen om niet door den stroom te worden verzwolgen. Veel zal hierbij afhangen van de outillage der bedrijven en de kundigheid der bedrijfsleiders, terwijl daarnaast ook het ter beschikking staande kapitaal een belangrijken factor uitmaakt. In het algemeen genomen kunnen we echter zeggen, dat er momenteel geen werk is, om de eenvoudige reden, dat er geen behoefte is aan scheepsruimte, als gevolg van dein de vervoerbranches ingetreden malaise. Erkennende, dat ook de buitenlandsche valuta een zeer nadeelige factor is voor de industrieën van anderen aard in ons land, moet daarnaast toch ook de algemeene malaise als voornaamste oorzaak van den ongunstigen bedrijfstoestand worden aangewezen. Onder de omstandigheden, zooals deze nu zijn, doet elke onderneming wanhopige pogingen om van het geringe aantal opdrachten, dht er nu eenmaal is, er één of meer te bemachtigen. Daarbij doet zich nu het verschijnsel voor, dat men die opdrachten poogt te verkrijgen door middel van verlenging van

den werktijd. Zelfs zóó ver gaande ondernemers, dat zij, alvorens op een bepaald werk in te schrijven, eerst bij het Departement van Arbeid een poging ondernemen om gedurende een bepaalden tijd te mogen laten overwerken. Het is mogelijk dat daarmee het belang vaneen enkele onderneming gediend is, maar wij als organisatie van de arbeiders hebben ons de vraag te stellen wat daarvan het gevolg zal wezen. Er is slechts een bepaalde hoeveelheid werk voor onze industrie te bekomen, dat staat vast. Niet alleen in ons land heerscht malaise. Met uitzondering van Duitschland, kunnen we gerust zeggen, dat de metaalindustrie ten onzent er nog vrij wat gunstiger, of, zoo men liever wil, minder ongunstig voor staat dan in andere landen. Dat wijst er voldoende op, dat de malaise van algemeenen aard is en het is eenvoudig belachelijk om te veronderstellen, dat de opdrachten zouden vermeerderen door hier te lande den werktijd te verlengen. Men zou elders dezelfde methode gaan toepassen, met het gevolg, dat de denkbeeldige voorsprong toch weer verloren zou gaan. Maar dat alles nog daar gelaten, dóet zich het merkwaardige verschijnsel voor, dat de eene Nederlandsche onderneming langer wil gaan werken om daarmee een andere Nederlandsche firma concurrentie aan te doen. Welk algemeen belang, zoo vragen wij, is daarmee gediend? De ondernemers zien nog altijd in wérktijdverlenging het meest doeltreffende middel om de loonen omlaag te brengen; dat is de eenige oorzaak die we voor hun streven kunnen aanwijzen. Werktijdverlenging biedt hun twee voor. deelen, n.I. loonsverlaging en bovendien op een gemakkelijke wijze productieopvóering. Dat alleen reeds houdt voor ons te méér reden in om in dat opzicht zoo krachtig mogelijk tegen dit streven stelling te nemen. , Tegen opvoering van de productie, mits dit doelmatig en met aanwending van geoorloofde middelen wordt gepoogd, hebben we geen bezwaar.,lntegendeel. Maar we .passen er voor om terug te keereh naaf paden die we altijd verderfelijk hebben gevonden voor de arbeiders. Bij honderden loopen de arbeiders werkloos en we zouden dus wel stapelgek moeten zijn als we onder die omstandigheden een streven naar werktijdverlenging gingen steunen, terwijl er zelfs geen zweem van bewijs wordt aangevoerd als zou de werkgelegenheid er door toenemen. Er is met de overwerkvergunningen toch al vreemd genoeg omgesprongen. Te Lobith bevindt zich de scheepswerf van de firma Bodewes. Deze werf, die bij normale bezetting veel meer dan 1000 arbeiders kan te werk stellen, heeft een overwerkvergunning en . . . geen werk. Er werkten tot voor een 14 dagen niet meer dan een 150- tal arbeiders, de rest liep werkloos. Maar zij, die nog werkten, werden geëxploiteerd op loonen, die zelfs voor eenige verlaging niet meer in aanmerking kunnen komen, maar toch 55 uur per week werken. Het Departement van Arbeid geeft vergunning, weigert deze op een daartoe door ons gesteld verzoek in te trekken, omdat de

firma toch al zooveel schade lijdt. Maar een week nadat deze afwijzing ons had bereikt, ontslaat de firma opnieuw een 75 arbeiders, en blijft met de overige pl.m. 75 man kalmweg 55 uur werken. Men moet ons nu maar eens aan het verstand brengen, dat die overwerkvergunning noodig was. Meermalen komt het voor, dat ons van de zijde van den directeur-generaal van den Arbeid advies gevraagd wordt indien een onderneming langer wenscht te werken en een daartoe strekkend verzoek heeft ingediend. Daartegenover staat, dat weer in andere gevallen een overwerkvergunning is verleend waaromtrent ons geen enkel verzoek, om ons oordeel kenbaar te maken, heeft bereikt. Systeem zit er dan ook in het geheel niet in en we kunnen den indruk niet van ons zetten, dat niet altijd een voorafgaand serieus onderzoek omtrent de noodzakelijkheid van overwerk wordt ingesteld. Meerdere ondernemingen wenden zich thans tot den minister met een verzoek, meestal om voor den tijd yan een half jaar 55 uur te mogen werken. Het gevaar is buitengewoon groot, dat de arbeiders zoo dwaas zullen zijn om dergelijke verzoeken te ondersteunen, omdat zij meenen dat daarmee aan loonsverlaging is te ontkomen. Onze leden zullen hun hebben bij te brengen, dat werktijdverlenging erger is dan directe loonsverlaging. Wie den arbeid op scheepswerven gadeslaat, hetzij inden winter bij strenge kou, of in den zomer bij groote hitte, die moet onder den indruk komen yan de verschrikkingen waaraan de arbeiders zijn blootgesteld. Slechts zij, die afgestompt zijn en jn wie alle hoogere mensohelijke gevoelens zijn gedood, zullen er ten slotte in berusten om weer het willoos werktuig te worden van de uitbuiting van weleer. Denken we verder eens aan den arbeid van den vuurwerker, die z’n lichaam sloopt met onmenschelijk harden arbeid, aan den vormer, die gansch den dag inde vuile aarde zit te wroeten en aan nog zooveel andere groepen van arbeiders, wier arbeid zwaar en afmattend is. De verkorte werkdag is een zegen, een goed van groote moreele en stoffelijke waarde, dat de arbeiders niet prijs kunnen geven zonder ernstige benadeeling van hun stoffelijk en zedelijk welzijn. Zij, die met de uitvoering van de Arbeidswet belast zijn, zullen niet inde eerste plaats hun beslissingen moeten richten naar de uitspraken van het minst ontwikkelde deel der arbeiders. De regeering weet ten opzichte van het militairisme den wil van duizenden en duizenden te negeeren en gaat, ondanks het grootste deel van ons volk tegen die militaire uitgaven gekant is, kalmweg voort met daaraan millioenen te vermorsen. In dit opzicht wordt de meening van het beste volksdeel genegeerd. Laten de minister en zijn hoogere ambtenaren er rekening mee houden, dat het meest ontwikkelde deel 'yan de arbeiders prijs stelt op behoud van de 48-urige werkweek. Dat is de beste steun die aan de met de uitvoering der wet belaste personen ten deel kan vallen. Dat zij zich dan bij hun beslissingen

laten leiden door hen die het „gij zult bij brood alleen niet leven” niet alleen met woorden, maar ook met de daad verkondigen . De Scheepsbouw in Nederland De scheepsbouw in ons land heeft gedurende de oorlogsjaren en kort daarna een groote uitbreiding ondergaan. Tal van nieuwe scheepsbouw-inrichtingen zijn gesticht en grooter nog is, naar alle waarschijnlijkheid, het aantal ondernemingen, dat uitbreiding onderging. Dat alles is natuurlijk geschied zonder eenig systeem; er is gebouwd en uitgebreid door tal van ondernemers op eigen gelegenheid, alles natuurlijk inde veronderstelling, dat de nieuwe of uitgebreide werven ruimschoots orders zouden kunnen bekomen en dus een solide geldbelegging zouden vormen. Wij wijzen slechts op de uitbreiding van de „Wilton”-onderneming te Rotterdam en die van de Nederl. Scheepsbouw Mij. te Amsterdam, waarvoor thans geen arbeid is te bekomen. Overal elders inden lande zijn eveneens groote werven ontstaan, hetzij door nieuwe vestiging, of. uitbreiding van bestaarden. Wij noemen slechts de nieuwe werf van de firma v.h. Wed. van Duyvendijk te Papendrecht, van de firma Bodewes te Lobith, van de N.V. „IJselwerf” te Gorinchem en dan nog zooveel andere ondernemingen, die aanvankelijk slechts voor den z.g.n. Rijnbouw waren ingericht, maar die vanwege de groote vraag naar schepen, zich allen op den zeebouw zijn gaan toeleggen. Zonder eenig systeem, zonder het minste overleg is elke groep van belanghebbenden maar aan het bouwen en uitbreiden getogen met het uitsluitend oogmerk om winst te maken. Het aantal voor den zeebouw ingerichte bedrijven is thans zoo groot, dat het ééne voor het andere geen opdrachten meer kan bekorden. Groote groepen van arbeiders, voor een belangrijk deel aan het landbouwbedrijf onttrokken, worden thans aan den dijk gezet en moeten maar weer zien, dat ze hier of daar een heenkomen vinden. Naar onze meening is de kans uiterst gering, dat voor al die nieuwe of uitgebreide ondernemingen inde toekomst voldoende opdrachten zijn te bekomen. De kapitaalkrachtigen en die welke goede bedrijfsleiders aan het stuur hebben, menschep wier inzicht en kennis van zaken het zoeken naar verbeterde werkmethoden mogelijk maakt, zullen het kunnen bolwerken, maarde rest zal een kwijnend bestaan en ten slotte een roemloos einde tegemoet gaan. We aanschouwen hier de onrijpe vruchten van het zoo hemelhoog geprezen particuliere initiatief. De drijfveer van het stichten van nieuwe en uitbreiden van oude werven is niet geweest om ons land een arbeidsterrein te verschaffen, niet dus het gevolg van ernstige pogingen om nieuwe bronnen van welvaart te scheppen. Neen, men dacht eenvoudig een goudmijn te vinden, en bet verworven kapitaal is er eenvoudig aan gewaagd. Er is o.i. veel verknoeid en opgeofferd, dat wellicht beter en nuttiger, meer in het belang van land en volk had aangewend kunnen worden, ’t Is mogelijk, dat we wat al te zwartgallig zien, maar veel hoop hebben we niet.