JAARGANG ZATERDAG 21 NOVEMBER 1925 No. 47

De IfletaalDemerfcer Weekblad m den tflgetneenen nsderl<mdschen iMalbewerkmbond.

REDACTEUR: G. VAN DER HOUVEN Arbeiders aller Landen – Kennis is macht, Vereenigt U. Adres van Redactie en Administratie: Hemonylaan 24, Amsterdam Eenheid kracht. — t —— Telefoon 26175 —

ABONNEMENT: „, , , . . , .., ~ , ADVERTENTIEN Stukken van algemeenen aard moeten uiterlyk Maandags, „ , , ... , . n or. Bh vooruitbetaling per iaar. . . . ; ; , f 1.50 „ , . , , J ° Gewone advertentién per regel f 0.30 dij vooiui-ueiauug • • * * Bondsnieuws en advertentiën Woensdagsmorgens . . nor, Voor Buitenland verhoogd met porto. .. • , m 00 Aanvragen voor personeel , 0.20 Losse nummers 0.03 J S °6O Afdeelingsadvertentiën 0.20

OPLAAG 25.200 Officiëele Mededeelingen. Deze week wordt het contributiezegel op de 47e week in het Bondsboekje geplakt * * ♦ Wij maken den leden van de afdeelingen Den Haag en Rotterdam attent op dein dit nummer aangekondigde vergaderingen. Tevens vestigen wijde aandacht van onze leden op de advertentie van het Ziekenfonds ~Voorzorg voorkomt Zorg”. Een onjuiste conclusie. De brief van den Metaalbond, waarin van ons verlangd werd, dat we „als eenmaal van regeeringswege vergunning voor overwerk was verleend, daarin onzerzijds zouden berusten”, zal de meesten onzer lezers nog versch iri ’t geheugen liggen, evenals het antwoord dat daarop gegeven is. ’t Is ons echter gebleken, dat van werkgeverszijde aan een enkele alinea uit ons schrijven een beteekenis gehecht wordt, welke daaraan niet gehecht mag en niet gehecht kan worden. We schreven destijds (brief d.d. 21 Aug. 1925): „Zoo goed als het loonvraagstuk moet ook het vraagstuk van den arbeidsduur, dat bovendien met het loonvraagstuk in uiterst nauw verband staat, een zaak van overleg tusschen werkgevers en werknemers zijn en blijven.” „De Werkgever”, het orgaan van de Vereeniging van Nederlandsche Werkgevers van 1 October j.1., meent gerechtigd te zijn uit ons schrijven te concludeeren, dat wij dus tegen wettelijke regeling zoowel van den werktijd als anderszins zouden zijn. Deze conclusie is gezocht en raakt kant noch wal. In ons schrijven aan den Metaalbond ging het speciaal over langer werken dan de bij de wet vastgestelde normale 48-urige werkweek en als we dus schreven, dat ook de arbeidsduur een zaak van overleg behoort te zijn, dan bedoelden wij daarmee, zooals trouwens vanzelf spreekt, „met inachtneming van de wettelijk-geregelde 48- urige werkweek als grondslag.” De 48-urige werkweek is grondslag en overleg dient plaatste vinden als de werkgevers van dien grondslag willen afwijken. Zoo en niet anders is onze bedoeling geweest en wij verzoeken „De Werkgever” met deze onze opvatting wel rekening te willen houden. Oogenverdraaiers. Toen de organisatie nog maar heel weinig te beteekenen had, was de lamlendigheid van de groote massa ongeorganiseerden oorzaak dat zoo ongeveer elke actie resultaatloos eindigde, ’t Waren, na afloop van zoo’n weinig succesvol geëindigde actie, in den regel de ongeorganiseerden, die den grootsten bek opzétten en met al hun klap-

looperij de organisatie nog in gebreke durfden stellen. Zoo gebeurt het nog wel eens, maar vroeger, toen de organisatie zoo bitter weinig kon doen, was dit aan de orde van den dag. De houding, door onze christelijke organisaties inzake de conflicten bij P. Smit en Wilton aangenomen en datgene wat zij sedert dien schreven en spraken, doet ons aan het bovenstaande herinneren. De leiders van den Chr. Metaalbewerkersbond, die in gemeenschap met hun confraters van nog twee zulke respectabele organisaties de 48-urenweek aan den „Nieuwen Waterweg” • voor welks behoud zij met ons in strijd waren gegaan hebben verloochend en vergokt, weten het in hun krantje zóó klaar te stoven, dat wij, inzake de conflicten te Rotterdam, een even belabberd figuur hebben geslagen als zij. Om tot zulk een conclusie te komen is heel wat fantasie, bedrog, misleiding en huichelarij aangewend moeten worden. De pharizeërs, schriftgeleerden, geldwisselaars etc. uit Jezus’ dagen zouden het de christelijke heeren van thans moeilijk hebben kunnen verbeteren. We zijn van die heeren, als ze in het nauw zitten, heel wat gewoon, maar ’t kunststuk dat ze nu de laatste weken uitgehaald hebben, overtreft al het voorgaande. Na eerst bij P. Smit, daarna bij Wilton de ergst denkbare verraderlijke rol te hebben gespeeld, na alles te hebben gepoogd om deze conflicten te doen mislukken, komen deze oogenverdraaiers de wereld vertellen, dat onze Bond na dag staken tot opheffing van het conflict Wilton adviseerde en dat we zulks gedaan zouden hebben om onzerzijds verdere financieele offers te voorkomen. Verder constateeren zij dat ook wij ten opzichte van den werktijd niets hebben bereikt, dus in dat opzicht strijders van den kouden grond zijn, enz., enz. Dat wordt je godbetert gezegd door . . . c-h-r-i-s-t-e-l-ij-k-e lieden, menschen die o zoo geweldig z-e-d-e-!-ij-k zijn. Dat wordt je gezegd door menschen, die bij Wilton gedurende 2-J dag, bij P. Smit Jr. gedurende drie weken elk uur op de loer gelegen hebben om je gelijk een sluipmoordenaar een doodelijken steek inden rug toe te brengen. ’t Is niet bekend of de heeren hun pharizeïsme zoover gedreven hebben, dat ze ook in hun gebeden onze nederlaag afgesmeekt hebben. Vurig gewenscht hebben ze ’t in ieder geval. Zooals een dorstig hert naar water verlangt, zoo hebben de christelijke heeren smachtend uitgezien naar onze en daarmee ook naarder arbeiders nederlaag. Zij, die nu met oogenverdraai en heere heere op de lippen smalen, omdat wij inzake werktijdverkorting niets bereikt hebben, konden zelfs niet lijdelijk tqezien. Neen, ze zijn actief opgetreden om toch maar in godsnaam te verhinderen, dat wij een algeheele overwinning zouden boeken. Tandenknarsend hebben zij aan de mogelijkheid daarvan gedacht en alleen om dat te voorkomen, reikten zij van Beuningen en Wilton de hand, daarom sloten zij een ver-

bond met ieder die het op onze nederlaag voorzien had. Wel zeker, ze zouden ’t met den duivel gedaan hebben als ’t in hun kraam te pas was gekomen. Zulke lieden, die een gedeeltelijke nederlaag van de arbeiders van Wilton èn van P. Smit wegens hun arbeidersvijandig optreden op hun geweten hebben, komen met een niet nader te qualificeeren lach op het gelaat ons in gebreke stellen. Precies zooals die ongeorganiseerden, die bij een actie passief blijven, de centen in hun zak houden, om na afloop tegen de organisatie te fulmineeren, dat ’t niks geworden is. Er is slechts één verontschuldiging voor het huichelachtig geschrijf der heeren aan te voeren. Op het hellende vlak gekomen zijnde, dat zij de werkgevers gingen steunen tegenover de arbeiders, is terugkeeren hun niet meer mogelijk. Eenmaal in leugens verstrikt, moeten zij verder gaan en dat leidt er toe, dat met grenzenlooze onwaarachtigheid gepoogd moet worden zich te rechtvaardigen. * * * Het twistgeschrijf over de Rotterdamsche geschiedenis heeft ons inziens nu wel zoowat zijn grens bereikt. Meenen de heeren van de K. C. N. voort te moeten gaan met hun Onderkruiperij te rechtvaardigen, dan hebben wij al den tijd om ons zoeklicht op hen te richten en zij kunnen dan van hun Rotterdamsch avontuur nog heel wat pleizier beleven. Als ze maar zorgen, dat ’t niet al te vervelend wordt en niet al te droog, want dan gaat de 10l er af. Van twee wallen. Op de conferentie met den Rijksbemiddelaar op 13 October heeft ook de heer P. Harkema het woord gevoerd. Deze man, welke, als we ons niet vergissen, bezoldigd propagandist van het N.A.S. is, heeft schijnbaar een aangewezen taak om zich vooral voor de metaalindustrie te interesseeren. Ofschoon met een handjevol leden bij de conflicten te Rotterdam betrokken, mengt zoo iemand zich inde discussies en geeft z’n meening ten beste. Dat is zijn zaak, bescheidenheid is niet ieders deel. ’t Spreekt echter van zelf, dat iemand als Harkema wat anders moet zeggen dan wij, vooral heel erg principieel moet doen en een beetje buitenissig. Dat deed hij dan ook op 13 October. Harkema constateerde dat inzake het conflict bij P. Smit Jr. de houding van de K. C. N., noch die van den Metaalbond een rol gespeeld hadden. ’t Conflict was alleen ontstaan wegens de ontevredenheids-prediking onder de arbeiders en, al zeide H. dat niet met evenveel woorden, zoo liet hij het toch dóórschemeren dat zijn propaganda daaraan niet vreemd was. Hij trachtte dus de geschillen tusschen ons en de K.C.N. ,en Metaalbond

naar den achtergrond te dringen. Succes had hij, zoowel bij de aanwezige werkgevers als bij de K.C.N.-bestuurders. Wat deze laatste aanging, beweerde Harkema dat onzerzijds ten onrechte het woord „verraad” gebruikt was. Datgene, wat de K.C.N.-organisaties deden, was volgens hem geen verraad omdat deze organisaties als niet-staande op het standpunt van den klassenstrijd volkomen overeenkomstig hun opvattingen handelden. Dat had Harkema nu eens heel fijn gezegd en de K.C.N. vond in hem een advocaat pro deo. Maarde Harkema, die op 13 October aldus bij den Rijksbemiddelaar sprak, is een andere dan die, welke in „De Arbeid” van 14 November het resultaat van den strijd inde Rotterdamsche Metaalindustrie behandelt. Een andere Harkema? Wel zeker, want hij die op 13 October de K.C.N. tegen ons in bescherming nam en daarbij als zijn meening uitsprak, dat geen verraad ten laste gelegd mocht wórden, begint z’n artikel in „De Arbeid” van 14 November aldus: „De judasrol van de K.C.N. (R.-K., Christelijke en Neutrale organisaties) heeft niet kunnen verhinderen, dat Donderdagmorgen 22 October bij Wilton de staking uitbrak.’l En even verderop constateert deze zelfde man dat ’s morgens Christelijke en R. K.- bestuurders in actie kwamen om: „de onderkruipers te bewegen hun luguber werk voort te zetten”. Dezelfde organisaties dus, welke volgens Harkema op 13 Qctober ten onrechte „verraad” ten laste gelegd was, worden later door hem als spelende een Judasrol, ten toon gesteld. Of is iemand die een Judasrol speelt géén verrader ? De consequentie bij dit soort lieden als waartoe H. behoort, is toch immer zoek. De oorzaak? Wel, de heeren laten geen poging onbenut om ons te bestrijden en zij grijpen iedere gelegenheid, die hen goeddunkt, daartoe aan. Harkema vond het op 13 October nu eens echt fijn de modernen te bestrijden en hoe kon hij dit beter doen dan door de K.C.N. tegen hen uitte spelen ? In z’n hart vond hij natuurlijk de houding van de K.C.N. wèl verraderlijk, getuige z’n uitlating in „De Arbeid*’. Zoo iemand eet, zulks ter meerdere glorie van de Eenheid, van Twee wallen. Dat het hem wel bekome 1 ♦ ♦ t Gelezen bladen I ♦ van ons vakblad mogen niet worden ♦, ♦ weggeworpen, doch behooren aan onge- ♦ ♦ organiseerde kameraden ter lezing ge- ♦ ♦ geven te worden. ♦' ♦ ♦ ♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦*♦♦♦♦♦♦♦*♦