Tweede dag. Deze zitting was gewijd aan een inleiding van den heer M. Worp, directeur van de Ambachtsschool en Nijverheidsavondschool vooi Delft en omstreken over; „VAKOPLEIDING VOOR METAALBEWERKERS”. De Voorzitter dankte den inleider bij voorbaat en hoopte dat de inleiding de basis zal leggen voor studie over dit onderwerp en aanleiding zal zijn tot verbetering van de vakopleiding. Op verzoek van den heer M. Worp zijn eenige vereenigingen op vakopleidingsgebied en werkgeversvereenigingen uitgenoodigd aanwezig zijn daardoor voor den Metaalbond

Naar Artis, bij den „Algemeenen” en ’t gediert, Raar worden je wegen soms bestierd. diens voorzitter, de heer Goedkoop, zijn directeur, de heer Schouten en de heer Van Eykeren. Verder de voorzitter vam de vereeniging tot bevordering der vakopleiding, de heer Smeenge, de voorzitter van de Ambachtsschool te Delft, de heer Groot en de voorzitter van de vereeniging van Directies van Nijverheidsscholen, B. v. Worp.

Na deze mededeelingen gaf de voorzitter het woord aan den inleider. Toen, dus begon de heer M. Worp, voor een paar weken de heeren v.d. Houven en Sikkema bij mij kwamen met het veyzoek op dit congres eens over de vakopleiding te spreken, heb ik na eenige dagen overweging toegezegd aan dit verzoek te zullen voldoen. Ik heb dit met heel veel genoegen op mij genomen, omdat het bloote feit, dat de A.N.M.B. voorlichting in deze wenscht, voor mij een bewijs was, dat het met de vakopleiding thans zal gaan ineen richting, die de eenigs goede is. De tijd van vporbereiding was wel hèel erg kort, maar het moest, omdat een bespreking als hier vandaag te houden van groot nut moet zijn voor de ontwikkeling der Nederlandsche vakopleiding. Over de vraag of ik nu juist degene moest zijn die deze bespreking zou inleidèn, Verschilde ik met béide heeren van meéning. Een vakonderwijsman is niet inde eerste plaats de aangewezen persoon een taak als deze te vervullen ; maarde heeren waren voor geen overreding vatbaar.

De opleiding tot beroepen en ambachten is al heel oud, zelfs al zoo oud als die beroepen en ambachten zelf. Ik zal u niet vermoeien met een geschiedenis van de ontwikkeling der ambachten en de daarbij behoorende vakopleiding, want daarvoor is de tijd veel te kort. Ik ■wil u er alleen maar op wijzen, dat door de | tijden heen het ambacht voortdurend veranderd j ia en de opleiding dus ook. Wanneer we hier in ons midden nog eens hadden kunnen krijgen zoo’n smid vaneen paar eeuwen geleden, zoo’n ouden heer, die niet anders kende dan de primitieve gereedschappen van dien tijd en het ruwe materiaal van die dagen en we vertelden hem eens, dat ieder ijzeren voorwerp uit den construotjebouw of Oen madhinebouw thans achtereenvolgens door j

een groot aantal personen was bewerkt, dat ieder daar iets aan gedaan had; dab b.v. de g ijzeren staaf, die den vorigen dag per vrachti- auto van het station was afgehaald, gewalsd ir uit ijzer dat een paar dagen te voren in het Roergebied uit de groote hoogovens was gekomen en te Amsterdam door verschillende menschen was bewerkt met sneldraaistaal op draaibanken, fraismachines, enz. enz., dan zou die j- oude heer na van zijn eerste verbazing bekos “en te zijn, gezegd hebben, dat dan het amn bacht als zoodanig niet meer bestond. En de man zou nog gelijk gehad hebben ook. Het zou p evenwel zeer interessant geweest zijn om van L hemzelf eens te vernemen, hoe men dat in zijn tijd klaar gekregen zou hebben, _ i Reeds inde vorige eeuw was er in het ambacht een groote evolutie merkbaar, de uitvinding der stoommachine gaf niet alleen aanleiding tot het maken van stoommachines, doch was tevens oorzaak' van het ontstaan van andere machines en deze beide soorten, de krachtwerktuigen en de langzamerhand ontstane – arbeidswerktuigen brachten een groote verandering inden aard van het ambacht en ook in dg bedrijven zelf. De metaalbewerking begon hoe langer en meer machinaal te geschienen en da bedrijven werden meer zaken, meer handelsondernemingen, waarbij de patroon, die tot dusver medegewerkt had in het bedrijf jneer koopman werd. Voor het opleiden der leerlingen, wat tot dusver een deel van zijn taak was geweest, welker goede vervulling een eerezaak was, had hij thans niet meerden noodigen tijd, zoodat dit aan de gezellen moest overgelaten worden, waarbij de belangen van het bednjx en van de op te leiden jongelui al spoedig in het gedrang kwamen, want de arbeid van dezen knecht moest óf aan het bedrijf óf aan den jongen ten goede komen. Als êevo.g daarvan kwamen de patroons in verschillende plaatsen na uitvoerig overleg overeen om na te gaan, of er voor de leerlingeni opleiding geen andere oplossing mogelijk was, De kosten daarvan was niet het grootste bezwaar maar wèl, dat men zijn beste werkkrachten niet voor het bedrijf ter beschikking had. Zij besloten toen, al naar den omvang van ; hun bedrijven, bij te dragen inde kosten van i en stelden daarvoor eender knechts aan, die met de opleiding van de leer: hngen werd belast. In Dordrecht, Groningen en naar ik meen bok te Amsterdam, werd een huis gehuurd of gekocht, waarin een paar vertrekken werden ingericht tot werkplaats. Vooral cs patroons in het timmervak gingen over tot dezen coöperatieven vorm van leerlingstelsel, en toen al spoedig ook behoefte bleek , te_ bestaan aan teekenonderwijs, werd dit daarbij opgenomen. Zoo ontstonden ds ambachtsscholen,, die dus te oordeelen naar de wijze van hun ontstaan eigenlijk zijn een coöperatieve vorm van leerlingstelsel. In Groningen heet thans deze vereeniging nog „Vereeniging van. “dustrieelen en werkbazen”. Deze verandering in_ de wijze van vakopleiding Verd bij de voortzetting van de industrialisatie der bedrijven en het ontstaan der fabriekmatige productie voortgezet, zoodat het aantal vakscholen geleidelijk grooter werd, terwijl daarnaast ook nog een groot aantal avondteekonscholen ontstond. Vooral de Mij. tot Nut van 't Algemeen heeft daar, waar de overheid in gebreke bleef, veel en nuttig werk gedaan door het oprichten van avondcursussen voor ambachtslieden. In 1863 kwam onder Thorbecke de wet o. h. M. O. tot stand, waarbij o.m. de gemeenten met meer dan 10.000 inwoners verplicht werden, burgerdag- en burgeravondscholen op te richten. De Bedoeling van den wetgever was uitstekend, n.l. om door aansluiting met het L. O. nuttige en praotische kennis te brengen aan hen, die met handenarbeid in hun onderhoud moesten voorzien. De burgerdagscholen zijn practisch gesproken mislukt, maarde burgeravondscholen hebben het to’t een groote ontwikkeling gebracht. Over ’t algemeen was de opzet, hoe goed ook bedoeld, te theoretisch en hield hij te weinig rekening met de werkelijke behoeften van hen, voor wie ze bestemd waren, totdat tenslotte het stelsel van avondonderwijs aan de Burgeravondschool te Alkmaar ingevoerd, meer algemeene toepassing \vond, n.l. practisch vakteekenonderwijs met aanvullend algemeen vormend onderwijs. In den loop der jaren zijn toen de meeste burgeravondscholen in dezen geest gereorganiseerd géworden. Het. eigenlijke leerlingstelsel, de opleiding in de werkplaatsen, kwam intusschen hoe langer hoe meer in verval. Van practisch opleiden bleef tenslotte niet veel meer over dan opgroeien, zonder dat er meer aan opleiding m positieven zin gedacht kan worden. Het ambachtsonderwijs aan de dagscholen echter kwam tot krachtigen bloei. In 1891 werd door Minister de Savornin Lobman voor het eerst Rjjkssubsidie voo dit onderwijs beschikbaar gesteld, waarmede het bestaansrecht dezer scholen officieel erkend werd. In 1899 werd door den mywster Goeman c Borgesius een inspecteur van het M. O. aange-Steld, welke speciaal belast Werd met het toe- i zicht op de vakscholen, waardoor bij de ont- i wikkeling en inrichting dezer scholen een i krachtige leiding verzekerd werd. Vooral de c periode die toen vólgde, bracht hét ambachts- t onderwijs tot krachtige ontwikkeling, totdat i het zoo langzamerhand gegroeide stelsel van ! het vakonderwijs in 1921 inde wet op het c N.O. werd vastgelegd. Naast dit vakonderwijs, dat nog steeds voor- c namelijk opleiding in het ambacht beoogt, zoo* I als dit iri de klemnijverheid voorkomt, ont- c stonden hier en daar particuliere leerling- v stelsels, waarvan dat door den heer Mr. 1 Smeenge in Drente opgericht, wel als het beste t voorbeeld genoemd kan worden. Het uitge- a strekte platteland van Drente met zijn ver- t spreide bevolking leende zich aanvankelijk v minder goed voor een gecentraliseerde oplei- \ ding aan een ambachtsschool, maar ten slótte \ zijn inde centra daar toch scholen gesticht. t Ook de groote bedrijven, die meer en meer 1 behoefte kregen aan goed geschoolde werk- i: krachten, namen de opleiding zelf ter hand, zoo- h dat hier weer ontstond de oude vorm van het s leerlingstelsel, n.l. opleiding in het bedrijf zelf. v De wet van 1921 bracht ook de wettelijke e regeling van het leerlingwezen, maar tot heden i is dit nog niet in practijk gebracht, trouwens c we leven thans ineen toestand op het gebied c van vakopleiding, zooals die nooit gekend is. c De industrie heeft een nijpend gebrek aan ! e geschoolde arbeidskrachten, waarin dein te k klein aantal bestaande vakscholen bij lange na o niet kunnen voorzien. Door totaal gebrek aan v opleiding van verschillende beroepen zooals z

t voor machinist, teekenaar, bedrijfsopzichter, s zoekt een deel der aan vakscholen opgeleide arbeidskrachten hun bestaan in deze richting, [ waardoor een groot deel van het aantal goed ; onderlegde ambachtslieden, dat beschikbaar komt voor de industrie, nog kleiner wordt. Het leerlingstelsel, zooals dat inde wet van 1921 geregeld is, wordt niet uitgevoerd ondanks alle i toezeggingen, zoodat meer en meerde industrie tracht zelve inde vakopleiding te voorzien en de wijze waarop dit hier en daar geschiedt, is zoodanig, dat men moeilijk meer van vakopleiding kan spreken, al draagt het ook den naam van leerlingenopleiding. En het eigenaardigste van alles is, dat de Regeering zegt; het moge waar zijn, dat er een groote behoefte is aan degelijke vakopleiding, de schatkist gaat op slot en we trekken ons er weinig verder van aan. Zie maar dat je je redt. vakopleiding moge van enorm belang zijn voor de industrie en dus ook voor de welvaart van ons land, wè hebben jullie eenige inspecteurs gegeven en nogal wat subsidie, een wet, waarvan de helft uitgevoerd wordt en daarmee zijn wij klaar. De yereeniging tot bevordering van de Vakopleiding van handwerkslieden in Nederland, die volkomen op de hoogte is met dezen toestand, heeft besloten eens na te gaan, wat er gedaan kan en moet worden om tot verbetering van dezen toestand te komen. In haar a.s. Julivergadering zal dit punt behandeld worden door iemand uit de industrie en iemand van het vakonderwijs en zij hoopt tot overleg met alle belanghebbende partijen te komen. De Metaalbond heeft evenals Werkspoor, de i Schelde, Gebr. Figee, Stork, Philips, enz. getracht een oplossing van het vraagstuk te brengen, maar er kan geen sprake zijn vaneen afdoende regeling op deze wijze en vooral niet als men ziet, wat het buitenland thans doet op het gebied van vakopleiding. In Duitschland is de leerlingopleiding voor de grootindustrie door deze zelf geregeld. In verschillende bedrijven zijn goed ingeriohte fabrieksscholen opgericht, terwijl een uitstekende samenwerking bestaat tusschen de vakscholen en de plaatselijke industrieën. Straks zal ik nog gelegenheid hebben op een en ander terug te komen. In Zweden en Zwitserland heeft men van overheidswege uitstekende vakscholen opgericht, geheel in overeenstemming met wat de industrie noodig heeft. In Frankrijk is het getal leerlingen, dat de vakscholen bezoekt, de laatste jaren vervijfvoudigd en is zelfs een Nijverheids-Onderwijsbelasting ingevoerd, waarbij de industrie een bepaald percentage van haar omzet voor het N.O. heeft te storten, tenzij zij zelf voor een behoorlijke leerlingopleiding zorg draagt. In Engeland wordt het vakonderwijs hoog gewaardeerd en door volkomen samenwerking van industrie en overheid goed verzorgd. In Holland heeft men vele werkelijk goed ingerichte vakscholen en ook eenige goed ingerichte fabrieksopleidingen. Daarnaast bestaan voor hen, die overdag in het bedrijfsleven door oefening practisch gevormd worden, avondvakscholen, waar hun de noodige algemeene en vakkennis wordt bijgebraoht. In sommige kringen wordt dit onderwijs zeer gewaardeerd, anderen voelen er daarentegen weinig voor, omdat het te veel is ingerioht op algemeen© vorming en niet met de speciale behoeften der I bedrijven rekening wordt gehouden. Ik zal trachten, met den uiterst beperkten tijd, die mij vandaag voor de behandeling van een zoo zeer belangrijk onderwerp gelaten is, weer te geven hoe naar mijn meening een goede vakopleiding voor metaalbewerkers moet geschieden. Stelling I zou ik dan als grondstelling, als axioma, beschouwd wenschén te zien. Ik heb daarin geformuleerd de eischen waaraan een goede, allen tevreden stellende en doeltreffende vakopleiding moet voldoen. Zij luidt aldus : 1. „Een doeltreffende vakopleiding van metaalbewerkers moet omvatten de moreele, intellectueel© en technische vorming van den aanstaanden metaalbewerker en leiden tot vaardigheid inde uitoefening van het vak en helder inzicht in alle daarin voorkomende werkzaamheden, waarbij de zelfstandigheid van den vakman gewaarborgd is en de industrie de beschikking heeft over de bekwame arbeidskrachten, welke zij behoeft.” Ik kan mij niemand, geen industrieel, geen metaalbewerker, geen buitenstaander zelfs voorstellen, die tegen deze fonnuleering eenig bezwaar zou kunnen hebben. De industrie zal waardeeren over bekwame arbeidskrachten in voldoend aantal te kunnen beschikken en de werknemer zelf zal tevreden zijn met een bekwaamheid en een ontwikkeling; welke hem maakt tot zelfstandig burger, niet gebonden aan de wisselvalligheid vaneen bedrijf, maar I iemand die overal, waar arbeidsgelegenheid is, zijn kennis en bekwaamheid kan gebruiken om ' zich en zijn gezin te onderhouden. | Veronderstellende, dat mijn zienswijze in deze juist is, meen ik over te mogen gaan tot de ver- j dcdiging van Stelling II: ( 2. ~Ter voldoening aan de hierboven gestelde j vakopléidingseischen is noodig algemeene voorvorming dóór goed lager onderwijs, technische voorvorming aan dagnijverheidsscholen als bedoeld in Titel I der Nijverheidsonderwijswet, ] en voltooiing der meer speciale technische vor- I ming inde "bedrijfswerkplaatsen met bijbehoo- < rend en aanvullend technisch dag> of avond- j onderwijs aan nijverheidsscholen.” , i Toen indertijd de ambachtsscholen werden opgericht ter verbetering Van de opleiding in het ambacht en dus ter vervanging van het j opleiden inde werkplaats met daarnaast aan- , £ vullend teekenonderwijs in avond-teekenscho- • len, had het ambacht wel niet meer het kajaktér van vóór den tijd, waarin de krachts- en j arbeidswerktnigen ontstonden, maar het was 1 toch nog altijd een handwerk, een ambacht, waarbij de beoefenaar een uitgebreide kennis van het door hem te verwerken materiaal en van dein zijn vak gebruikt wordende constructies moest bezitten of voorzoover het den smid j betrof een groote vaardigheid moest hebben i inde verschillende wijzen van bewerking van het ijzer. De uitbreiding van de verschillende soorten materiaal in elk ambacht, de kraehtwerktuigen als stoommachine, de verbrandingsen de eleotro-motor enz. leidden tot de machinale bewerkingswijzen, verandering in do be- j drijf sorganisaties, specialisatie der ambachten | of vakken tengevolge van de industrialisatie der bedrijven. Al deze omstandigheden j en ook de arbeidswetgeving, de loon- j kwestie enz. hebben tot gevolg gehad, dat de oorspronkelijke ambachten veranderd, onder- j verdeeld, gewijzigd zijn, zoo grondig gewijzigd zelfs, dat naast het eigenlijke ambacht diverse j

, I neven vakken zijn ontstaan, die in meerdere of ■ mindere mate verwant zijn aan het oorspron, I kelijke — toch ook, reeds gewijzigde — i | ambacht. Men denke hierbij bij het houtbewer' I kingsambacht aan de machinale houtbewer; I king, _ de toepassing in het bouwbedrijf van velerlei voorheen onbekende materialen, als s beton, asbest, eterniet enz. Bijzonder scherp > I teekent deze verandering en vergroeiing zich : j af in het metaalbewerkersvak, waarbij het i oorspronkelijke smidsvak tot in ontelbare vakken is gespecialiseerd en onderverdeeld. Bij deze verandering in den aard der ambach-I ten zijn tot dusver toch nog twee hoofdsoorten in elk vak te onderkennen, le een vak in I hoofdzaak gelijkende op het vroegere ambacht, I waarbij een meer universeele vakkennis noodig I is en 2e daarnaast diverse vak ren, waarvoor minder algemeene vakkennis, doch meer vak-I kennis op een beperkt gebied of onderdeel van I het ambacht, hoofdzaak is. Deze laatste vak-1 ken, de speciale vakken dus, komen vooral in het grootbedrijf voor en voornamelijk in dat der massaproductie en in ieder geval veel meer I dan in de klein-nijverheid. Verder uitweiden I mag, waar deze evolutie algemeen gekend en begrepen, wordt, overbodig geacht worden. Het ligt voor de hand dat de vakschoolleiders de voortdurende veranderingen in de vakken, door specialisatie en industrialisatie, I steeds , moeten volgen, om, waar noodig, de opleiding tot deze gewijzigde ambachten met [ de nieuwere gewijzigde behoeften in overeenstemming te brengen. Men dient dan ook grondig te kennen de eischen waaraan de ambachtslieden, geschoolde vakarbeiders, enz., moeten voldoen om hun taak in werkplaats of fabriek zoo goed mogelijk te kunnen verrichten. In het algemeen heeft men drie hoofdgroepen van arbeiders, n.1. de geschoolden, de geoefenden en de ongeschoolden. Tot de eerste groep behooren zij, die een veelzijdige vakkennis bezitten; deze groep is dus het meest I verwant aan de beoefenaren van het vroegere ambacht, die in het kleinbedrijf overwegend in aantal zijn en in het grootbedrijf al naar den aard der bedrijven een kleinere of grootere kern der vakarbeiders vormen. Tusschen de geschoolden en ongeschoolden bestaat de groep der geoefenden, die vooral in groote bedrijven een groot deel der werkkrachten uitmaakt en die geroutineerd in één of enkele onderdeelen van net bedrijf, zonder de breede vakkennis der geschoolden te bezitten. Deze groep is in de groot-industrie de grootste. De ongeschoolden behoeven hier niet besproken te worden. Al deze menschen, aan wie in hun werkkring zoo geheel verschillende eischen gesteld worden, moeten- voor het door hen beoefende vak of onderdeel van een vak worden opgeleid. Omtrent het doel en de wijze, van de opleiding loopen de meeningen sterk uiteen. Er zijn onder de industrieelen velen en onder de patroons in ambachtsbedrijven zeer velen, evenals onder de ambachtslieden zelven, die een vakopleiding op breede basis aan een vakschool prefereeren, maar onder de industrieelen en de geoefende fabrieksarbeiders zijn er zeer velen, die aan een leerlingstelsel of\ fabrieksschool de voorkeur geven, omdat daaraan minder de algemeene, doch meer de speciale vorming ten grondslag ligt. , Men moge dit laatste betreuren, de preferentie voor leerling- en oefenstelsel bestaat inderdaad in sommige industrieele kringen. Eén der oorzaken hiervan zal wel zijn, dat de behoeften der verschillende grootbedrijven verschillend' zijn. Een groot-industrieele onderneming,, die massa-producten vervaardigt, zal in verhouding meer geoefenden noodig hebben dan geschoolden, terwijl, daarentegen een herstelwerkplaats of fabriek van artikelen van meer uiteenloopenden aard een veel grooter percentage geschoolden eischt. Al naar den aard van het bedrijf is het oordeel der industrieelen of patroons over de wijze van opleiding verschillend. Het doel van een ambachtschool is tweeledig; in de eerste plaats heeft zij de zorg voor de eerste vakopleiding van den aanstaanden am-' bachtsman en vakarbeider door hem in een drietal jaren na het verlaten der lagere school te oefenen in de in het ambacht voorkomende werkzaamheden en hem bij te, brengen kennis van het vak en alle daarbij behoorende wetenschappen, teneinde hem dus door een veelzijdige paedagogische en technisch-intellectualistische voorvorming geschikt te maken voor het leeren van zijn ambacht in de bedrijfswerkplaatsen. In de tweede plaats dient de school te zorgen, dat de opleiding zoodanig zij, dat de bijgebrachte kennis en vaardigheid in overeenstemming is met de behoeften der nijverheid, in. dezen zin, dat de patroons en industrieelen zelve het onderwijs waardeeren als nuttig Voor de industrieele samenleving. Het hier gestelde doel is, zooals gezegd, tweeledig: de ambachtsschool moet nuttig zijn voor hem die er leert, maar ook voor hem, die late” den leerling in zijn bedrijf krijgt. De school moet beider belangen dienen. Een doeltreffende vorming der leerlingen dient dan ook inderdaad de belangen van beide partijen. Allereerst is ./als doel genoemd een veelzijdige voorbereiding van den aanstaanden vakman om daarna in de bedrijfswerkplaats zijn vak te leeren, anders gezegd, de leerlingen moeten een breeden grondslag van vakkennis opdoen ©n daarnaast geoefend worden in de beginselen van hun ambacht, teneinde in de bedrijfswerkplaatsen zich gemakkelijk verder te kunnen oefenen. In geen geval heeft de school het doel ervaren vakmenschen af ts leveren, omdat le de tijd hiervoor te kort is en 2e geen enkele school, welke ook, ervaring leert. Het doel van iedere vakschool kan slechts zijn bijbrengen van kennis om daarna gemakkelijk verder te leeren en ervaring op te doen. (Wordt vervolgd.)

VV UI UU V Ci V / ■n- – – "~=g TROUW AAN DEN BOND! SOLIDARITEIT! IJVERIGE PROPAGANDA! WIE DEZE DRIE ZAKEN FLINK EN NAAR BESTE KRACHTEN BEHARTIGT, DOET ZIJN PLICHT. -sk -- —'

De heer J, Goedkoop, voorzitter van den Metaalbond;

<l. R. A. Schouten, directeur van den Metaalbond: Overwerkpercentage is in ’t uurloon verdisconteerd.

De heer M. Worp: Ze wilden het met mij wagen en toen heb ik het er ook maar op gewaagd.