Vaeantie I r Eindelijk was de dag aangebroken ï De ; 2 lang verwachte dag, dé dag die me het be- j J kende spreekwoord: „Lang gewacht en j stil gezwegen, nooit gedacht en toch ge- | 5 kregen”, in gedachten bracht. j 6 ’t Is in dit geval eigenlijk niet toepasse- j 5 lijk. Lang gewacht, ja, maar stil gezwegen i heelemaal niet. Er is wat op gehamerd, ' jaren aaneen, door de organisatie, door de 1 leden individueel, niet omdat we dachten ’t 1 nimmer te krijgen, maar bewust dat het ( komen zou, komen moest, omdat ’t een rechtvaardige eisch was. ' Eindelijk was-ie dan aangebroken, de 1 dag waarop na een jaar van werken ineen 1 donker, rookerig fabrieksgebouw, een ge- 5 bouw, waar letterlijk maar één zonnestraal i in schijnen kan, m’n vaeantie beginnen * zou! „Vaeantie”! Wat een genotvol woord, wat een vreemd woord voor een metaalbewerker! Je zoudt er haast nachtmerrie’s door krijgen. „Vaeantie” ! Een woord om te bezingen als m’n lyrische bevliegingen niet waren opgehouden me te begeesteren, doordat ik in één mijner poëtische uitingen de mij begeesterende „muze” bijna geworgd had door de gewrongenheid van m’n epistel. Hè, hè’! M’n buurvrouw d’r man kreeg ook vaeantie. Dat was eigenlijk een strop voor hem, hij werkt zoo graag, pikt nachtjes en ploetert Zaterdags en Zondags en nu 8 dagen vaeantie. God, o God, hoe kom ik er door. Jammer dat je niet kunt doorwerken en dubbel betaald krijgen, dat zou wat zijn. „Wat moet je toch beginnen met al die fekansie”, zei m’n buurvrouw. Laat ik echter, ter wille van m’n eigen vacantiestemming, dat lieve mensch, met d’r even lieven man in d’r sopje gaar laten koken ! Op ’t oogenblik heb ik lak aan alles, ’k heb vaeantie en ’k ga kampeeren met vrouw en jongens. M’n jongste van drie zegt; „krampeeren”. Hoe ’t jong er aan komt, snap ik niet. We zijn nog nooit geweest. ’k Zat al dagen te piekeren wat we allemaal noodig hebben. Ik had verschillende boekjes over kampeeren gelezen en daardoor kreeg ik zooveel, dat er geen meenemen aan was. Tent, stroo, dekens, primus, handdoeken, enz. enz. Toen ik me vrouw er bij riep, zei ze: „Zet het huis er ook nog bij, dan is ’t compleet.” We zouden maar eens een „ouwen rot” vragen op kampeergebied, en jawel we kwamen er. Hij hielp ons met zooveel bereidwilligheid, dat ik ten lange leste maar z’n heele boeltje te leen vroeg. Dat lukte, ik schaam me wel een beetje om het te zeggen. Als je echter weinig centen hebt en vaeantie en wil kampeeren... je doet er wat voor. Zoo kregen we alles voor elkaar, waardoor m’n jongste van drie in ’t ongelijk zou worden gesteld, wat anders nog te bezien zou zijn geweest. We hadden een plaatsje op het terrein van ’t I. V. A. (Instituut voor Arbeidersontwikkeling) aangevraagd en gekregen, dus ’t zaakje kwam voor elkaar! Heel vroeg waren we present, na een onrustigen nacht! Wie slaapt er nou rustig yoor z’n eerste vaeantie, vóór dat-ie den eersten keer gaat kampeeren ? Toch niemand! We waren al vroeg bij de stoomtram, die ons naar de kampplaats zou brengen. Ziezoo, kom hier jij kleine krarapeerder! D’as één, d’as twee. Hier die tent en die rol en die mand. Zoo hou jij dat bij je| Joch blijf zitten! Nou jij, vooruit op jé plaats !Is er alles ? Ja! Hè, hè, daar zitten we nou! Nergens meer over piekeren, alles luchtig en vroolijk bekijken, de beslommeringen van den dagelijkschen strijd afgeschud en maar eens net doen of er geen narigheid meer bestaat. „Nou, conducteur, rijen maar.” Hij kijkt om. „Wat bliksems, kerel, ben jij dat!” (Da’s een Rotterdamsche begroeting yan een vriend. Als ’t een zeer goeie vrind is, komt er meer hartelijks bij). Zoo zie je, de vacantie-overraoed speelt me parten ï Hij was echter lang genoeg in Rotterdam om het te verstaan, ’t Viel dus in goeie aarde! Op m’n blauwen knoop wijzende: „Zoo nog altijd aan de N. V.?” „Ja, zoo je ziet en jij nog altijd aan de N. V., ik bedoel de vakorganisatie van jullie 1” Hij kijkt even rond, slaat z’n kaartjesding open en wijst bedenkelijk op de letters R. T. M. „Wel potver wat geeft dat nou.”- Ze schrikken van m’n uitval. Llij zegt niets, laat een strookje papier zien, in telegramstijl staat er: R. T. M., Z.—E., N. V., Kuijper, Loep. Nou had ik geen loupe meer noodig. ’k Zag verder staan ook zonder die loupe „N. V.” (Nederl. vrijheid van organisatie 1826 of 1926?) ’t 15... hij was al weg! De tram rammelt éven alles door mekaar en we gaan vooruit. Ik denk even aan ’t liedje van Dumont: „In zoo’n rommelenden, schommelenden koffiemolentrein, moet je niet kieskeurig

zijn !” ’f Staat je immers vrij om er niet mee weg te gaan. Vrijheid! Zie je, zoo vergallen ze je vacantiestemming, die beroerde N.V. ï Ik zal me voortaan de gal eerst uitspuwen. Kijk, daar heb je die fabriek met z’n zwartgelen band inde pijp. Je moet er eigenlijk niet aan denken. Als P.S. (postscriptum) redacteur, wat beteekent dat? *) zal ik er nog wat bijvoegen vóór ik aan de kampgeneugten begin, zoo’n gebouw kan op je rverken als een rooien lap op een stier. Ik zag juist P.S. staan, dus p. s. ? Zeg, ’t ging ons beter om de ijskorst te breken, zelfs zonder, als die heeren' daar, met hun ijsbreker, ’t Is zoo eigenlijk maar goed, nu ze 51 uur werken, rendeert de fabriek met 56 niet. Daar heb je den hoogen dijk, daar staat een paaltje op voor den inspecteur wegens betoonden heldenmoed. Als die iemand van dien dijk verwijderen moet, vraagt hij zeer beleefd: „Wilt u er af gaan?” Als je ’t doet en hem dus den rug toegedraaid hebt, slaat hij je verder vanzelf naar beneden. Dat is wel zoo practisch, je bent zoo beneden en hij behoeft z’n slachoffer niet aan te kijken, enne... ’t was maar een staker! Als je daar nu stond te posten in die brandende zon, zou je letterlijk staan braden... Bah, wat een lucht! O, wij zijn aan de vuilverbranding. M’n gedachten waren wat achter, wat een lucht! Er wordt zeker een kadaver verbrand. Lieve hemeltje, als ik daar stoker was (R.T.M., Z.—E., Kuyper, Loep, dreint het in m’n hoofd) wat zouden ze je een eind kunnen ruiken! M’n vrouw stoot me aan, wijst. O, dat is Braat, Rijkee en aan den anderen kant van de Maas, Wilton. Wat lijkt dat rommelig ! Ja, je behoeft er niet bekend te zijn om het te zien. Waar is die schoorsteen van ? Decentrale en die van de smeedpers. Werkt ie niet? Jawel! Er komt geen rook uit? Nee, die komt er onder uit, houdt eerst de menschen wat gezelschap. Inde smederij ? Nee overal, in ’t heele gebouwencomplex, smederij, bankwerkerij, draaierij en ketelmakerij. Trekt zeker door ’t dak weg ? Nee, kan niet, potdicht! Dat is een bouwwonder, de bouwmeester had eens de spreuk van de tuberculosevereeniging gelezen: „Laat lucht en zonlicht toe in woon- en slaapvertrek”. Het is heel logisch; er staat geen fabriek bij, dus daar hebben ze geen licht (behalve kunst-) of lucht (behalve bedorven) moedig en één zonnestraal, die, er als een verwaten indringer dooreen toevallig gat in ’t dak binnenkomt, daar werk je soezende, half bewusteloos, met net genoeg energie om je wérk te doen totdat de dag om is en je verlossing komt, je de noodige lucht in je longen halen moet om het den anderen dag weer uitte houden. Daar komt verandering in. De directie heeft kennis genomen van dit euvel door de onvolprezen „kern” en toegezegd, het dooreen specialen bouwkundige (let op speciaal) te laten onderzoeken. En die zal wel speciaal lang werk hebben met het oog op het speciale van z’n werk (n.l. het rookvrijhouden vaneen gebouw). In m’n gedachten was ik zelf bezig een plannetje in elkaar te fabrieken (vanwege een extra weekloon bij een uitvinding). Ik werd echter door den rook bedwelmd en soesde voort .... Tegenstrijdigheden zijnde wereld niet uit. Ik droomde dat ik het landgoed van m’n rijken „Heer” mocht bezichtigen vanwege m’n muzikaliteit. Zie je, ik ben groote-trommel-drager inde muziek en nu moesten we daar Blazen vanwege de gemoedelijkheid tusschen ons. Zie je, dat moet eens gedemonstreerd worden. Door m’n gewichtigheid met dat ding op m’n rug was ik heelemaal vooraan gaan staan om maar goed te hooren wat mijn rijke heer zou zeggen. Met breed gebaar wees-ie (hij) over z’n landgoed en zeide: „Dat heb ik allemaal van jullie gestolen, (onderdanige blikken) tenminste dat zeggen jullie altijd (gemoedelijk lachje!). Ja, muziek moet er zijn voor jullie. Wat muziek nu voor jullie is, is dit landgoed voor mij, dat heb ik ook noodig om na m’n zware dagtaak weer op te knappen. Ik heb er echter nog zorgen genoeg door; alles wat je hier ziet is bedekt met een zilveren dak. (Verschillenden keken rond of er niks te grissen viel. Hij bedoelde ’t echter figuurlijk.) Dat baart zorgen- genoeg. Jullie denken natuurlijk, wat is dat alles mooi. Maar ’t zou jullie niet meevallen. (Daverend applaus!) M’n vriend (ons aller vriend) v.d. Wouwel, stak ook een speech af. Die was net zoo gelukkig in z’n woordenkeus als mijnheer zelf. „Vrinden, we zijn nu hier op ’t land’ i goed van onzen rijken heer, ik ben blij, dat onze rijke heer zooveel voor muziek voelt. J) Leelijke Nijdas, gebruik geen vreemde ; woorden als je ze niet kent. 1 P. S. = naschrift. Koop een woordenboek. BED,

Muziek is noodzakelijk voor ons om onzen geest na een dag van geestdöodenden ’ arbeid inde fabriek wat op te frisschen s (mijnheer keek donker, ’t geklap ver- t stomde). Van de Wouwel voelt dat-ie zich 1 verkletst heeft dat deed mijnheer niet en om de situatie te redden, neemt-ie een c fleschje bier, door mijnheer aangeboden, c om de vriendschap te beklinken, steekt het r naar boven, onder de woorden; „Daar gaat-ie! op de gezondheid van onzen rijken heer,” doet een slok, verslikt zich, gaat per ongeluk op m’n teenen staan (die vent kan me niet uitstaan), slaat me met den J elleboog tegen den neus, waardoor ik wak- < ker schrik, m’n jongste zoon staat op m’n ' teenen om bij m’n neus te kunnen en knij- J pend zegt-ie: „Papa, Papa, we zijn er, gaan we nou krampeeren?” (Zou dat ' duvelsche jong gedachten lezen?) Ik zeg: „Ja joch, dat zal wel!” 1 De conducteur smeet de deur open en c riep „Oostvoorne”. Ik keek m’n vrouw eens 1 aan. Die zei: „Ja, ik dacht, ik zal hem maar ! laten slapen, tot ie onder den rook van Rotterdam uit is”. Ze had er goed aan gedaan, ik smeet mijn hoofd in mijn nek. Zie zoo, nou gaan.we ’t er eens van nemen. Ik kon zelfs zonder ergenis denken aan de , R. T. M. en de N. V. bij ’t zien van den conducteur! Vrij, vrijheid, ik voelde iels van de ] kreten „Vrijheid” in het tooneelwerk van dien naam. Acht dagen vrij, ik moest er adem van halen. Eerst wat vreemd in ’t ‘ , kamp, alles moet wennen nietwaar! ’t Was j er echter fijn. Wat een kameraadschap, je j , werd als ’t ware binnengeleid. Die ongedwongen vreugde, je zou haast zeggen kinderlijke vreugde (van groote menschen) deed wat vreemd aan. (We zijn niets gewoon dan huichelarij). Je doet echter precies zoo als je een paar avonden hebt mee- i gemaakt in het kamp, met z’n mooie kame- | raadschap, door ’t gevoel mee te leven met die geestverwanten! Daar tref je mede-arbeiders in hun beste momenten, het zich uiten zonder gemaakt- ! heid, zonder te denken, is ’t niet kinder- l achtig, is ’t niet flauw. Nee, precies zoo je j ’t voelt en denkt. Zoo zag je het! In ge- I sprekken van ongekunstelde vreugde, van j echte jolijt, maar ook in gesprekken van : droevig aandenken. _ j Plechtig werd er even stilgehouden bij ’t herdenken van onzen medestrijder Herman van Dijkhuizen ... In menig oog blonk een traan en eerst schuchter, doch langzaam beter wordende, klonk het machtige „Morgenrood”... door die enkelen, maar met een machtig gevoel van leed om dat vroeg verscheiden! Gezongen hebben we uit',,De Lijster” dat ’t een lieve lust was. Je kreeg er niet genoeg van. Zoolang de mandoline tokkelde, zong je mee „Wij zijn jong en d’ aard ligt open.” Je zag eikaars gezichten niet en je bent immers precies, zoo oud als je jezelf voelt. Nog steeds klinkt het me in ’t hoofd: „Makkers reikt elkaar de handen. Laat ons strijden, dapper, blij. Dwars door ’t roode wereldbranden. Komt de groote dag nabij! Dag breekt aan En we gaan Vurig ’t zonlicht in tegen! Dat was echt, zie je, geen surrogaat van vreugde, dat was echte vreugde, echte jolijt, geen 101, nee vreugde, levensvreugde, door en met elkander verkregen, eenheid van geest, gesteund door ’t gevoel van vrijheid en de veredelende werking der vrije natuur! Zoo gingen eenige dagen om. Toen deed zich echter een klein incident voor. We waren aan ’t roeien. Natuurlijk moesten er roeien, die er niks van konden (om den lieven vrede wille, zal ik niet zeggen wie ’t was). De riem valt in ’t water, ik grijp er naar, grijp mis, nog eens, waag me te ver, verlies m’n evenwicht en me nog juist met de andere hand aan de boot grijpende, draai ik om, kom op m’n rug in ’t water terecht. Wat een consternatie en gegil. Ik sla m’n armen uit om te draaien. Het lukt niet, geef een schreeuw ... en schrik wakker . . . ’k Lig met m’n rug in een teil water, waarin ik een voetbad genomen had en vanwege het late uur maar had laten staan, tot den anderen dag! M’n vrouw was met vaeantie, er was niemand om me uitte lachen. Ik wou ’t zelf juist doen, inden roes van m’n vrije dagen, toen ik waarschijnlijk door de kou van ’t natte(!) water wat opfrischte, tot de verbijsterende ontdekking kwam, dat ik alles ; gedroomd had .. . behalve ’t water dat van ■ m’n rug afliep. Onder dien indruk gaf ik de verwenschte teil een trap, verwenschte ! m’n vrouw en dien roeiriem en vloekte van – I baloorigheid, (ik zou ’t gedaan hebben, al ’ | stond de veldwachter van Zwijndrecht er j bij !) omdat ik dus geen vaeantie had, niet , ‘ gekampeerd had, ja waarom eigenlijk ' overal om, omdat . . . nou ja, omdat niet is wat wezen moet I! ' | V

Een dokter, die zich speciaal toelegt op ’t verklaren van droomen, vroeg inde krant aan ieder, die de rechtstreeksche aanleiding tot een droom constateerde, die mee te deelen aan hem. Nou hij kan de mijne krijgen. Ik had den avond te voren ons concept-collectief contract gelezen. Art, 16 was thans adrem, n.1.: Art. i6. VA C ANTIE D AGE N. Aan de werklieden, die minstens een half jaar bij leden van partij ter eenre zijde in dienst zijn, zal jaarlijks een vaeantie worden gegeven van ten minste 3 werkdagen, aan hen, die minstens een jaar bij leden van partij ter eenre zijde in dienst zijn, zal jaarlijks een vaeantie worden gegeven van 6 werkdagen, en in dien tijd het vaste uurloon worden betaald, dat zij op die dagen zouden hebben verdiend. Ook bij verandering van werkgever, mits leden van partij ter eenre zijde, behouden de werklieden hun aanspraken op vaeantie. De vaeantie wordt als regel verleend tusschen 1 Mei en ultimo September. De Metaalbönd heeft er niet eens over wollen praten ! O, dokter inde droomenkunde, dat verwerpen was zeker wel aanleiding, dat ik niet over de heeren kon droomen of ik werd nijdig! Vrienden, er is nog veel te doen voor ’t zoover is dat art. 16 ingewilligd is. Vecht mee, dan alleen krijgen wij óók vaeantie! R. NIJDAS ZWARTGAL. Vaneen interview en prettige menschen. Direct nadat de „P. C. Hooft”, het nieuwe mailscaipvandeMij. „Nederland”, in Amsterdam gearriveerd was, is er inde burgerlijke pers over geschreven. Het was dan ook wel wonderlijk dat ons dagblad „Het Volk” er niets over te vertellen had. De veronderstelling is toch gewettigd, dat de geschiedenis van de „P. C. Hooft” voor het soc.-dem. hoofdorgaan wel eenigecopie bevatte. Tot eindelijk Vrijdag 13 Augustus in „Het Volk” over de „P. C. Hooft” geschreven werd, maar op een manier, die precies past in het kader van een provinciaal blaadje, wiens verslaggever het groote genoegen had beleefd om één der directieleden van de Stoomvaartmaatschappij „Nederland” te mogen interviewen, In het eerste deel van „Het Volk”-, artikel wordt een en ander gememoreerd over het schip en medegedeeld wat er nog aan te doen is alvorens het inde vaart gebracht kan worden. Maarde wijze waarop dit beschreven is heeft bij schrijver dezes den indruk gevestigd, dat door ons artikel in „De Metaalbewerker” de redactie van „Het Volk” tot de conclusie is gekomen, dat zij ook wel eens iets over de „P. C. Hooft” mocht vermelden. Vacantietijd? 0 De schrijver vertelt dan verder, dat van een en ander ook melding is gemaakt in ons vakblad en neemt het slot van het betreffende artikel over. En dan komt het! Een onderhoud met de „Nederland”* directie. In verband met het onvoltooid naar Amsterdam komen van de „P.C. Hooft” hadden wij hedenmorgen een onderhoud met den heer Tegelberg, eender directeuren van de Mij. „Nederland”. Op de vraag, welke beleekenis moet worden gehecht aan het toch niet nor-, male verschijnsel, dat aan een vaneen scheepswerf komend nieuw schip nog zóóveel moet worden gedaan, als klaarblijkelijk met de ~P. C. Hooft” het geval is, antwoordde de heer Tegelberg allereerst met de erkenning, dat het hier inderdaad een uitzonderingsgeval van bij* zonderen aard betreft. Echter aldus de „Nederland”- directeur de conclusies, die aan dit feit verbonden worden door „De Metaalbewerker” zijn er heelemaal naast en zij getuigen ook niet van groote scherpzinnigheid van den schrijver. De oude kwestie van het laten bouwen van het schip in Frankrijk wordt er nu bij gehaald, maar dat heeft er niets mee te maken. De zaak is heel eenvoudig deze, dat wij absolute zekerheid moesten hehben, dat de „Hooft” op 31 Augustus a.s. de eerste reis naar Indië zou kunnen aanvaarden. Daarvoor is hier alles gereed. Er is druk passage genomen; de tweede en derde klas b.v. zijn geheel vol en daar er op het oogenblik een drukke vaart op Indië is, was het dus van belang zekerheid te hebben, dat ook ons nieuwe schip op den vastgestelden tijd inde vaart kon, komen.