Teekent op en werkt met de Petitionnementslijsten voor het minimumloon!!!

De Eenheid in het quadraat. Geen week gaat voorbij zonder dat een of meer nieuwe beschouwingen gewijd worden aan het onderwerp „medezeggenschap”. In het „Katholiek-Sociaal Weekblad” van 26 Februari j.l. is het de heer Engels die de wereld met een nieuwe bijdrage Over het vraagstuk is komen verreiken. Nu is het niet onze bedoeling hier uitvoerig melding te maken van de beschouwingen door den heer Engels gegeven. Het eerste deel, dat nu verscheen, is trouwens niet veel meer dan een historische beschouwing. Maar juist daarover vulden we wel iets opmerken en zullen daartoe een stukje uit het artikel citeeren. Hier volgt het: „Het vraagstuk is in onze dagen weder in volle kracht herleefd en wat meer zegt: velerlei pogingen om het vraagstuk op te lossen zijn bereids gedaan. Daar de aandacht op te vestigen is alleszins actueel. Op één voornaam punt dient daarbij het volle licht te vallen. En dat is, dat de vele pogingen welke tot heden gedaan zijn het .„einheitliche” missen, dat aan de christelijke structuur der middeleeuwsclre bedrijfsorganisatie ten grondslag lag. Men kan trouwens moeilijk anders verwachten. Allereerst is zoek de eenheid van geloof. Een groot deel der werkgevers en een nog grooter deel der arbeiders heeft zelfs met alle „kerkgeloof” gebroken. En het geloovig deel der menschheid mist dikwijls eenheid van inzicht omtrent de wijze waarop economische vraagstukken hunne oplossing vinden moeten. Datzelfde wordt in nog heviger mate gevonden onder hen die zeggen niet te gelooven. Daar eerst recht: zooveel hoofden zooveel zinnen. Dit maakt een evéntueele oplossing zoo moeilijk. Vervolgens is de hedendaagsche organisatie niet een organisatie van het bedrijf, met als doel de bevordering van het algemeen welzijn, doch ahders dan inden gildetijd hebben we nu organisaties van arbeiders en organisaties van werkgevers, die ieder voor zich hunne eigen belangen pogen te dienen en die daaraan niet zelden het algemeen welzijn ten offer brengen. Wel droevig zijnde gevolgen der Hervorming die de eenheid van godsdienst aan stukken sloeg; wel schrikkelijk zijn de gevolgen der revolutie, die de vrijheid van arbeid proclameerde en in het economisch liberalisme den voedingsbodem kweekte, waarop de giftplant van den haat en de afgekeerdheid tusschen „kapitaal” en „arbeid” welig kon opschieten.” De oorzaak van de vele stelsels, die inzake medezeggenschap als paddestoelen uit den grond verrijzen, wordt hier hoe zou het anders vaneen roomsch-katholiek te verwachten zijn aan het ongeloof en aan de geloofsverdeeldheid geweten. Hieruit zou dan de conclusie getrokken moeten worden dat alles botertje tot den boom zou zijn, indien de geheele beschaafde wereld maar had vast blijven houden aan het alleenzaligmakend geloof. Je moet inde geschiedenis teruggaan om de ideale verhoudingen te leeren kennen, zooals deze waren ten tijde van Rome’s alleenheerschappij. Alsof de hervorming niet ontstaan is als gevolg van diepgewortelde en gerechtvaardigde ontevredenheid niet alleen op geestelijk, maar ook op maatschappelijk gebied. Het geloof, de schrijver geeft het onomwonden toe, mist de eenheid om economische vraagstukken op te lossen. Buitengewoon handig wordt hier van „het geloof” in algemeenen zin gesproken. Maar, zoo vragen wij, hoe staat het dan wel met economische vraagstukken inden kring van hen die tot dezelfde geloofsleer, tot dezelfde kerk behooren ? Is er soms bij de roomschen eenheid van denken en willen om economische vraagstukken tot oplossing te brengen ? Zoo ergens, dan heerscht daar de allergrootste verwarring, de grootst mogelijke tegenstelling. , De leuze „alles herstellen in christus” blijkt niets meer dan een leuze te zijn. Er moge bij Rome door welke oorzaken zullen we thans buiten beschouwing laten eenheid in geestelijk opzicht zijn, in stoffelijke aangelegenheden, behalve dan misschien de inzichten omtrent lage halzen en korte rokkenj, is alle eenheid zoek. Het geloof vermag de tegenstelling inzake maatschappelijke belangen niet te overbruggen ofschoon het aan ernstige pogingen daartoe niet mankeert. Juist die maatschappelijke tegenstellingen, welke een steeds grooteren omvang krijgen, bezorgen de roomsche kerkelijke autoriteiten een nachtmerrie.

De heer Engels weet dit natuurlijk evenzeer als wij, maar z’n belang brengt niet mee daarop de aandacht te vestigen. Daarom geeft hij het ongeloof en daarnaast de geloofsverdeeldheid de schuld om tenslotte te constateeren, dat de verdeeldheid onder de niet-geloovigen nog grooter is. Je reinste demagogie om van de verdeeld- . heid tusschen ongeloovigen te spreken. Is dat soms eenheid? Wat hebben wij met ongeloovigen te maken inzake het oplossen van economische vraagstukken ? Letterlijk niets. De scheidingslijn inzake die vraagstukken loopt niet tusschen geloovigen of ongeloovigen, hetzij in onderling verband van iedere groep afzonderlijk dan wel ten opzichte van elkander, doch zij lóópt uitsluitend tusschen de onderscheidene belangen-groepen. Sterker nog, die scheidingslijn loopt als een vaste draad door de groepen, die hetzelfde geloof beleiden. Protestantsche, katholieke en óngeloovige werkgevers hebben inzake economische vraagstukken precies dezelfde opvattingen. Zeg ons, wat is het practisch onderscheid tusschen Kortenhorst en Goedkoop? Als er onderscheid is, zou ’t alleen dit zijn dat de eerste nog wat meer tegenstander is van medezeggenschap dan de laatste. Misschien kan men den roomschen arbeiders en dito renteniers en kruideniers knollen voor citroenen verkoopen, maar ons niet en den roomschen vakvereenigingsleiders evenmin. Wij, die zoo af en toe nog wel eens besprekingen met de roomsche werkgevers (waarbij dan ook hun geestelijke adviseur aanzit) meemaken, weten uit ervaring dat in economisch opzicht niets hun onderscheidt van ongeloovige werkgevers. De eersten handelen inde practijk precies als de laatsten, neen sterker nog, ze loopen de laatsten prompt achterna. Dat de roomsche arbeiders ten opzichte van ons niet évenzoo handelen, komt alleen daardoor dat de kerk hun dit met allerlei machtsmiddelen verhindert. Als we nu dit alles in aanmerking nemen, doet het wel komisch aan die jammerklacht te hooren over de gevolgen der Hervorming die de eenheid van godsdienst aan stukken sloeg. Dat de schrijver in hetzelfde zinsverband de verschrikkelijke gevolgen der revolutie noemt, is weer zoo’n echte proeve van roomsche demagogie. Was soms de Hervorming geen revolutie ? Hebben de roomsche priesters niet een behoorlijk aandeel gehad inde Fransche revolutie bij het einde der 18e eeuw ? Het protestantisme én de revolutie, ziedaar de oorzaken dat men de economische vraagstukken van de jaren i927 200 moe'- lijk kan oplossen. ’t Is een mirakel. Jammer is maar, althans voor de katholieke leiders, dat ’t bij hen zelf de gróótste keet is. Als we maar allemaal katholiek waren! Ja, da’s waar ook, we hebben nog een uitspraak van Dr. Cassianus Hentzen, gedaan op de Alg. Vergadering van het Bestuur der R.-K. Werkgevers in het Diocees Breda op 15 Mei 1926. Hier volgt het: „De werkgever komt in zijn onderneming een wettig, waar en eigenlijk gezag over de ondernemers toe, m. a. w. tusschen beide partijen is een verhouding als tusschen overheid en onderdaan welke verhouding beheerscht wordt door het 4e gebod. Deze gezagsverhouding strekt zich verder uit dan het terrein van het arbeidscontract, n.l. tot al datgene, wat tot de goede orde inde onderneming behoort, zoodat de werknemer, die de bevelen van den werkgever niet nakomt, zondigt tegen de gehoorzaamheid en, als de bevolen zaak ook uit het arbeidscontract verplichtend is, eveneens tegen de rechtvaardigheid. Dit gezag van den werkgever inde onderneming is als ieder gezag van Godswege.” Dit is nou een fragment uiteen roomsche toespraak voor roomsche werkgevers. Nu nog ter completeering een stukje uit de rede van den katholieken heer Serrarens: „Inde meeste landen van de wereld bestaat een politieke democratie, maar is de macht in handen van de regeering, of is zij in handen van de financiers ? Een kleine groep van kapitalisten oefent een machtigen invloed uit inde wereld. De arbeid weigert den toestand te aanvaarden, waardoor de industrie wordt gedreven in het belang van enkelen.” Dit is een fragment óók uiteen roomsche toespraak, alleen met dit onderscheid dat zij gehouden is voor roomsche arbeiders in , a * Engeland,

Komt bij óns, komt bij ons, bóeren, burgers en buitenlui; wat een eenheid, wat een eenheid! Voorzichtig met electriciteit. ii. (J. H.). Uit het staatje in mijn vorig artikeltje opgenomen blijkt, dat het aantal ongevallen jaar op jaar toeneemt. Gelukkig houdt die stijging geen gelijken tred met de steeds ruimere toepassingen der electriciteit. Dit is mede voor een deel te danken aan de werking van het Veiligheidsmuseum te Amsterdam. Het ware te wenschen, dat inde anderte groote plaatsen ook dergelijke inrichtingen kwamen. Nu kan ik alleen de Amsterdammers aanraden een bezoek aan het museum te brengen en vooral de gelegenheid niet voorbij te laten gaan wanneer Ing. Gorter, de energieke directeur van het Veiligheidsmuseum, eens een lezing houdt. Verder doet de Arbeidsinspectie heel mooi werk met de jaarlijkschè verslagen en brengen de berichten inde pers omtrent ongevallen door electriciteit de menschen meer en meer tot nadenken en tot voorzichtigheid. Ik kan dan ook met genoegen constateeren, dat in fabrieken en werkplaatsen de gevaarlijke aardigheid om een bankschroef of stuk handgereedschap onder spanning te zetten, bijna niet meer wordt uitgehaald. Het is dus niet noodig, hiertegen nog te waarschuwen. Wie nog geen kennis droeg van het gevaar daaraan verbonden, zal het naar ik hoop nu zoo langzamerhand wel weten. Om nu duidelijk te maken door welke omstandigheden een ongeval kan plaats hebben, lijkt het mij góed eerst wat van de electrische eenheden te zeggen. Inde eerste plaats dit. Het is niet de spanning (aantal volts), maarde stroom (aantal ampères) die bij aanraking van onder spanning staande deelen een weg door het lichaam zoekt en daarbij brandwonden, een geschokt zenuwgestel of in het ergste geval den dood veroorzaakt. , Nu ligt het wel voor de hand, dat bij een hoogere spanning ook de stroomsterkte (aantal ampères per seconde) grooter zal zijn, maarde belangrijkste factor is de weerstand, welke het lichaam aan den stroom biedt. Nemen we nu eens het meest voor de hand liggende voorbeéld. Een waterleiding b.v. Hierbij zal de hoeveelheid uitgestroomd water per seconde (stroomsterkte) ook afhangen van de spanning (in dit geval den druk) en van den weerstand, hierbij de doorsnede der buis, lengte, gladden of ruwen binnenwand buiten beschouwing latende. De electrische weerstand hangt echter niet alleen van de dikte van den draad, maar vooral ook van het soort materiaal af. Bij koperdraad en ijzerdraad van, gelijke doorsnede is het eerste te vergelijken met een wijdere waterleidingsbuis als het tweede. Bedoeld koperdraad biedt dus minder weerstand aan den electrischen stroom dan het ijzerdraad. Wanneer men spreekt van 120 of 220 volt spanning, wordt meestal bedoeld het spanningsverschil tusschen één draad en de aarde, welke als één groote, goede geleider van den electrischen stroom beschouwd kan worden. Maar ook kan dit spanningsverschil opgegeven zijn tusschen twee verschillende draden, Deze inleiding heb ik even noodig gehad om een vergelijking tusschen een waterleiding en een inden stroomkring geschakeld menschelijk lichaam duidelijk te maken. Ik zei reeds dat de stroom de oorzaak van het kwaad is en wil gemakshalve even aannemen, dat alleen de sterkte, dus de hoeveelheid doorgestroomde electriciteit, een meer of minder ernstig ongeval veroorzaakt. Er spelen echter hierbij nog een aantal factoren een rol, die ik beter onbesproken kan laten. In het electro-technisch- en werktuigkundig weekblad van 30 October 1926 staat hieromtrent een zeer mooi artikel. * * ♦

Deze teekening moet een waterleiding voorstellen. De druk hierin hangt natuurlijk af van de hoogte van het reservoir R. De hoeveelheid uitstroomend water bij A. hangt af van dien druk en de doorsnede der buizen, maar wordt in hooge mate beperkt door de plaatselijke vernauwingen bij B. en C. Worden deze vernauwingen grooter gemaakt of weggenomen, dan zal direct een veel groótere hoeveelheid water doorstroomen. Dezelfde figuur kan nu toegepast worden op het geval dat iemand met den electrischen stroom in aanraking komt. De leiding van R. naar C. is dan de spanning voerende draad, B- naar C. het menschelijk lichaam en A. B. de goed geleidende aarde. Het menschelijk lichaam zelf biedt niet zoo’n bijzonder grooten weerstand aan den electrischen stroom en daarom is in het; figuur de leiding B. C. slechts iets dunner geteekend dan van R. naar C. De grootste weerstand biedt de huid, dit is waar de stroom het lichaam inkomt en het verlaat. Dus in deze fig. de vernauwingen bij B. en C. C. b.v. een hand of gedeelte daarvan en B. de voeten. Evenals bij het: water de stroom bij B. en C. sterk belemmerd wordt, zal het bij een aanraking der electrische spanning in hoofdzaak van de: contactplaatsen (B. en C.) afhangen, hoeveel electrische stroom zich een weg door. het lichaam baant en daarmede een meer of minder ernstig ongeval veroorzaakt. Het is dus van belang te weten hoe die plaatselijke vernauwingen in electrisch opzicht kleiner of grooter worden. De weerstand wordt grooter, de vernauwingen dus kleiner naarmate de huid dikker (harde eelthanden) en droger en het aanrakmgsoppervlak kleiner is. Dikke met hout gepende schoenzolen zullen een grooteren weerstand bieden dan dunne of stukgeloopen schoenen, welke bovendien nog met ijzeren of koperen spijkers beslagen zijn,. Goede gummi-zolen geven een bijna volkomen isolatie. De weerstand wordt kleiner, de vernauwingen en daarmede de stroom, dus het gevaar, grooter naarmate de huid vochtiger en het aanrakingsoppervlak grooter is. Een volle hand heeft b.v. een pl.m. honderdmaal grooter aaiirakingsoppervlak dan een vingertop. Daarom schreef ik in het vorig artikeltje,, dat het werken aan ketels, schepen, bruggen enz. een goede aardverbinding kan geven. Zittende op of leunende tegen dergeliik goed geleidend materiaal maakt het aanrakingsoppervlak zoo groot, dat de vernauwing bij B. geheel weggedacht, kan worden. In zoo’n geval met de electrische spanning in aanraking komen is meestal; noodlottig. Het is daarom zoo gevaarlijk met een looplamp aangesloten op de gewone lichtleiding ineen ketel te 'gaan om dezen schoon te maken of uitte bikken. Het gevaar wordt nog verhoogd door het spoedig bezweet raken bij dit werk. Het boven behandelde geldt voor de gevallen' waarbij iemand in aanraking komt met een; onder spanning staand deel en de stroom i door het lichaam een weg naar de aarde! zoekt. Hier moet den nadruk gelegd’ worden, daar enkele menschen nog van meening zijn twee draden tegelijk te moeten aanraken om onder spanning te komen.’ Wel is een aanraking van twee spanning! voerende draden als regel gevaarlijker en; helpt het niet al sta je dan nog zoo goed; geïsoleerd van de aarde (op gummi zolen b.v.), daar behalve een spanningsverschil1 tegen aarde ook een spanningsverschil tusschen beide draden bestaat. Een andere, heel verkeerde meening, welke zelfs onder electriciëns nog heerscht, is, dat men aan een laag gezekerde leiding (achter stoppen' van 2,4 of 6 Amp.) geen kwaad kan. Het is gebleken, dat het menschelijk lichaam slechts enkele duizendste deelen vaneen Ampère kan verdragen. De veiligste weg is dus nooit spanning voerende deelen aan te raken en niet, zooals iemand wel eens aan een pasgeverfden deur voelt ~of die nog nat is”, aan een leiding voelen of er wel spanning op staat. In het eerste geval bederft ge. de deur en in het tweede geval mogelijk je zelf. Er is in ons land al eens een doodelijk ongeval voorgekomen, naar ik meen bij 60 Volt spanning, waardoor gerust gezegd kan worden dat alle in ons land voorkomende lichtspanningen gevaar kunnen opleveren. Ik wil nu nog even iets zeggen over het nut van de z.g. aardleidingen. Door eert defect aan een motor, weerstand, schakelaar, handboormachine e.d. kan de spanning op deze apparaten komen te staan, waardoor aanraking even gevaarlijk of zelfs nog gevaarlijker is (dooreen groot aanrakingsoppervlak) dan direct met de electrische geleiding. Het is daarom dat een motor, schakelkast, enz. vaneen met de A waterleiding . .(aarde£ yerbQfjden blanken,