35STE JAARGANG SATERDAG U JANUARI 1928 No, 2

OPLAAG 28.600 Officiëeie Mededeelingen. Deze week wordt het contributiezcgel op de 2a week in het Bondsboekje geplakt. V De contróle-commissie verklaart kas en boeken van den bondspenningmeester over het vierde kwartaal 1927 te hebben gecontroleerd en in orde bevonden. De leden der b.g. commissie: C. DE BIE. W. F. J. BREURKEN. N. A. ZACHTE. Amsterdam, 7 Januari 1928. Geen rede voor pessimisme. (C. O.) Bij de besprekingen over de vraag of de werktijd 5h den scheepsbouw en de reparatiebedrijven weer terug zou gaan naar de 48-urige werkweek, welke vraag nu al een paar jaren nauwkeurig van alle kanten bekeken wordt, hebben steeds de cijfers omtrent het aantal inde ondernemingen werkzame arbeiders een groote rol gespeeld. Reeds in 1925, toen voor het eerst weer over werktijdinkrimping gesproken werd, waarschuwden de werkgevers tegen een te snelle en te ingrijpende verkorting, omdat ze bang waren voor een herhaling van 1923. In 1926 en 1927 is bij de besprekingen telkens weer gewezen op het gevaar dat door de inkorting van den werktijd de arbeiders op straat zouden komen en -werden zelfs reeds mededeelingen gedaan over belangrijke inkrimping van het aantal tewerkgestelde arbeiders, o.a. bij P, Smit, Wilton en R.D.M. Wij hebben nu de cijfers eens onder elkaar gezet van de aantallen arbeiders in dienst bij de leden van den Metaalbond in het geheele land en ook afzonderlijk van Rotterdam en tevens hoe over die periode de werktijd was. Hier volgen de cijfers over alle leden van den Metaalbond in het land: m _* ® fl a > o <D O) Aantal arbeiders ’S Sl* Werktijd •-if-S « <!> ' l-7-’24 29.006 werkz. bij 111 56i resp. 55 u. l-l-’25 29.554 „ „ 106 Febr. ’25 55j resp. 54 u. (Juli ’25 54 u. P. Smit 56 u. Oct. ’25 53 u. allen. l-l-’26 34.131 „ „ 104 Mrt. ’26 52 u. allen. l-7-’26 36.829 „ „ 102 Juli ’26 51 u. allen. l-l-’27 36.030 „ „ 102 \ l-7-’27 37.723 „ „ 101 I '^pr‘ 2750 U- Hieronder volgen de aantallen arbeiders werkzaam bij leden van den Metaalbond te : ROTTERDAM. 1 Juli 1924 . .. . . 8.726 1 Jan. 1925 . , 8.688 Werktijd als 1 Juli 1925 . 11.177 boven reeds 1 Jan. 1926 . < * * 12.335 aangegeven. 1 Juli 1926 ai * . 13.989 . Sinds l-l-’27 is 1 Jan. 1927 as s • 12.653 v. Berkel's 1 Juli 1927 . 1 . 13.560 Patent geen lid meer. Uit deze cijfers blijkt dus dat de voorspellingen van de werkgevers niet zijn uitgekomen, doch dat integendeel met de werktijdverkorting het aantal arbeiders belangrijk toenam. Dit spreekt temeer als men ziet dat het aantal werkgevers, waarover de gegevens loopen, belangrijk verminderde. Heel de redeneering, dat het de werktijdverkorting zou zijn die de arbeiders werkloos maakt, is een drogreden. Wij zeggen niet dat er niet veel meer werk zou kunnen zijn op de Nederlandsche of speciaal de Rotterdamsche werven, gezien de capaciteit van de ondernemingen en de leegstaande hellingen. Doch men houde daarbij goed in het oog dat er zelfs in dezen zoogenaamden slechten tijd voor de metaalindustrie steeds een tekort aan geschoolde en geoefende arbeids-

krachten is geweest en zelfs de directie van de Nederlandsche Scheepsbouw Mij. in het publiek gezegd heeft, dat zij bepaalde orders die zij kon bekomen, niet op zich wilde nemen, omdat er geen geschoolde arbeiders te bekomen waren. Uit de cijfers, die wij hier verstrekken en die ontleend zijn aan de publicaties van de -werkgevers zelf, blijkt trouwens voldoende, dat er van werkloosheid, veroorzaakt door de werktijdverkorting, geen sprake is en alle praatjes, die daaromtrent op de werven onder de arbeiders worden rondgestrooid, alleen de bedoeling hebben om de arbeiders tegen verdere werktijdinkrimping op te zetten. Andere cijfers. Wij hebben nu ook nog andere cijfers mee te deelen en wel over dein aanbouw zijnde nieuwe schepen. Bij de laatste besprekingen met den Directeur-Generaal van den Arbeid speelden die cijfers ook een rol en de heer Zaalberg meende uit den teruggang van dein ons land in aanbouw zijnde tonnenmaat te moeten concludeeren, dat het met den scheepsbouw niet goed ging, omdat alle andere landen, uitgezonderd Frankrijk, in de stijgende lijn gaan en ons land inde dalende. Wij willen die cijfers ook eens naast elkaar plaatsen en dan zien, of er werkelijk een reden voor dat pessimisme in te vinden is. Wij nemende cijfers zooals wij ze sinds 1922 (Dec.) in het „Maandschrift van het Centraal Bureau voor de Statistiek” vinden. Eerst nemen wijde cijfers van Nederland afzonderlijk en beginnen dan met December 1922, toen er nog geen overwerkvergunningen waren: Dec. 1922 143.000 ton Geen overwerk verdunningen. Sept. 1923 104.000 „ Dec. 1923 113.000 „ v Maart 1924 107.000 Vergunning voor 55è Aug. 1924 89.000 ~ en 56 uur werken' Dec. 1824 125.000 „ _ Maart 1925 120.000 , Werktijd 1 uur verminderd. Sept. 1925 128.000 „ Werktijd weer len IJ uur verminderd. Dec. 1925 109.000 ~ Werktijd 53 uur. Juni 1926 148.000 ~ Werktijd 52 uur. Dec. 1926 145.000 ~ 1„7 , ~, Maart 1927 134.000 „ J Werktijd ol uur. Juni 1927 172.000 „ I w , ... , Sept. 1927 164.000 „ Je ktljd 50 uur. Als men uit deze cijfers conclusies zou willen trekken, dan kan men eerder concludeeren, dat er met de werktijdinkrimping; meer tonnenmaat in bestelling kwam, dan 1 bij de 55- en 56-urige werkweek. , Nu weten wij wel dat dit een dwaasheid genoemd zou worden als wij dat beweerden, maar kan er dan wel het tegenovergestelde uit gedistilleerd worden en is dat dam nog niet veel grooter onzin ? Wij zullen nu de cijfers van de andere landen ook met Nederland eens op een rijtje plaatsen en dan eens zien of wij zoo: sterk uit de rij vallen: 1 \ Dec. Sept. Maart Aug. Dec. ' 1923 1923 1924 1924 1924 (in 1000 tonnen) Duitschland . Frankrijk . . 188 143 112 137 197 Engeland . . 1469 . 1271 1472 1468 1297 Italië ... 211 145 131 132 155 Japan ... 94 78 73 60 39 Nederland . 143 104 ’ 107 89 125 Ver. Staten . 106 65 120 65 58 Maart’2s Sept.'2s Dec, ’25 Juni’26 (in 1000 tonnen.) Duitschland . 234 149 Frankrijk . . 187 150 167 154 Engeland , .- 1165 1009 885 841 Italië . ~ ,• . 164 270 310 287 Japan .... 42 53 52 38 Nederland . . 120 128 109 148 Ver. Staten . 82 70 102 133 Dec. ’2ö Maart '27 Juni ’27 Sept ’27 (in- 00 tonnen.) Duitschland . 211 351 408 516 Frankrijk . . 143 154 136 131 Engeland . . 760 1217 1390 1536 Italië .... . 240 209 227 208 Japan ... 43 40 22 45 Nederland . * 145 134 172 164 Ver. Staten * 152 179 147 91

Wat bij deze cijfers onmiddellijk sterk in het oog valt is, dat Duitschland, dat tot ■ December 1925 geheel in deze statistiek ontbreekt, zich sindsdien, na een inzinking in 1926, in 1927 krachtig herstelt en met de groote lijnbooten, die het vorige jaar op stapel gezet zijn, de tonnenmaat van 234 op 516 duizend vermeerdert. Het cijfer van Engeland stijgt ook van 760.000 in 1926 tot 1.536.000 in September 1927, doch komt daarmee nog niet veel boven zijn cijfer van 1922 en 1924. Frankrijk daalde van 188.000 in 1922 tot 131.000 ton in 1927. Italië zonk van 211.000 na een sterke opleving in 1925, weer tot 208.000 ton in 1927 terug. Japan liep van 94.000 ton in 1922 tot 45.000 ton in 1927 terug. Zelfs de Vereenigde Staten gingen van 106.000 in 1922, na een opleving in het begin van 1927, nu weer tot 91.000 ton ,terug. Alleen Nederland, als men dan deze tonnenmaatcijfers als maatstaf wil nemen en Duitschland wil uitschakelen, toont een voor ons land vrij gunstig verloop, zooals wij reeds inde boven aangegeven cijfers kunnen terugvinden. De Directeur-Generaal van den Arbeic meende op grond van hem ten dienste staande cijfers aan het verlangen van !de werkgevers, om niet verder te gaan met de werktijdverkorting, te moeten toegeven. Wij meenen te hebben aangetoond, dat uit deze cijfers allerminst die houding kan worden verklaard en wij meenen dan ook dat veel meer het krantenlawaai van ingezonden stukken en reactionnaire perscorrespondenten de houding van den heer Zaalberg hebben bepaald. Mystificatie ? De heer J. W. v.d. Akker, bestuurder van den R.K. Bond, beentiseert in „St. Eloy” van 7 Januari j.l. het Kerstartikel dat wij in ons blad van 24 December j.l. hebben geschreven. Waar onze meeningen en gevoelens diametraal tegenover elkaar staan, zal het niemand verwonderen dat ons artikel niet de minste bekoring voor onzen geachten opponent heeft. Wij zullen de laatsten zijn het hém euvel te duiden dat hij tegen onze beschouwingen stelling neemt. Dat is zÂ’n goed recht, mogelijk zelfs, van zijn kant beschouwd, ook zÂ’n plicht. Bijzondere aanleiding om met onzen opponent in polemiek te treden, is er eigenlijk niet. De critiek getuigt van fatsoen en we kunnen best verdragen dat een ander ons bestrijdt. Eén ding echter is er wat ons noodzaakt het artikel van v.d. Akker niet zonder meer te laten passeeren. Hij beschuldigt ons n.l. van het beoefenen van mystificatie. Dat woord heeft de beteekenis van bee'tnemerij. Of de schrijver het zoo bedoeld heeft, weten we niet, maar, hoe het ook zij, we hebben in ons artikel niets geschreven wat deze terminologie wettigt. Wij hebben aan Kerstmis de beteekenis gehecht van lichtfeest en, zegt v.d. Akker, „ziedaar, hoe men voor de niet beter wetenden met één slag Kerstmis losmaakt van Christus en dat feest op een zeer natuurlijke wijze verklaart”. Hier beschuldigt v.d. Akker ons van iets waaraan wij geen oogenbhk gedacht hebben en wat we ook niet hebben gedaan. Kerstmis, zegt v d. Akker, beleekent niets anders dan Christus-mis (feest). Deze uitlegging zal v.d. Akker wel zoo geleerd hebben. Hij zoowel als wij, zijn beiden uit 6 de fabriek gekomen en niet van de Hoogeschool. We moeten dus beiden wat kennis bij anderen opdoen. Wat v.d. A. opmerkt is letterlijk juist maar niet in strijd daarmee is het Kerstlied dat men ons leerde: „Daar is in Â’s werelds duistre wolken een licht der lichten opgegaan.” (N. Beets)., Deze wijsheid deden we niet op bij Biichner of Mültaculi. Hebben wij het niet goed geleerd, dan

; nog heeft v.d. Akker niet het recht ons mystificatie aan te wrijven. Is de opvatting, die wij er daaromtrent op na houden, zoo onlogisch ? Oorspronkelijk werd het feest van Christus’ geboorte niet op 25 December gevierd. De kerk van het Oosten kende aanvankelijk niet het Kerstfeest (mis), doch het Epiphania, de openbaring des Heeren, dat op 6 Januari werd herdacht, Inde Westersche kerkwas dit niet bekend. Toen de geboorte te Rome onder Gregorius, Bisschep van Nyssa, reeds in het jaar 382 op 25-.December herdacht werd, geschiedde dit onder Basilius de Groote, (broeder van Gregorius), Bisschop van Caesarea, nog op 6 Januari. Het oude Heidenfeest, dat diep wortelde inde geslachten dier dagen, was niet met een slag of stoot uitte roeien. Ook daaruit is te verklaren dat juist de Westersche Kerk er het eerst toe kwam het geboortefeest naar 25 December te verschuiven. Men heeft Christus het „licht der wereld” genoemd.-Wijst dat ook niet op-Kerstmis als feest van het licht, het nieuwe licht dat te Bethlehem was opgegaan ? Maar afgezien van dit alles hebben wij niets gedaan om de feestviering van de volkeren der oudheid te verwarren met Kerstmis als feest van de geboorte. Die twee dingen hebben we duidelijk onderscheiden en aan beide afzonderlijk onze aandac-it geschonken. Het lust ons niet om op alles wat v.d. Akker ons toedicht, nader in te gaan. Hij verwijt ons vele. dingen, maar die verwijten zijn slechts uitvloeisel van z’n bekrompen kijk op een medemensch die niet zweert bij opvattingen die meer matenalistischkapitalistisch, dan christelijk zijn. Veel begrijpen is veel vergeven en ’t is juist de groote levenskunst om anderen dan zichzelf te leeren begrijpen. Wij zijn van oordeel dat het officieele christendom, in wat kerk ook vereenigd, zijn taak als vredestichter verwaarloost. Wij meenen dat de godsdienst wordt misbruikt om dingen en toestanden te bestendigen en in ’t leven te houden die strijdig zijn met de boodschap die hij, naar wien men zich noemt, aan de menschheid heeft gegeven. Wij zien hét groote onderscheid tusschen woord- en daad-christendom. Van den Akker vertelt z’n lezers dat wij het geloof inden Christus-God, den arbeiders uit het hart willen rukken. Waarom we die liefhebberij zouden willen beoefenen, vertelt hij er niet bij. Dat is anders wel jammer. Misschien heeft het z’n nut op te merken dat we ook zonder beoefening van dat tijdverdrijf ons leger van den arbeid groot kunnen maken. Van den Akker en de zijnen hebben die demagogie van noode om de niet al te nadenkende arbeiders bij ons vandaan te houden. Zie je, schrijven dat de socialisten den arbeiders het geloof aan Christus uit het hart willen rukken, dat doet et ’m nog. Daarnaast staat dan het blad van onzen Bond op den index, mag door de katholieke arbeiders niet gelezen worden. De arbeiders met het geloof aan den Christus-God in het hart mogen alleen lezen wat v.d. Akker c.s. hun als geestelijk voedsel opdienen. O, ze zijn zoo lief! Ten slotte nog dit. Van den Akker eindigt z’n artikel als volgt: „Inderdaad. De redacteur van de (socialistische) Metaalbewerker heeft veel weg van den engel boven een Kerstkribbetje. Of niet?” Weet ik veel van den engel boven een Kerstkribbetje ? Is dat nou een mop van v.d. Akker, of moet ik ’t als ernst opvatten ? Als men zoo’n engel pleegt te laten zitten, valt er over te praten, maar hangen ze hem er boven, dan zal v.d. Akker me een 10l doen met een anderen figurant te kiezen. ’k Zie me zelf al hangen. . . als een engel . . .!