Uit de Verwarmingsbranche. (v. E.) In deze branche bestaat sedert het voorjaar 1917 een collectieve arbeidsovereenkomst. Zij kwam voor -de eerste maal tot stand na de staking (1916) inden Haag. Sedert dien werd deze van jaar tot jaar, al of niet gewijzigd, steeds voortgezet. Eenmaal inden loop dier jaren zijn er nog ernstige moeilijkheden geweest. Dat was in het jaar 1923, toen de werkgeversvereniging niet al te best meer functioneerde. Het was inden tijd toen de loonen inde publieke belangstelling stonden, n.l, in dezen zin, dat loonsverlaging allerwege plaats vond. Ook in deze branche lieten de werkgevers zich niet onbetuigd, tengevolge waarvan in Amsterdam, den Haag, Rotterdam, Utrecht en Arnhem een stakingplaats vond. Heel lang heeft die staking niet geduurd, want reeds na ongeveer drie weken was het conflict met voor de arbeiders 'gunstig resultaat opgelost. De eerste jaren daarna bleef de toestand bestendigd, doch voor het eerst in 1926 kwam weer eenige verbetering tot stand. Het loon van de tweede monteurs, zijnde 70 cent, werd tot 75 cent verhoogd. Dit was in tweeërlei opzicht vooruitgang, ten eerste omdat dit voor de betrokkenen hoogere inkomsten bracht en ten tweede omdat daardoor het te groote verschil tusschen eerste en tweede monteurs eenigermate werd opgeheven. * * -¥• i Inmiddels staan wij nu eerstdaags weer yoor de vernieuwing van meergenoemde arbeidsovereenkomst. Het contractjaar eindigt op 31 Maart a.s. en vóór 31 December moesten de wijzigingsvoorstellen worden ingediend. In samenwerking met den R.-K. Metaalbewerkersbond zijnde navolgende voorstellen ingezonden: 'Artikel 8. (Nieuwe redactie.) Inden regel worden in het bedrijf slechts nieuwe werklieden toegelaten van 18-jarigen leeftijd, die een vooropleiding in metaalbewerking op ambachtsschool en of metaalindustrie hebben genoten. De werknemers worden onderverdeeld in vier groepen, n.I. helpers, hulpmonteurs, tweede monteurs en eerste monteurs. Een helper, die twee jaar inde verwarmingsbranche werkzaam is, wordt bevorderd tot huïpmonteur. Aan dein dit artikel bedoelde werknemers zullen de navolgende minimum-uurioonen worden betaald: Aan een helper eerste jaar in bedrijf 40 Cent per uur; tweede jaar 45 cent per uur. Aan een huïpmonteur op 20-jarigen leeftijd 55 cent per uur; 21-jarigen leeftijd 59 cent'per uur; 22-jarigen leeftijd 63 cent per .uur; 23-jarigen leeftijd 68 cent per uur; 34-jarigen leeftijd 73 cent per uur. Aan een tweeden monteur op 25-jarigen leeftijd 78 cent per uur; eersten monteur 85 «ent per uur. Artikel xi, De uitkeeringsduur bij ziekte te veranderen van 6 en 12 weken in respectievelijk 13 en 26 weken. De voorgestelde wijziging op artikel 8 heeft een diepere beteekenis dan uit het .voorstel zelf blijkt. Tot dusverre werd inde collectieve arbeidsovereenkomst het loon geregeld voor: helpers, hulpmonteurs, 2e monteurs en ie monteurs. Wie met de toestanden in het bedrijf bekend is, weet dat aan feitelijke vakopleiding niets, maar dan ook niets wordt gedaan. Een helper mag het al tot huïpmonteur weten te brengen, maar daar blijft het als regel bij. Vele hulpmonteurs brengen het nóóit verder en zijn alzoo huïpmonteur van beroep. Wij beschouwen dit als een misstand, waaraan hoe spoediger des te liever een einde dient te komen. Het vreemde van de geschiedenis is, dat de werkgevers dezen toestand in het leven hebben geroepen en in stand houden, zooals gezegd niets doen aan de vakopleiding, maar desniettemin braaf kankeren en klagen over de onvoldoende vakbekwaamheid yan de monteurs. Sommigen gaan nog verder en klagen ook al over de meerdere of mindere onbruikbaarheid of ongeschiktheid van de hulpmonteurs. Men mag zich hierover verbazen, maar ( de feiten zijn nu eenmaal zoo. Hulpmonteurs, om van de helpers maar niet te spreken, zijn bijna uitsluitend in lossen dienst. Inde plaatsen, waar een installatie gemaakt moet worden, neemt men als regel de hulpmonteurs voor het karwei aan. Zijn ter plaatse geen hulpmonteurs voorradig, die reeds inde verwarmingsbranche werkzaam geweest zijn, welnu geen nood, dan neemt men weer een-paar ,vreemden van de straat. De monteur maakt ?e wat wegwijs en tegen dat ze het a.b.c.

er van snappen, is het werk gereed en gaan Â’ ze met een brevet van „huïpmonteur” in t de verwarraingsindustrie, weer de straat op. • En zoo vervolgens en inmiddels zingen de ; werkgevers hun klaaglied over de onvol-1 doende geschiktheid en geschooldheid van t monteurs en hulpmonteurs. • * * – * Onze voorstellen nu beoogen daaraan een einde te maken. Met klagen en praten komen we er niet uit. Dit zullen ook de ; werkgevers moeten leeren beseffen en dien. overeenkomstig handelen. ■ Met ons voorstel willen wij bereiken, dat j voor zoover het nieuwe arbeiders betreft dus zij, die nog niet inde branche werkzaam zijn geweest —, uitsluitend jonge arbeiders in het bedrijf toegelaten zullen worden. En dan nog alleen die jonge.arbeiders, die reeds een vooropleiding in metaalbewerking op ambachtsschool (en) of metaalindustrie hebben genoten. Op deze wijze wordt inde allereerste plaats verkregen dat de jongens gewapend , met een behoorlijke dosis theoretische kennis in het vak komen. Dan zullen zij verder, meer dan in het verleden het geval was, in meer vasten dienst moeten zijn. Vanzelf komt dan ook de opleiding meer tot haar recht. Immers de jongens blijven in het bedrijf werkzaam, krijgen daardoor de theoretische en practische kennis, terwijl dit tevens aan hun vaardigheid ten goedé komt. Na verloop van eenige jaren kan een behoorlijk kwantum vakbekwame monteurs zijn gekweekt, waardoor de geheele branche in aanzien zal stijgen. Als van onzen Bond offers zullen worden gevraagd om dit doel te bereiken, zal een dergelijk beroep stellig niet tevergeefs worden gedaan. Inmiddels zullen wij dienen af te wachten hoe de werkgevers er tegenover staan. Ze hebben nu de keuze tusschen practisch werk dóen of blijven klagen. Wij vertrouwen op hun goed inzicht en verwachten dat zij met ons de hand aan den ploeg zullen slaan. De eerste conferentie wordt (is inmiddels al) gehouden op Donderdag 12 Januari. Op de resultaten loopen wij niet vooruit. * * . * En wat staat nu den verwarmingsmonteurs te doen ? Nog altijd zijn er wat ongeorganiseerde monteurs en hulpmonteurs in de branche werkzaam. Zij profiteeren van ons werk, doch dragen niet evenredig hun offer bij. Bovendien vormen zij in dagen van strijd altijd min of meer een sta inden weg. Een middel is er om deze hindernissen radicaal uit den weg te ruimen. Maakt hen lid van onzen Bond en gemeenschappelijk kunnen wij verder arbeiden om het bedrijf gezond te maken en goede arbeidsvoorwaarden te veroveren. Aanpakken dus mannen I Inde verwarmingsbranche móeten uitsluitend georganiseerde arbeiders werkzaam zijn. Het conflict inde Duitsche zwaarijzerindustrie. In het „Betriebsrate-Zeitschrift” van onze Duitsche kameraden vinden we een artikel van Alwin Brandes, waaraan we het volgende ontleenen: De gebeurtenissen inde laatste weken hebben aangetoond, dat de staalbaronnen met alle middelen, zelfs op gevaar af een economische catastrophe te veroorzaken, hun strijd tegen den achturendag voortzetten. Ineen verzoekschrift aan den Rijksminister van Arbeid vroegen zij den termijn van het inwerkingtreden van de verordening van 16 Juli 1927, welke voor de arbeiders inde hoogovenindustrie den achturigen arbeidstijd vanaf 1 Januari 1928 voorschrijft, te willen verschuiven. Tot nog toe was deze slechts doorgevoerd voor de arbeiders, welke rechtstreeks bij den hoogoven werkzaam waren, De ervaringen, daarmede opgedaan, ontzenuwen het beste het gejammer der ondernemers, dat de achturendag de industrie ondragelijk belast. Dit verhindert de ondernemers echter niet in hun verzoekschrift dezelfde of dergelijke bezwaren naar voren te brengen. Om hun eisch de noodige kracht te geven, slingerden zij de bedreiging de wereld in, de bedrijven te zullen stopzetten en honderdduizenden arbeiders te zullen ontslaan. Zij hadden reeds een ~commissie voor ijzer en staal” gevormd, dat een plan van actie ontwierp en dit aan de bedrijven toezond. In het Rijksministerie waren al eerder krachten aan het werk geweest om de vertegenwoordigers der arbeiders van de noodzakelijkheid der trapsgewijze doorvoering der verprdening te overtuigen. De leiders van den Duitschen Metaalbewerkersbond wezen dezen eisch van de hand. Wij waren derhalve door het antwoord van den Rijksminister van Arbeid op het verzoek, dat 1 weliswaar de verordening van 16 Juli 1927 principieel niet aantast maar toch met de j 1

eischen der ondernemers inden meest uitgebreiden zin rekening houdt, heelemaal niet verrast. Daar dit antwoord in zekere mate als uitvoeringsbepaling der verordening te beschouwen was, stond ook vast, hoe de uitspraak van den scheidsrechter inzake het vraagstuk van den arbeidstijd zou zijn. Er was nog hoop, dat inde loonen en inden arbeidstijd voor de arbeiders, welke niet onmiddellijk bij den hoogoven werkzaam zijn, verbeteringen zouden worden gebracht. De uitspraak van den scheidsrechter heeft echter deze hoop doen vervliegen. Daar nauwelijks aan te nemen is, dat tijdens de onderhandelingen over het verbindend-verklaren der uitspraak hierin nog veranderingen zullen worden gebracht, is het resultaat als volgt: Voor een groot deel (echter niet het grootste) der onder de verordening vallende arbeiders (ThomaSwerken en de daarbij beboerende walsstraten, benevens nog enkele andere werken) wordt vanaf i Januari 1928 het drieploegenstelsel ingevoerd. Op 1 Februari komt een tweede gedeelte aan de beurt. (Martin-, Electro- en smeltkroesstaalwerken, voor zoover deze werken niet meer behoeven te worden omgebouwd en een verlenging derhalve niet wordt toegestaan). De derde groep volgt op 1 April (gas- en blaaspijpcentralen). Voor deze groep wordt de huidige arbeidstijd van meer dan 60 uren per week eerst van 1 Januari tot 1 April 1928 tot op 57 uren per week verminderd. Tegen de vanzelfsprekende onderstelling, dat ook voor de pijpengieterijen en voor enkele niet speciaal inde uitspraak genoemde andere afdeelingen het drieploegenstelsel vanaf i Januari 1928 geldt, keeren – zich de ondernemers op heftige wijze, zoodat bij onderhandelingen over de verbindend-verklaring hierover klaarheid moet komen. Aan de sociale waarde der bovenstaande | arbeidstijdverkorting doet echter het inlasschen vaneen 1 i-urigen Zondagsdienst, die j ’s avonds om 7 uur aanvangt en dien iedere ; arbeider om 'de drie weken heeft, veel af- | breuk. De bepaling inde scheidsrechterlijke uitspraak, dat voor arbeidsuren op Zondag van 7—lo uur ’s avonds een loontoeslag van 75 pCt. moet worden betaald, verandert weinig aan deze afbreuk. Voor de gas- en pijpcentrale bedraagt de duur van den Zondagsdienst 8 uren. Er is geen termijn vastgesteld, waarbinnen ook de Martinwerken enz., welke uitstel j hebben gekregen, het drieploegenstelsel i moeten hebben ingevoerd. In zijn schrijven i aan Dr. Pönsgen zegt de Rijksminister van | Arbeid alleen, dat dit, „wanneer eenigszins mogelijk, nog voor den zomer van 1928 moet gebeuren.” Drie regels verder wordt ook deze termijn nog verlengd door de opmerking; „In geen geval zou een uitstel tot na 1928 kunnen worden toegestaan”. Het tweeploegenstelsel a 8 uren krijgen vanaf 1 Januari 1928 de hamer- en perswerken, evenals de koudwalswerken, echter met invoeging van rustpoozen, welke in totaal één uur voor iederen dienst duren, benevens de toestemming om per dienst 1 uur over te laten werken. Reeds de rustpoozen, die naar de opgedane ervaringen alleen op papier staan, maken van den achturigen een regelmatigen negenurigen arbeidstijd, die met het uur overwerk tot een tienurigen wordt. De toeslag van 25 pCt. voor het uur overwerk zal wel geen belemmering zijn regelmatig te laten overwerken. Voor de niet onder de hoogovenverordening van Januari 1925 vallende arbeiders in cpntinubedrijf, evenals voor de hierbij beboerende reparatiewerkplaatsen met hun 65-urigen, benevens voor de arbeiders werkzaam in kracht- en gascentralen met hun 60-urigen arbeidtijd, wordt op 1 Juni 1928 de 57-urige arbeidstijd ingevoerd. De ! arbeiders inde verwerkende industrie behouden hun 52-urigen abeidstijd. Alleen de toeslag voor overwerk wordt voor hen, evenals ook voor alle groepen van arbeiders inde zwaarindustrie, van 12J op 25 pCt. verhóogd. Deze regeling van den arbeidstijd geldt . tot 1 December 1928. Nog meer bedroevend is de scheidsrechterlijke uitspraak voor wat betreft de loonen. Het uurloon wordt met zegge en schrijve 2 pCt. verhoogd, dat beteekent voor 21-jarige vakarbeiders van 76 op 78 Pf„ voor 21-jarige hulparbeiders van 59 op 60 Pf. De loonregeling geldt tot 1 October 1928. Het was vanzelfsprekend, dat de ver- 1 tegen woord igers van den Duitschen Metaalbewerkersbond de uitspraak van den 1 : scheidsrechter verwierpen. Ook de Neutrale : vakvereeniging wees haar af. De Christe- < lijke Metaalbewerkersbond heeft weliswaar 1 de uitspraak over de loonen eveneens afge- : wezen, doch de schikking van den arbeids- 1 tijd aanvaard. Zijn vertegenwoordigers , ;

hebben daarmee ook in deze phase der beweging het eenheidsfront, dat van zoo groot belangwas tegenover het ondernemersdom, gebroken. Dat is niet de eerste keer. Zij versterkten den scheidsrechter hierdoor in zijn wil, nog minder ten gunste van de arbeiders te bepalen. Zij troffen een schikking met de ondernemers over den i i-urigeh Zondagsdienst, terwijl juist van de Christelijke arbeidersvertegenwoordigers den scherpsten tegenstand tegen iederen arbeid op Zondag verwTacht had mogen worden. En de hier vastgestelde Zondagsarbeid had vermeden kunnen worden, De Heeren Vögler, Kloeckner en Co. kunnen tevreden zijn. Zij hebben hun onbeschaamde bedreiging niet uitgevoerd, maar toch de volledige doorvoering van den achturendag in het Roergebied nog een keer verhinderd. Zij kregen de hulp van hun Minister in het burgerblok-kabinet en evenzoo de hulp van den scheidsrechter. De ondernemers hebben zijn uitspraak eveneens afgewezen met het doel, daarmede op de onderhandelingen over het verbindendverklaren invloed uitte oefenen, en bij voorbaat reeds iedere poging ter verbetering van de scheidsrechterlijke uitspraak den nek om te draaien. De ondernemers zijn één, van de arbeiders kan dit jammer genoeg nog niet gezegd worden. Wanneer het zoover komt, dat ook de arbeiders een gesloten front gaan vormen, dan zal de achturendag en een behoorlijk loon voor zwaren arbeid ook in het Roergebied werkelijkheid worden. Langs Noord en Lek. (L.S.) Laatst hebben we in ons blad nopens de werf „De Noord” te Alblasserdam de veronderstelling uitgesproken, dat de houding tegenover georganiseerde arbeiders, die om werk komen vragen, is ver| anderd. We dachten dat het uitwas met de [ traditioneele vraag van: „ben je soms in | den Bond?” J Maar neen, de heer C. Vogelesang, | diaken én Raadslid van Alblasserdam, de | chef die belast is met aanneming van personeel, laat niemand door. Een klinker, lid van onzen Bond, welke door den klinkersbaas gaarne zou worden aangenomen, kwam er niet in. Tot driemaal toe heeft die baas gepoogd den heer Vogelesang te overreden. Het mocht echter niet baten. Georganiseerden blijven er uit! Zoo iets kan in 1928 alleen nog maar in Alblasserdam voorvallen. Het pleit niet voor de leiding vaneen bedrijf, maar evenmin voor de metaalbewerkers die er zelf de schuld van zijn dat zooiets nog kan plaats vinden. 'Bijna twee eeuwen wordt hier de scheepsbouw reeds beoefend en 25 jaren lang is het zaad van de organisatie uitgestrooid. Ondanks dat is er nog altijd slaafsche onderworpenheid. En dat ondanks lage loonen en in Â’t algemeen slechte toestanden. Het is de knoet, gehanteerd door den christenpatroon en den vloekenden chef-diaken, die alles neerslaat. En de twee oranje-bazen helpen nog een handje mee, -Â¥■ * Te Hardinxveld hebben we met de metaalbewerkers vergaderd en van Hinte heeft hen toegesproken. Met tal van voorbeelden en feiten heeft hij de aanwezigen tot organisatie opgewekt. De oude generatie van Hardinxveldsche metaalbewerkers doet niet meer mee. Het zij zoo. Maar die ouderen moeten dan nalaten de jongeren in hun voortgang te hinderen. De christelijken beweren dat er „heer en meester” zal zijn en dit overeenkomstig de Schrift. Men zal hun moeten antwoorden dat de meester toch geen recht heeft zÂ’n knecht in armoe te laten leven. Het is geen Bijbelsch voorschrift dat een werkman met zÂ’n gezin van ƒ 15.— tot / 20.— per week moet rondkomen. De jongeren, zeker een 300 in getal, zullen wat anders moeten gaan denken dan de oude generatie. De teekenen wijzen er op dat zulks aan Â’t komen is. Laat men wat opschieten, dan is er vruchtbaar werk te doen. Het Congres van den Int. Metaalbewerkersbond. iV. Zij herinneren zich de discussie overeen verhooging van de bijdrage van 15 tot 30 francs per 1000 leden. Zij herinneren zich ook het congres van 1913 te Berlijn, dat uitstekend slaagde. Toen het er echter om ging een besluit te nemen over de wederzijdsche hulpverleening, kwam dit er niet door. In deze richting heben wij nu toch belangrijk werlc gedaan. Er zijn vele omstandigheden, die ons dwingen met de verhooging van de bijdrage zeer voorzichtig te werk te gaan.