35ste JAARGANG ZATERDAG 21 JANUARI 1928 No. 3

OPLAAG 28.600 Officiëele Mededeelingen. Deze week wordt het contributiezegel op de 3s week in het Bondsboekje geplakt. De arbeidersbeweging de opstuwende macht. De Nederlandsche scheepsbouwindustrie mag zich al over veel en velerlei te beklagen hebben, aan belangstelling van in- en outsiders, die elk op eigen wijze pro-deo van advies dienen, mankeert het haar stellig niet. De jaarswisseling is telkenmale oorzaak dat inde pers beschouwingen worden gewijd aan den toestand van handel en nijverheid. Zoo omstreeks 31 December en 2 Januari komen de pennen los, worden beschouwingen gewijd aan het afgeloopen jaar en verwachtingen uitgesproken of voorspellingen gedaan ten opzichte van het nieuwe. Dat de scheepsbouwnijverheid daarvan ruimschoots haar deel ontvangt, ligt voor de hand. De scheepsbouw verschaft in ons land aan tienduizenden menschen arbeid en hij werkt voor een groot deel voor de buitenlandsche markt, d.w.z., voor den afzet. Als zoodanig is deze industrie zeker een extra beschouwing waard. En dat naast de groote pers van ons land vooral ook de speciale vakpers van zich doet hooren, is haast vanzelfsprekend. Over enkele beschouwingen, die inden laatsten tijd omtrent de scheepsbouwindustrie zijn ten beste gegeven, willen we hier een enkele opmerking maken. In het tijdschrift ~Het Schip” van 6 Jan. vonden we een artikel ~De Scheepsbouwvooruitzichten bij den aanvang van 1928”, waaruit ons een vrij pessimistische toon tegemoet klinkt. Dat pessimisme slaat niet zoozeer op de hoeveelheid werk die verwacht wordt. Veeleer gaat het over de prijzen die te bedingen zullen zijn en over de financieele resultaten die men van het werk verwacht. De schrijver van het artikel stelt de vraag, wat de scheepswerven en machinefabrieken kan helpen en komt dan tot het volgende: „Verlaging van loonen is over het algemeen ternauwernood mogelijk. De loonen der metaalbewerkers zijn volstrekt niet hoog, wanneer men ze vergelijkt met ongeveer gelijkwaardige arbeiders in andere beroepen. Integendeel ! Het eenige hulpmiddel lijkt ons verlenging van den arbeidsdag. Waarom houdt de Nederlandsche Regeering de industrie zoo vreeselijk kort? Met moeite heeft men vergunning gekregen om tot 1 Juli a.s. 50, zegge vijftig, heele uren per week te mogen werken. Waarom tot 1 Juli ? Denkt men heusch, dat dan de toestand zooveel beter zal zijn geworden? Kon men er maar toe komen de 55-urige werkweek toe te staan, zeer waarschijnlijk wordt dan de toestand zoo, dat de onkosten althans gedekt worden. Thans lijkt het er veel op, of de Nederlandsche Scheepsbouwindustrie langzaam maar zeker voor een groot gedeelte afgeslacht wordt.

Wij weten het wel, dat de Regeering voor een moeilijk probleem staat, omdat het grootste deel van het Nederlandsche volk vrijwel van economisch inzicht gespeend is en dit zich afspiegeit inde vertegenwoordigende organen, waarmede elke Regeering nu eenmaal rekening moet houden, maar toch spreken wijde hoop uit, dat zij haar weg zal weten te vinden om de benarde industrie te hulp te komen. Protectie verlangen wij niet en zal ook niet baten ineen industrie, waarvoor alle grondstoffen uit het buitenland moeten komfen. Juist dit laatste, n.l. dat het hier hoofdzakelijk arbeidspraestatie geldt, moest het Nederlandsche volk de oogen openen.” Ziehier, geachte lezers, weer eens een oordeel over wat geschieden moet om de scheepsbouwindustrie te dienen. Geen protectie, geen loonsverlaging! Het eerste niet omdat de geaardheid van dit snik nijverheid er niet voor1 geëigend is, het tweede ook niet, omdat de loonen van de metaalbewerkers geen verlaging toelaten. Deze schrijver wil dus noch loonsverlaging, noch protectie. Is dat juist? Met groote stelligheid moeten wij het ontkennen. Hij wil beiden, juist omdat hij een 55-urige werkweek (en dan natuurlijk met evenredige loondaling per uur) als het eenige middel aanbeveelt. Verlenging van arbeidstijd tegen een gelijk loon als inden karteren arbeidstijd verdiend wordt, is niet anders dan loonsverlaging. En verlenging van arbeidstijd, beoogende daarmede een voorsprong te verkrijgen op het buitenland, is niet anders dan een verkapte – protectie, waartegen de heeren zich zoo fel kanten. De schrijver doet een beroep op de regeering, daarbij in z'n ijver voor een 55-urige werkweek vergetende dat er ook nog arbeiders en voornamelijk georganiseerde arbeiders zijn. Als ze in Den Haag zouden zeggen: 55 uur werken, wil dat nog niet zeggen dat de arbeiders inden scheepsbouw werkzaam het ook willen doen. Een herhaling van de voorstelling in 1923 te Rotterdam gegeven, zal niet zoo gemakkelijk gaan. Dit verliest deze propagandist voor werktijdverlenging wel even uit het oog. Met dat ai moeten we voor de zooveelsre maal in alle nederigheid erkennen dat we hier, in Nederland nog geen tekort hebben aan knappe koppen die de kunst verstaan om de moei lijkste problemen ineen vloek en een zucht op te lossen. Wie denkt bij beoordeel) ng van dezen propagandist voor wérktijdverlenging niet aan den klassieken bedelaar, die eiken morgen, als hij van zijn stroozak opstond, de verzuchting slaakte, dat hij nooit meer zou behoeven te bedelen als alle menschen hern nu maar eens één cent gaven ? Eén cent, wmt js dat nou voor een offer, nietwaar ? Had de man gelijk of niet ? Zoo ongeveer redeneeren ook de lui die in werktijdverlenging d e oplossing zien van alle misère die de industrie doormaakt. Kijk, als nou iedere w’erkman voor hetzelfde geld dan altijd, want anders heeft het zoo geen zin slechts 5 uurtjes wat zijn nou vijf uurtjes ineen heele week

langer zou willen werken, zou dat voor Nederland een bloeiende industrie, voor de aandeelhouders dividend en voor de directeuren en commissarissen tantième beteekenen. En de „werkman” zou dat stellig met buitengewone liefde doen indien hij maar niet van economisch inzicht gespeend was. Maar wij zeggen dat de arbeiders, indien zij werkelijk voldoend economisch inzicht hadden, er allang voor gepast zouden hebben om zich inr hun zware wrerk langer dan 48 uur te laten exploiteéren. Er zijn andere en betere middelen om de industrie in Nederland meer rendabel, meer winstgevend te maken. Die middelen zijn gelegerf in meer samenwerking tusschen de bedrijven onderling, een samenwerking die de plaats zou moeten innemen van de huidige onderlinge concurrentie. Voor eenigen tijd konden wij kennis nemen vaneen bericht, waaruit bleek, dat twee groote Rotterdamsche ondernemingen tot een, zij het ook beperkte, samenwerking besloten hadden. We weten niet of hier de drang van één dan wel van beide partijen is uitgegaan. Maar aan te nemen is dat, wanneer ieder van hen inzake loon en arbeidsduur de handen vrij zou hebben gehad, ook de samenwerking zou zijn uitgebleven. Het zijnde omstandigheden geweest die beide ondernemingen noodzaakten een meer economische wijze van exploitatie te zoeken. In deze richting is veel meer te doen, maar aangezien ieder eigen belangen of belangetjes heeft, houdt men het proces tegen. In „De Nederlandsche Werkgever” van 5 Januari j.l. bepleit een Tilburgsche industrieel meer samenwerking tusschen industrieën van gelijke producten. Bij samenwerking, zegt hij, zou men zich bezig moeten houden met de vraag: „op welke wijze wordt het best en het meest goedkoop inde maatschappelijke behoeften, gezien een bepaalde samenstelling daarvan, voorzien. Hier zal dus samenwerking noodig zijn op het gebied van inrichting van bedrijven, -van methodes van kostenberekening, de vastlegging van standaardcijfers betreffende kosten en producten in bepaalde bedrijfstakken, het gezamenlijk bestudeeren van arbeidsmethoden, het bestudeeren van arbeiders, het doen van vermoeidheids-, bewegings- en tijdstudiën inde ondernemingen. Ik ontveins me niet dat een dergelijke samenwerking bij verschillende personen op bezwaren zal stuiten en dikwijls op zeer ernstige. Mogelijk noemt iemand het een soctaliseering der industrie!?” Terecht merkt deze industrieel in het verdere van zijn artikel op dat nu reeds door de ondernemers op velerlei terrein wordt samengewerkt en hij noemt.: vaststelling van arbeidsvoorwaarden, gezamenlijke actie tegen een bepaald wetsontwerp, gemeenschappelijke actie tegen de voorstellen vaneen arbeidersvereeniging. Op elk van deze terreinen, zegt de schrijver, wordt nu reeds samengewerkt in het belang van de

industrie en hij vraagt waarom er dan bezwaar zou zijn die samenwerking uitte strekken ook tot ander terrein. Inderdaad, deze industrieel heeft oog voor de toekomst en begrijpt dat men er niet komt alleen door samenwerking als het tegen de eischen van de vakvereeniging gaat. Zou de arbeidersklasse Gods water over Gods akker laten loopen, dan wiedt iedere ondernemer slechts in eigen tuintje, kijkt met verder dan eigen onderneming en poogt zijn bedrijf tot bloei te brengen, ook als dit maar alleen ten koste van den arbeider mogelijk is. Slechts dooreen gemeenschappelijk, vast aaneengesloten optreden van de arbeidersklasse zal hel gelukken de reactionnaire stemmen als van den schrijver in „Het Schip” te doen verstommen. Laten de ondernemers met hun staven zoeken naar middelen om met goede loonen en een 48-urige arbeidsweek de bedrijven tot bloei te brengen. En wat individueel niet mogelijk blijkt, poge men te verwezenlijken door economische samenwerking. De opstuwende arbeidersbeweging noodzake hen daartoe. De Loodgietersstaking te Leeuwarden. Bij het verschijnen van dit nummer van ons blad, staan de loodgieters te Leeuwarden aan het einde van de 18e stakingsweek. Uitzicht, dat er spoedig een oplossing zal komen, is er thans nog niet. De Burgemeester heeft zijn poging om bemiddelend op te treden herhaald en op 16 Januari j.l. partijen voor een conferentie opgeroepen. Met het bestuur van de afdeeling van den B.L.F.N. was ook de heer Harmeijer, voorzitter van den Bond, aanwezig. Resultaat is met bereikt. De Burgemeester onthield zich ditmaal van het doen van een voorstel. De heer Harmeijer zette de zaak zoo stroef mogelijk in, De patroons wilden een nieuw voorstel nopens het loon doen, maar dan op de basis van het contract ie Gemeente Klasse. Hij dacht dat de tekst daarvan al reeds door ons w'as aanvaard. Dat was niet zoo. Of wij bereid zouden zijn den tekst van dat contract te aanvaarden, hing geheel af van het looncijfer. De heer Harmeijer verklaarde met nadruk dat het looncijfer, dat men wilde voorstellen, met zou worden genoemd, indien niet een verklaring, dat wijden tekst van het contract ie Gemeente Klasse zouden aanvaarden, daaraan voorafging. Daarin konden wij niet treden. Contract en looncijfer was voor ons één geheel en in een scheiding daarvan konden we niet treden ondanks de verklaring van werkgeverszijde, dat dan verdere onderhandehng geer. zin had. Uit deze mededeeling zal wel blijken, dat we mets teveel gezegd hebben en de onderhandeling uiterst stroef werd ingeluid. De heer Harmeijer heeft toen toch maar het looncijfer genoemd. Men wilde het contract ie Gemeente Klasse met een loon van 67 cent per uur. De toelichting hield in dat daarmee sommige gezellen een verhooging, anderen daarentegen een verlaging zouden ondergaan. Men neme bij dit voorstel nota van de volgende door den Burgemeester van Leeuwarden verstrekte looncijfers.