35STE JAARGANG ZATERDAG 23 JUNI 1928 No. 25

i^^EMEENE^EDEßL^gSai|Nm|lML^^^™M^wi p- „ ~. , ABONNEMENT: Bij vooruitbetaling per jaar . • « ■ • f 1.50 Ëh| i" {|T'*f~<>'7f'‘T?~ il*VJl|i AKI OA *■ k.»■■»— rtr% jw ■>-«« t fei Gewone advertentiën .... per regel f 0.30 Ef Voor Buitenland verhoogd met porto ||| AAH AM& I &RDAM.Z. B| Afdeelingsadvertentiën .... „ „ „0.20 I jp{ Aanvragen voor personeel . . „ „ „0.20 B

OPLAAG 29.300 Officiëele Mededeelingen. Deze week wordt het contributiezegel op de 25e week in het Bondsboekje geplakt. Foto Congres. De heer C. G. Leenheer, de fotograaf die van ons geheele congres bij de „Pyramide van Austerlitz” een foto nam, deelde ons mede, dat hij eenige personen teleur moest stellen omdat z’n voorraad foto’s Uitverkocht was. Hij is bereid om allen, die nog een foto .wenschen te ontvangen, deze tegen toezending van f 1.65 franco over te maken. Het adres van den heer C. G. Leenheer is: Utrechtschestraat 45, Amsterdam. Nabetrachting. Als onze Algemeene Vergadering, die op XI, 12 en 13 juni te Utrecht gehouden is, ons iets heeft geleerd, dan is het zeker wel dit, dat geheel ons kader rotsvast staat op het standpunt hetwelk algemeen in onze moderne vakbeweging wordt gehuldigd. Bij bespreking van de verslagen, beleid vari het bondsbestuur en van de redactie, zijn slechts op- en aanmerkingen gemaakt die met ons optreden naar buiten weinig of geen verband hielden. Wat gezegd is had in hoofdzaak betrekking op voorvallen van inwendigen aard. Daarover is door sommige afgevaardigden meer of minder waardeerend, soms afkeurend gesproken. We huldigen zeker niet het standpunt dat we alle critiek maar zoo zoo hebben te nemen. ledere zaak heeft twee kanten en ook inde argumentatie van hem die er anders over denkt dan wij zelf, kan een kern van waarheid en juistheid schuilen. Maar toch troosten wij ons met de gedachte, dat, hoe wij ’t ook zouden gedaan hebben, critiek ons niet zou zijn bespaard gebleven. Zouden we alles gedaan hebben volgens de regelen door verschillende opponenten aangegeven, dan zouden allicht anderen met hun critiek zijn gekomen. De eerste dag werd in beslag genomen door de openingsrede van den voorzitter en begroetingswoorden van binnen- en buitenlandsche gasten. Er waren niet minder dan 9 gedelegeerden van bevriende buitenlandsche bonden. Naast hen die we reeds vroeger genoemd hebben, kwam ook nog onze vriend Hubacher als gedelegeerde van den Zwitserschen Bond. Voor het N.V.V. waren v.d. Walle en v.d. Lende aanwezig en de eerste heeft ineen keurige speech de beste wenschen voor de verdere ontwikkeling van onzen Bond uitgesproken. Desgelijks deden de buitenlandsche gasten. Dè middagzitting van den eersten dag werd verder benut voor behandeling der verslagen enz. enz. en toen de voorzitter tegen 6 uur deze tweede zitting sloot, waren verslagen, verrichtingen en redactie bij acclamatie goedgekeurd. Den tweeden dag was het rapport over de vakopleiding aan de orde en Oosterhoorn heeft als voorzitter der commissie een heel goede inleiding gehouden. De discussie over rapport en conclusies alsmede over de inleiding van Oosterhoorn, had een gunstig verloop en aan het slot daarvan werd met algemeene stemmen de volgende resolutie aangenomen; Het congres enz.,’ kennis nemende van het rapport der door het bondsbestuur ingestelde commissie inzake vakopleiding; spreekt naar aanleiding daarvan als zijn nieening uit, dat het gewenscht is, dat de Bond zich met het vraagstuk der vakopleiding blijft bezigboudenj

draagt het bondsbestuur op inde door de commissie aangegeven richting ter verbetering van de vakopleiding in het algemeen en voor de metaalnijverheid in het bijzonder, krachtig te werken. De navolgende middelen dienen daartoe te worden aangewend: ie. In overleg en zoo mogelijk in samenwerking met het Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen en de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij te trachten de noodige wettelijke maatregelen tot stand te brengen. 2e. Samenwerking met andere metaalbewerkersvereenigingen te bevorderen die met het gestelde doel sympathiseeren, ten einde den grootst mogelijken invloed uitte oefenen op de ondernemers voor het geven en steunen van de gewenschte vakopleiding. 3e. Samenwerking te zoeken met en invloed uitte oefenen op vereenigingen en instellingen voor vakonderwijs en leerlingopleiding zoowel plaatselijk als landelijk. 4e. Alle ten dienste staande middelen aan te wenden die het gestelde doel bevorderen. O.a. voorlichting te geven aan de leden en andere inde metaalindustrie werkzame arbeiders nopens het vraagstuk der vakopleiding en leerlingregeling. Na afloop van behandeling van het rapport inzake vakopleiding werd een tweede resolutie van het bondsbestuur aangenomen, waarin het congres verklaarde accoord te gaan met de ontworpen plannen inzake verdere actie voor doorvoering vaneen collectief contract in onze industrie. De resolutie luidt aldus : De algemeene vergadering enz ; van oordeel dat het wenschelijk is dat de arbeidsvoorwaarden inde metaalindustrie zooveel mogelijk collectief geregeld moeten worden; constateerende met leedwezen, dat het vooralsnog niet mogelijk is gebleken voor de geheele metaalindustrie een aannemelijke collectieve overeenkomst tot stand te brengen; neemt met voldoening kennis van de door het bondsbestuur ontworpen en door den bondsraad bekrachtigde plannen voor het voeren van landelijke branche-acties; draagt het bondsbestuur op deze plannen zoo spoedig mogelijk ten uitvoer te brengen; en wekt de bondsleden op met de meest mogelijke kracht en energie dezen arbeid te steunen. Inden namiddag van den tweeden dag werd een tocht gemaakt door de omgeving van Utrecht, waaraan door alle congressisten werd deelgenomen. Een gansche file van touringcars bewoog zich langs de wegen. Den derden dag werd voortgegaan met behandeling van de voorstellen van bondsbestuur en afdeelingen, vaststelling der begroeting eh verkiezing van het bondsbestuur. Wat de behandeling van dit alles betreft, mogen we volstaan met te verwijzen naar het verslag. Voorstellen van bijzonder groote beteekenis waren er niet. Onze Bond zit hecht en stevig in elkander en hij is op goeden grondslag gefundeerd. Wat er te veranderen is, zijn slechts minder beteekenende wijzigingen aan den bovenbouw. Besloten werd voor jeugdige bedrijfsgenooten wederom de gelegenheid te openen in het verband der organisatie te worden opgenomen. Jongelieden van 14—16 jaar zullen als leden van de afdeelingen ter plaatse kunnen toetreden, doch niet vóór hun 16e jaar inde bondsadministratie voorkomen. Statuten en reglementen werden grondig herzien en opnieuw vastgesteld en wijzigingen van meer en minder beteekenis zijn aangebracht. Alles tezamen genomen hadden we een goed congres, dat naast bondsbestuur, bondsraad en gasten, door 102 afgevaar-

digden, vertegenwoordigende 75 afdeelingen, bezocht was. Een schaduw werd aan het slot over alle goeds geworpen 'doordat een tweetal sprekers, de een minder sympathiek nog dan de andere, zich geroepen achtte critiek te oefenen op de wijze waarop een gezellig samenzijn tijdens een van de congresavonden was doorgebracht. Zelfs de herdenking van het 40-jarig bestaan in 1927 werd er bij gehaald. Als het dien woordvoerders er om te doen is geweest op gedragingen van enkelen invloed ten goede uitte oefenen, dan vreezen wij dat de manier waarop dat geschiedde veeleer een averechtsche uitwerking zal hebben. Die zich geroepen acht anderen te overtuigen dat ze niet goed handelden, moet zich onthouden van pogingen om een confectiekeurslijf van eigengerechtigheid tot universeel kleedingstuk te willen maken. En men bedenke dat ~cultuur” niet alleen of inde eerste plaats een zaak van uiterlijke verschijning is. Het daagt! ’t Is op 18 Juli a.s. 5 jaren geleden dat wij van den Dir.-Gen. van den Arbeid een brief ontvingen, waarin ons werd medegedeeld dat aan de firma Wilton met ingang van 6 Augustus 1923 vergunning zou worden verleend om 56J uur gedurende een halfjaar te laten werken. Met deze aankondiging van ’t op non-activileit stellen van de 48-urige werkweek, werd een nieuw tijdperk inde geschiedenis van de reactie die na 1920 ontstond, ingeluid. Na Wilton volgde spoedig andere groote firma’s en daarmee was de -maat volgemeten. Aan het slot van den brief, waarin ons van de vergunning kennis werd gegeven, schreef de heer Zaalberg destijds: ~Ik vertrouw daarom, dat ook uw organisatie zich zal weten te schikken in het onvermijdelijke en naar ik hoop tijdelijk een verlengden arbeidsdag zal verkiezen boven verdere toeneming der reeds zoo rampzalige werkloosheid.” De hoop, door den heer Zaalberg uitgesproken, hebben wij nimmer bewaarheid. Van den aanvang af hebben wij ons tegen deze „tijdelijke” verlenging verzet, want toen reeds voorvoelden wij, dat, eenmaal tot verlenging besloten, het zeer lang zou duren alvorens weer tot den normalen werkdag zou worden teruggekeerd, ’t Is uitgekomen zooals we hadden verwacht. Na 5 jaren wordt nog steeds langer dan 48 uur gewerkt. Zeker, alles is op deze wereld ~tijdelijk”, maar we verstaan daaronder toch niet een periode van 5 jaren. Er is sedert 1923 een nieuw geslacht van jonge arbeiders inde industrie opgegroeid. Wat hebben we niet moeten doen om de regeering te bewegen tot terugkeer naar den normalen arbeidsdag over te gaan ? Wat hebben we niet moeten doen om de geleidelijke inkrimping door verhooging van uurloonen gecompenseerd te krijgen ? Maar ten slotte zal nu aan dat „tijdelijke” (5 jaren) toch ook een einde komen. We ontvingen van den heer Zaalberg d.d. 9 Juni een brief van den volgenden inhoud: De op of omstreeks 1 Juli eindigende overwerkvergunningen inden scheepsbouw 50 uur voor den zeescheepsbouw, 52 uur voor rivierscheepsbouw hebben wederom meer van haar bestaansreden verloren. De bedoeling dezer z.g.n, armoedevergunningen, het instandhouden van de ondernemingen en van de werkgelegenheid inde periode van valutaconcurrentie en groote bedrijfsslapte, is volkomen geslaagd. Zonder mij ook maar eenigszins te vleien roet de meening dat

het thans in deze industrie naar wensch gaat, moet ik toch erkennen, dat er voldoende, zelfs in verband met het aanbod van bruikbare arbeiders, ruimschoots werkgelegenheid is. Dat de vooruitgang vermoedelijk sneller zou gaan en de kans op winst, zij het ook nog geen eenigszins behoorlijke winst, vergroot zou worden bij voortzetting van het overwerk, geeft aan de handhavers der Arbeidswet geen bevoegdheid om onbeperkt met het toestaan van werktijdverlenging door te gaan. Ik beschouw dus de periode van algerneene werktijdverlenging inden scheepsbouw als geëindigd en deel dit mede, opdat bij het maken van plannen en begroetingen daarmede rekening zal kunnen worden gehouden. Rekening houdende met het onderhanden zijnde werk, zullen voorzoover zulks van mij afhangt, de vergunningen voor de werven, die zeeschepen bouwen na i Jan. 1929 niet meer worden verleend ; tot zoo lang zal nog 50 uur gewerkt mogen worden, wanneer een geldige vergunning door het districtshoofd is verleend; natuurlijk behoudens beslissingen in beroep door den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid genomen. Voor de werven van rivierschepen en van binnenschepen, voorzoover deze laatste geen seizoenvergunningen hebben, ben ik bereid aan de districtshoofden nog tot 1 October machtiging te verleenen voor 52 uur en daarna voor 50 uur- De Dir.-Gen. van den Arbeid, (w.g.) C. ZAALBERG. Wij krijgen dus per 1 Januari voor den zeescheepsbouw de 48-urige werkweek terug. Voor den rivierbouw zal per x October tot 50 uur worden teruggegaan. De werkgevers behoeven zich over coulante bediening vanuit den Haag niet te beklagen, ’t Wordt hun als pap voorgezet. Laat ons slechts hopen dat de arbeiders in de toekomst zóóveel waarde aan de 48-urige werkweek zullen leeren hechten, dat niet in den Haag alleen zal worden uitgemaakt hoe lang er zal worden gewerkt. In 1923 hebben de arbeiders zonder vorm van protest de verlenging geslikt. Zeker, de omstandigheden waren er naar. Maar krachtig verzet van onderaf bleef, ook toen het inde industrie weer beter werd, achterwege. Laat ons allen, kameraden, er aan raeewerken dat de arbeidersklasse in haar geheel nu en inde toekomst zal eischen dat de 48-urige werkweek de grondslag blijft en dat slechts bij noodzaak daarvan zal worden afgeweken. Nog weigeren wij te erkennen dat het in 1923 noodzaakwas dat de 48-urige werkweek werd opzij gezet. Indien de ondernemers op rotsvast verzet van de arbeiders zouden zijn gestuit, zouden zij in onderlinge samenwerking wel gedwongen zijn geworden andere wegen te bewandelen. Dat dit rotsvaste verzet er inde toekomst jome door ons aller arbeidt T'~ ~g TROUW AAN DEN BOND! -;- SOLIDARITEIT! IJVERIGE PROPAGANDA! WIE DEZE DRIE ZAKEN FLINK EN NAAR BESTE KRACHTEN BEHARTIGT, DOET ZIJN PLICHT. L