35STE JAARGANG ZATERDAG 15 DECEMBER 1928 NO. 50

■ -j,’.S. v-: r: – I mcheh NETiMi.iiwiiKiiii^^| pin! . 8B pSi B 5 S PI SB nÊ: | Voor Buitar,and verhoogd met porto | HEMOMXLAAH 24 AMSTERDAM.! M ** ‘ Per f °'§2 , 10

OPLAAG 31.400 Ofiiciëele Mededeeiingen. Deze week wordt het contributiezegel op de 50a week in het Bondsboekje geplakt. ♦ * * MEDEDEELING. Wegens de beide Kerstdagen, welke dit Jaar midden inde week van 23—29 Decem* ber vallen, zal op laatstgenoemden datum geen nummer van ons bondsorgaan ver* schijnen. Het nummer van Zaterdag 22 December a.s. is dus het laatste van dit Jaar. Afdelingsbesturen, inzenders, corres* pondenten en lezers, gelieven hiermede rekening te houden. REDACTEUR.

Het bondsbestuur roept sollicitanten op voor de functie van Bode-Admlnlstrateur voor Noord-Erabant (standplaats Eind* hoven). Aanvangssalaris ƒ 40. per week. Sol* Hcitaties, te richten aan het bondsbestuur, Hemenylaan 24, Amsterdam (Zuid), wor= den ingewacht tot en met Maandag 24 De* cember a.s. Namens het bondsbestuur: P. DANZ, voorzitter. G. v.d. HOUVEN, secretaris.

NOG 14 DAGEN „ZICHT”,

Juist terwijl we in zoo’n echt enthusiastische stemming zijn vanwege onzen „run” naar de 30-duizend „zielen”, komt me daar zoo’n onverstoorbaar-gelijkmatige met de doodnuchtere vraag voor den dag: „Of ze nou ook zoo’n drukte en „bombarie” gemaakt hebben toen onze Bond de 10-duizend of wel de 20-duizend leden benaderde.” Wat moet je nou, zoo plotseling er voor gesteld, op zulk een zonderlinge vraag antwoorden ? We hebben geen register als een kluisdeur in onzen bol om zoo maar eventjes in de gauwigheid te kunnen zeggen wat m’n vroegere voorgangers op-’t glibberige-padder-redactie zooal bij verschillende gelegenheden hebben geschreven. En wat heeft zoo’n zwaartillende zwartkijker er aan om ’n mensch-in-hope van z’n enthusiasme te berooven ? ’t Bleek ons weer eens temeer, dat één gek meer kan vragen dan twaalf wijzen hem kunnen antwoorden. Maarde vraag, eenmaal gesteld, liet ons toen toch niet meer met rust en dit heeft er toe geleid, dat we eens inde oude jaargangen van ons blad ziin gaan snorren. En nu we het toch weer hebben over het chapitre dat ons den laatsten tijd onafgebroken bezig houdt, is het niet onaardig het resultaat van ons onderzoek mee te deelen. Tusschen t November en t December van het jaar iqt6. dat is dus twaalf jaren beleden, werd het eerste 10.000-tal volgemaakt. Er is inderdaad te voren weinig „bombarie” over gemaakt, want in geen nummer werd de benadering van het heugenlijke feit aangekondigd. Of dat kwam, doordat onze toenmalige redacteur, vriend Sikkema, zich minder zeker van z’n zaak gevoelde dan nu met ons , ’t geval is. weten we niet. Hoe ’t ook zij, plotseling, in het nummer van 2 December tqi6, vonden wede aankondiging van de gebeurtenis ineen artikel, dat. bij wijze van zwakke poging om er iets aparts aan te geven, onder het volgende „kopje” verscheen; I I 1 | TIEN DUIZEND £

De redacteur schreef daarin, dat hij inde verwachting had geleefd het cijfer van io.ooo te bereiken tegelijk met de opening van ons nieuwe bondsgebouw en de herdenking van het 30-jarig bestaan van den Bond op 15 Januari 1917. ’t Was dus vlugger gegaan dan hij had verwacht en min of meer een tegenvaller, dat ’t al zoo gauw gegaan was. Bij z’n verdere beschouwingen sprak hij de meening uit dat het binnen vijf jaren wel zou gelukken om de 20-duizend vol te maken. Verder liet hij dan een beschouwing over onzen groei en dien van de andere bonden volgen. Daar was het mee af en er is verder niet meer over geschreven, zoodat onze zwartkijker achteraf gelijk bleek te hebben. Noch vóór, noch nè het bereiken van het eerste 10-duizendtal, is er veel „bombarie” gemaakt. We zijn toen verder aan het nazien geslagen om eens te zien hoe het er bij het bereiken van de 20-duizend aan toe was gegaan. We hebben gezocht en gezocht, maar ten slotte stom verbaasd moeten constateeren, dat met geen enkel woord van het bereiken van het 20-duizendtal gewag is gemaakt. ’t Is blijkens de cijfers inde maand Februari van het jaar 1919 geweest, dat het tweede io-duizendtal „vol” kwam. Op 1 Februari 19602, op 1 Maart 20563 leden. De verwachtingen die Sikkema op hef eind van 1916 koesterden, zijn derhalve overtroffen. Niet binnen vijf jaar, doch na ruim twee jaren was het gelukt er tienduizend leden bij te winnen. De oorzaak, dat onze voorganger in 19x9 aan het bereiken van deze tweede étape geen aandacht schonk, zal wel aan de omstandigheden gelegen hebben. We zaten toen midden inde drukte eener groote actie en bovendien bleven de nieuwe leden toestroomen. ’t Is sedert 1- Maart 1919 steeds op- en neergegaan met het ledental en dat zal niemand verwonderen. Eerst de jaren van geweldige drukte inde industrie en daarna een nog geweldiger inzinking. Als een schip op de woeste golven, zoo werd onze Bond heen en weer geslingerd en

dat liet niet na invloed op het ledental uit te oefenen. Maar ondanks alles wisten wij het in 1919 bereikte peil te handhaven. De 20000 waren er en bleven er. Lager dan 21000 leden zijn we nimmer gekomen. * * ♦ Over het derde 10-duizendtal zijn we langer doende, maar nu is er toch het uitzicht dat wede 30-duizend zullen halen. Er komt nu ongeduld zelfs onder de voormalige pessimisten en ook de „onverstoorbaren” beginnen een beetje los te komen. De belangstelling neemt toe. Juist terwijl we dit stukje voor ons blad zitten te schrijven, bevinden zich een aantal collega’s uit het land in ons bureau. Ze hebben zitten visschen hoe ’t er mee staat, maar we hebben ze lekker in ’t onzekere gelaten. Boven m’n hoofd, op de afdeeling van Sikkema, zijn ze nu bezig om het resultaat over de maand November te verzamelen en iederen dag informeeren we bij Koudijs (da’s tegenwoordig een nieuwe secondant van Sikkema), of de gegevens al binnen zijn om het ledenoverzicht per 1 December vast te stellen. Maar ijskoud komt ons die Koudijs telkens weer verzekeren, dat alle staten nog niet binnen zijn. En Sikkema maant tot geduld. ’t Is een beste collega, die Sikkema, daar niet van, maar hij is de verpersoonlijkte kalmte en . , . geen redacteur die zich geroepen gevoelt telkens weer te schrijven om de werkers in het land tot volharding aan te sporen. Houdt vast, taaie rakkers, die in dorp en stad aan ’t werk zijn om de dertigduizend vóór 31 Decerrïber a.s. te halen ! Wat we op dit oogenblik van den stand per t December weten, schenkt ons de overtuiging, dat we ’t beste mogen hopen. De profeten van voor eenige weken terug, hebben al bakzijl gebaald en zijn nu zoo gaat ’t immer met die lui naar het andere uiterste overgeslagen. Nou weten ze vast en zeker dat we er komen moéten. Maar wij houden ons liever aan den voorzichtigen kant; ’n mensch kan nooit weten hoe ’t met de verdere ontwikkeling zal gaan. Voorloopig boude men zich aan het eenmaal uitgegeven parool, dat inde maand December hard gewerkt moet worden om het doel te bereiken. Wat we zoo hier en daar hooren, wijst er op, dat inde meeste afdeelingcn flink gewerkt wordt. Natuurlijk, men wil niet achterblijven en ’t verwijt krijgen van niets te hebben gedaan wat straks op gerechte deelneming in de algemeene vreugde recht geeft. Nog twee weken scheiden ons van het oude jaar, nog twee weken is er gelegenheid om met volle kracht op het doel af te gaan. Van Enkhuizen tot Maastricht, van Delfzijl tot Vlissingen, weerklinke onze roep: OF NAAF DE DERTIGDUIZENDI

Het millioen en de traditiën. In „De (Chr.) Metaalbewerker” van 1 December j.l. heeft G. H.(ordijk) een min of meer zoet-zure beschouwing gewijd aan het millioen, dat de moderne vakbeweging beschikbaar heeft gesteld voor uitbreiding en ontwikkeling van de ons bevriende dagbladpers: „Het Volk” en „Voorwaarts”. Hij meent hierin het bewijs, althans een nieuw bewijs, te hebben ontdekt voor de stelling dat de moderne vakbeweging socialistisch is. Vroeger, zoo constateert hij, is dat wel altijd ontkend, maar, voor zoover dat nu nog noodig zou zijn, levert het millioen de bevestiging van hetgeen steeds van christelijke zijde is beweerd. Het schermen met het slagwoord „socialistisch” is altijd een geliefkoosde bezigheid van onze christelijke tegenvoeters geweest. ’t Woord zelf had een vreeselijke klank inde ooren van allen, die, opgevoed inde oude ideologie, daarbij dachten aan menschen, die tot alle gemeenheid in staat waren en slechts wanorde wilden stichten. Uit eigen ervaring weten wij hoe voorheen inde christelijke kringen over het socialisme en de socialisten werd geoordeeld. Als jongeren luisterden wij met ontzetting naar wat ons door predikanten, catechiseermeesters, ouderlingen en wat dies meer zij oyer de socialisten werd verteld. ’t Was toenmaals om er een rilling van over je leden te krijgen. Dat werkt nog heel lang na en het kost veel zelfoverwinning om je die demagogische bagage later van het lijf te schudden. De christelijke propagandisten hebben in hun strijd tegen ons dat wapen steeds gehanteerd, maar het begint, jammer voor hen, leeiijk af te slijten. Men durft over de socialisten niet meer zoo demagogischlettgenachtig te spreken en te schrijven als voorheen het geval was. ’t Heeft niet geholpen ook, want duizenden bij duizenden hebben ondanks en misschien wel juist door die verleugening, hun eigen weg gekozen. De christelijke politiek werd in Nederland hooger gesteld dan het christendom zelf en juist daardoor heeft men duizenden van het geloof zelf vervreemd. Maar onze christelijke broeders zijn wel genoodzaakt op de oude platgetreden paden voort te gaan, zij het dan ook minder sterk gekleurd dan vroeger mogelijk was, omdat het nu niet meer gelukt de menschen kippenvel te doen krijgen van angst en ontzetting. Om nu echter niet den schijn te wekken als zouden wijdoor te zwijgen toestemmen, willen we hiér nog w<“l eens bij herhaling vaststellen, dat onze moderne vakbeweging niet socialistisch is inden zin als G. H. dat voorstelt. Juist is, dat onze beweging sympathiseert met het werken en streven van de S. D. A. P., omdat deze partij met ons gemeen heeft, dat zij op den bodem van den klassenstrijd staat en een politiek voert die wij als moderne vakbeweging nuttig en noodig achten in ’t belang van de arbeidersklasse van Nederland. Uit dien hoofde ook steunen wijde pers die van haar uitgaat. Bij onzen strijd, dien wij als metaalbewerkers voeren en dat geldt wijders voor