38STE JAARGANG ZATERDAG 31 JANUARI 1931 No 5

Jalceweewew medeSaSl^Se^weta^eiewerkersbompl

r ABONNEMENT: Bij vooruitbetaling per jaar f 1.50 |i Voor Buitenland verhoogd met porto Losse nummers. ,0.03 h

iREDöCTEUR^GivANDERHOUvê^I I HEMOyXLAAM AMSTERDAM.! I I TELEFOON: 26173 I

ADVERTENTIEN; W SS Gewone advertentiën , . * . per regel f 0.30 ■ Afdeelingsadvertentiën . , . „ „ „ 0.20 I Aanvragen voor personeel . . „ „ „ 0.20 I

OPLAAG 39.350. 6 Officieele Mededeelingen. Over de week van 26 Januari 1931 tot en toet 31 Januari 1931 wordt het contributiezegel op de 5e week in het bondsboekje geplakt. Werk voor de industrie.1) (Doel en middelen.) De dagbladen van de vorige week hebben ons bericht, dat op initiatief vaneen voorloopig comité, waarin o.m. de heer J. H. H. Verloop, directeur van „Wilton-Feijenoord”, zitting had, op 1 December yan het vorige jaar een bijeenkomst vaneen 40-tal industrieelen heeft plaats gevonden met het doel een permanente samenwerking en overleg inde industrie te stichten. Het doel, meer gepreciseerd, hield o.a. in: 1 • het veroveren van verloren afzetgebieden in Indië en elders en zoo mogelijk het veroveren van nieuwe afgezetgebieden; 2. het stimuleeren van verbruik hier te lande van de industrieele- en landbouwproducten van eigen volk; 3- samenwerking met de regeering, ter verkrijging'van een beter functioneerenden economischen voorlichtingsdienst; 4- samenwerking van de producenten bedrijftaksgewijze, zoowel onderling als met de handelslichamen. In deze 4 punten vinden wij het doel omschreven, maar daarnevens vernamen wij ook iets omtrent de middelen welke men .wil toepassen om dat doel te bereiken. Daaromtrent werd bericht: ~De werkgevers moeten beginnen om hun eigen organisatie te versterken, elk hunner moet zich aansluiten bij de organisatie, die zijn economische belangen behartigt. Dan wil men verder landbouw, industrie, handel, en ook de regeering opmerkzaam maken op het eminente van een goeden voorlichtingsdienst, een instituut zooals de Troonrede in het uitzicht heeft gesteld: opgebouwd volgens de beginselen van het advies der commissie-Posthuma ter zake. Men acht een samengaan van regeering en particuliere bedrijven ter verbetering van de grootste fout, het gemis aan kennis omtrent andere landen, een dringenden en gebiedenden eisch. De Nederlandsche industrie moet een niet verflauwende actievoeren in bestaande afzetgebieden en tevens in wellicht nog weinig bekende gebieden een afzet veroveren. Betrouwbaar feitenmateriaal op economisch gebied is inde eerste plaats daartoe noodig.” Inde circulaire, welke vanwege het comité is uitgegaan, wordt geconstateerd, dat het prijzen-niveau in ons land niet te hoog is om met kans op succes de industrie tot verdere ontplooiing te brengen. Een vergelijkend overzicht wijst uit dat *) Men leze ook het artikel van Vs., voorkomende in dit nummer, hetwelk wij ontvingen xiadat ons artikel reeds geschreven was. Eed.

alleen België een lager niveau heeft da ons land, maar, zoo heet het: „wanneer daar te lande de eischen de werkenden dringender worden ten aan zien der sociale wetgeving, is het zeer c vraag, of ook daar het niveau niet be langrijk hooger zal worden.” Het comité constateert dan verder da gebrek aan onderlinge samenwerking de industriegroepen een ernstig gemis inde concurrentiestrijd is en dat overigens mee geijverd moet worden voor het betrekke van Nederlandsche producten door d Nederlanders. Ten aanzien hiervan zegt het comité zeer terecht naar ons oordeel, dat elke Nederlander het besef moet worden bijgebracht : „dat hij het algemeen Nederlandse belang en daarmede dus zijn eigen be lang dient door zooveel mogelijk Neder landsch fabrikaat te koopen, wanneer di van dezelfde qualiteit is als het buiten landsche en wanneer de prijs daarvan niet noemenswaardig met die der ge importeerde goederen verschilt. Van den hoogste inden lande af tot aan de massa toe is een ieder min of meer afhankelijl van den goeden gang, van de welvaar in het Nederlandsche bedrijfsleven; belastingen zullen, zoo de industrie nie vooruitgaat, door werkloozen-uitkeerin gen, crisismaatregelen stijgen . . ~ onze koopkracht zal verminderen en de voorraden zullen zich ophoopen. Elk Nederlandsch product, dat in stede van buitenlandsch fabrikaat gekocht wordt, beteekent werkverruiming voor den Nederlandschen stam, en het zou te betreuren zijn, wanneer wijdoor laksheid, door gebrek aan voldoende inzicht, de ellende zouden doen verscherpen.” Wij hebben met genoegen geconstateerc dat ter bijeenkomst van dit 40-tal industrieelen niet gesproken is over het loonpeil, mogen dit althans afleiden uit hetgeen er van is gepubliceerd. ’t Zou bovendien in strijd geweest zijn met hetgeen het comité zelf ten aanzien van het Nederlandsche prijzenniveau gezegd heeft. Het comité acht dit niveau niet te hoog en de consequentie daarvan is dus dat ook het loonniveau niet te hoog is. Dat in dezen tijd van crisis niet over het middel van loonsverlaging is gesproken, achten wij veelbelovend voor de naaste toekomst. De leidende figuren inde wereld der industrieelen willen de productie dienen door grootere activiteit, samenwerking én het creëeren vaneen beteren voorlichtingsdienst, En naast dat alles willen zij de Nederlanders er van doordringen dat het een algemeen belang is om overal de Nederlandsche industrie te bevoordeelen. Wij komen op den goeden weg indien de raadgevingen van dit comité worden opgevolgd. Niet door maatregelen als, versobering (lees loonsverlaging) zooals nog onlangs door Mr. Zimmerman ineen rede te Rotterdam is aanbevolen, wil het comité verbetering, maar door ontplooiing van energie van ons geheele volk, van hoog tot laag. Terecht zegt de commissie aan ’t slot yan haaj beschouwing;

„Toen de gevolgen van den wereldoorlog van 1914 begonnen te spreken, toonde het Nederlandsche volk zijn bereidwilligheid om de grenzen te verdedigen ; nu de economische oorlog woedt, zoo is de gedachtengang dien het comité propageert, mogen wij een gelijken geest verwachten, want daardoor alleen kunnen wij onze grenzen en onze overzeesche gewesten beschermen tegen de ontbindende factoren, die ons economische leven bedreigen,” Een economische weerbaarheid dus waarvan de lasten niet zullen worden afgewenteld op de groote massa. Als ’t allemaal uitkomt zooals het comité zich voorstelt, kan veel worden bereikt wat ook in ’t belang is van de arbeidersklasse, want de vraag of wij zullen werken is van evenveel belang als die andere vraag: zullen wij werken ? De onvoordeelige weg van producent tot consument. Naar aanleiding van de publiciteit van het comité, waarvan in ons artikel „Werk voor de industrie”, eveneens in dit nummer opgenomen, geschreven wordt, ontving de redactie van het „Handelsblad” een stuk vaneen fabrikant, waarin het volgende, door ons aan voornoemd blad ontleend, voorkomt. De schrijver acht ons distributie-apparaat ondoelmatig en zegt: „De weg „fabrikant-grossier-winkelier-verbruiker” moge voor sommige artikelen nog nuttig of noodzakelijk zijn, stellig is hij dat niet voor alle artikelen. Het aantal winkeliers is véél en véél te groot; in vele gevallen dringt zich een geheel overbodige grossier nog tusschen fabrikant en winkelier, en zoo veroorzaken deze beide factoren te hooge kleinhandelsprijzen. Eendoor ons vervaardigd artikel, dat wijk f 0.75 per K.G. zeer rendabel kunnen maken, wordt hier te lande inden kleinhandel tegen ca. ƒ 1.80 per K.G. zonder bezwaar verkocht. Niettemin wil geen één winkelier ons ƒ 0.75 betalen, doch worden buitenlandsche en Nederlandsche fabrieken door de winkeliers en dein deze branche overbodige grossiers tegen elkaar uitgespeeld, waardoor de prijs, dien wij met moeite bij onze oude relaties nog kunnen bedingen, ca. ƒ0.65 per K.G. is, terwijl de buitenlandsche fabrieken, die in het eigen land door de beschermende rechten een flinken prijs er voor maken, hetzelfde artikel hier tegen ca. ƒ 0.55 & ƒ 0.60 op de markt werpen, welke prijs óók voor de buitenlanders aanmerkelijk beneden kostprijs ligt. Gevallen, waarin de verbruiker z| maal den fabrieksprijs vaneen artikel betaalt, zijn geen uitzondering.” Tot zoover geeft de redactie een uittreksel uit het stuk van den fabrikant, waarvan wij kunnen getuigen dat het voor ons geen openbaring bevat. Dat de verbruikers door den tusschenhandel (grossier en winkelier) worden gebrandschat, is voor niemand een geheim. Voor enkele jaren is inde Vereenigde Staten van Noord-Amerika een statistiek gepubliceerd nopens hetgeen van den prijs door den verbruiker betaald, den producent en den tusschenhandel ten goede komt. Van eiken gulden door den verbruiker betaald was de verhouding als volgt;

" ' ' ■ Producent Tusschcnhandal Steenkolen 44.40 S5-6o Timmerhout 45,40 54.60 Zuivelproducten 46.40 53&.60 Vruchten-groenten 50.30 49.70 Electr. artikelen 53.— 47.— Drogerijen 54.60 45.40 Schoenen 55-20 44.80 Meubelen 56.40 43.60 Metaalwaren 58.— 42.— Kleeding 67.50 32.50 Vleesch 70.80 29.20 Koloniale waren 72.90 27.10 Dit overzicht leert ons, dat in vele gevallen de distributiekosten bijna gelijk, soms zelfs hooger zijn dan de productiekosten. ’t Zal in ons land niet veel gunstiger gesteld zijn. Vele gefabriceerde artikelen worden in de ntusschenhandel met 25, 30 en soms nog wel met een hooger winstpercentage verkocht. Naar ons oordeel hebben de ondernemers, de producenten, zich steeds veel te weinig gelegen laten liggen aan de prijzen die door de consumenten voor hun artikelen betaald moeten worden. De fabrikant, hierboven aan ’t woord, wil nu volgens het „Handelsblad” radicale maatregelen zien toegepast. Wij citeeren : ~De schrijver wil daarom de grossiers zooveel mogelijk uitschakelen. Wanneer de middenstands-organisaties niet bereid zijn, Nederlandsch fabrikaat rechtstreeks van den fabrikant te koopen, zal z.i. overwogen kunnen worden, hoe Nederlandsche fabrikanten tezamen, met verbruikers- of werknemersorganisaties, tezamen verbruikscoöperaties kunnen stichten in het belang van beide groepen. Daardoor zouden de groote marges tusschen fabrieks- en detailprijzen stellig verminderd kunnen worden.” Deze fabrikant wil coöperaties oprichten om zijn doel te bereiken. Maar daaraan bestaat geen behoefte, d.w.z. er bestaat geen behoefte aan instellingen als hij beoogt. Wij hebben in ons land een zich steeds beter ontwikkelende coöperatieve beweging, welke uitnemend de rol kan vervullen van directe schakel tusschen producent en consument, voor zoover zij althans niet zelf de productie ter hand kan nemen. Zoolang dat laatste nog niet het geval is, kunnen Nederlandsche fabrikanten, als zij willen, zeer veel doen om hun producten goedkooper op de markt te brengen, hetgeen het verbruik en dus de afname kan stimuleeren. De fabrikanten zien er niet tegen op hun bedrijven te rationaliseeren. Welnu, dan ook rationaliseering bij de distributie. En de arbeiders die zelf als producenten ~be-rationaliseerd” worden, mogen er wel eens wat meer aan denken, dat zij als consumenten op het terrein van de distributie meê rationaliseeren. De werkgevers willen in het belang, ook van de werkgelegenheid, het gebruik van in het eigen land vervaardigde artikelen bevorderen. Dat heeft zeker onze instemming. Maar wij gaan nog een stapje verder en dringen er bij onze leden op aan vooral de coöperatie te versterken. De Handelskamer, dat is de inkoop- en productiecentralé van de coöperatieve beweging in ons land, produceert en bewerkt zelf een aantal artikelen. Die lid vaneen coöperatie is en in ’t bijzonder de artikelen van de Handelskamer – het Haka-merk betrekt, steunt niet alleen Nederlandsch fabrikaat, maar bovendien een onderneming, welke niet op het maken van ondernemerswinst gebaseerd is. Alle georganiseerde arbeiders worden pok; georganiseerde .verbruikers 1