38STE JAARGANG ZATERDAG 7 FEBRUARI 1931 No 6

1 u I ALCEWEEWEM WEDERL&WPSCHEW NETAAIBEWERKERSBONDI

W ABONNEMENT: Bij vooruitbetaling per jaar f 1.50 B H Voor Buitenland verhoogd met porto W Losse nummers. „0.03 ||

1 HEMOMXLAAM 2M AMSTERDAM.Z. |i ‘ r~ telefoon: zrzrrÉ

ADi/ERTENTIEN; n Gewone advertentiën . . . per regel f 0.30 H Afdeelingssdvertentiën . , . „ „ „ 0.20 Aanvragen voor personeel . . „ „ „O 2 J rj

OPLAAG 39.650. Officieele Mededeelingen. Over de week van 2 Februari 1931 tot en met 7 Februari 1931 wordt hef contributiezegel op de 6e week in het bondsboekje geplakt. Ons antwoord aan iemand die van eigen voortreffelijkheid vervuld is. Ons artikel ~De werkloozen en hun raadslieden”, dat wij in ons blad van 17 Januari j.l. schreven, is voor ~De (Chr.) Metaalbewerker” aanleiding om ons van inconsequentie te beschuldigen. Een schrijver die onderteekent met H. H. als we ons met vergissen is dat H. Hordijk, maar in feite doet ’t er weinig toe —, heeft ons o.m, eenige vragen gesteld en dat is uitsluitend de oorzaak dat wij besloten op hetgeen hij te berde brengt, in te gaan. Hij vraagt of onze toorn billijk ontstoken is en of niet het optreden van eenige door ons gesignaleerde persoonlijkheden, min of meer vrucht is van eigen werk en opvoeding. En hij schrijft: „Heeft men niet steeds inde kringen der S.D.A.P. en moderne vakbeweging wantrouwen en misnoegen gezaaid ? Hef wapen der verdachtmaking ten opzichte van andersdenkenden werd toch meermalen gehanteerd.” Wat moet men nu op zulke algemeen gestelde beschuldigingen antwoorden? Ongetwijfeld, wij hebben wantrouwen en misnoegen gezaaid er. ’t zou dwaasheid zijn dit te ontkennen en wij willen het bovendien niet ontkennen. Wie zaait nu géén wantrouwen, géén misnoegen ten opzichte van hen die hij meent te moeten bestrijden ? Dat is nou weer zoo’n echt staaltje van christelijke eigengerechtigheid om anderen het zaaien van wantrouwen en misnoegen te verwijten en gelijktijdig zichzelf op de borst te slaan met een : „ik dank U dat ik niet ben gelijk dezen”. Indien wij geen wantrouwen, geen misnoegen zouden hebben gewekt jegens de maatschappelijke verhoudingen, zouden wij nu nog de heerlijke zegeningen deelachtig zijn uit den tijd waarin Patrimonium in het zenith van zijn thans vergane glorie stond. Inderdaad, wij hebben onze vijanden gewantrouwd en misnoegen gezaaid jegens het bestaande inde maatschappij. Ér is geen enkele reden om dit te verbergen. Maar onze officieele christenen deden dat nooit, hè? Ach, geachte heer H. H., hoe zouden wij, bij zóóveel zuiverheidsbetoon van uw kant, daarover met vrucht kunnen polemiseeren ? .Wij vragen slechts: wanneer de communisten hun optreden van ons hebben afgekeken. van wie denkt gij dan wel dat wij het afgekeken hebben ? Is ’t niet zóó dat er nog zooiets als erfzonde bestaat ? Heusch, u moest ons met die zanekerij van ’t lijf blijven, want ach, wij weten toch uit onze ervaring ook wel een en ander van de smetteloosheid terzake van ■wantrouwden en misnoegen kweeken in uw kring. Het wapen van de verdachtmaking ten opzichte van andersdenkenden werd toch meermalen gehanteerd, zoo verwijt H. H. onze bew'eging. Wij zouden er niet op durven zweren, geachte opponent, dat ’t werkelijk van onzen kant nooit plaatsvindt, ofschoon men in ’t oog heeft te houden dat wat in ’t oog van den een ver-

dachtmaking heet, in dat van den ander beschuldiging genoemd wordt. ’t Is uitsluitend de waardeering welke de benaming beheerscht. Maar alweer, bij onze officieele christenen is jegens hun tegenstanders nooit van verdachtmaking sprake. Die zijn altijd eerlijk, altijd oprecht, immer waarheidsgetrouw, nietwaar geachte heer H. H.? Je moet van eigen voortreffelijkheid overtuigd zijn, zie je, want wat je je zelf verbeeldt, dat bén je ook in eigen oogen. Arme eigengerechtigde zielen, wat bén je te beklagen! Neen, aan verdachtmaken bezondigen onze christelijke tegenstanders zich nooit en zij zijn steeds waarheidslievend. Vandaar dat H. H. in volle oprechtheid schrijft: ~Men zal het met ons eens zijn, gezien naar het land, waar men het socialisme in uiterste consequentie heeft doorgevoerd, dat wij hier ineen christelijke natie nog volkomen vrijheid kennen.” „Men zal het met ons eens zijn”, zegt H. ’t Ligt er nu maar aan wie hij met „men” bedoelt. Wij hebben slechts te constateeren dat wat in Rusland wordt toegepast, in ons oog in geen enkel opzicht de consequentie van het socialisme is zooals dat door ons wordt voorgestaan. Dat weet H. natuurlijk evengoed als wij, maar dat belet hem niet eén voorstelling van zaken te geven die met de waarheid op gespannen voet staat. De menschen in Rusland die onze opvattingen omtrent het socialisme huldigen, worden dóór inde gevangenis gesloten of naar de onherbergzame oorden van Siberië verbannen. Dat is op zichzelf al het meest afdoende bewijs dat het socialisme, zooals door ons voorgestaan, in Rusland niet consequent is doorgevoerd. En ja, wat H. zich als consequent socialisme voorstelt, raakt onze koue kleeren niet. Hij is volkomen vrij er een caricatuur van te maken als hem dat in zijn kraam te pas komt. Absoluut in strijd met de waarheid en de feiten schrijft hij van dat wat nu door de communisten wordt gedaan aan agitatie enz., vroeger en ook nu nog door S.D.A.P. en moderne vakbeweging gedaan wordt. ’t Is heel ruim aangeduid: „agitatie enz.”, maar H. moet nu maar eens man en paard noemen in welke gevallen wij in ’t verleden en heden als de communisten zijn opgetreden. Wij zijn zeker de laatsten om te beweren dat er geen onderscheid is tusschen ons huidig optreden en dat van voorheen. Inden tijd dat H.H. zelfs nog van elk gevoel voor christelijke vakbeweging gespeend was en onze kleine beweging slechts smaad en hoon te verduren had, was ons optreden zeker anders. Maar ’t is méér dan onwaar den schijn te wekken als zouden wij op één lijn te stellen zijn met de communisten, wat ons verleden betreft. Als dat zóó was als H. hier beweert, dan zouden niet vele duizenden toenmaals evenals wij op den tweesprong staande, zich vanuit den kring, waarin zij waren opgevoed, in de armen der moderne arbeidersbeweging hebben geworpen. Het doorsnee soort menschen waarop nu de communisten invloed uitoefenen, is niet te vergelijken met de soort waarop S.D.A.P. en N.V.V. invloed uitoefenden en nog uitoefenen. Trouwens, tegen agitatie hebben wij geen bezwaar en we ontzeggen den communisten geenszins hèt récht die uitte oefenen. Wij kunnen er best tegen dat wij tegenstanders en vijanden hebben (in en door den strijd tegen die allen zijn wij groot geworden), maar wij dulden geen vijanden in eigen kring. Daartegen en tegen niets anders was ons artikel gericht en alles wat H. er bij gesleept heeft, heeft met dit uitgangspunt

niets te maken. Wij bestrijden den Chr. Bond, zooals die het ons ook doet en ’t is nog de vraag wie van ons zich van den meest ruiterlijken kant laat zien. Komende tot het slot van H.’s artikel zei hem gezegd, dat wij inderdaad de christelijke regeering in gebreke stellen nopens hetgeen voor de werkloozen niet gedaan wordt. Dat dit standpunt, zooals H. zegt, gemakkelijk, ’t zij gevaarlijk, ’t zij doorzichtig, dan wel dit alles tezamen is, vermogen wij niet in te zien. Wij weten dat onze regeering niet alles kan doen, dat zij rekening heeft te houden dat wij in deze wereld niet op een eiland wonen. Maar wel zijn wij ervan overtuigd dat zij méér zou kunnen doen ten bate van de duizenden die als slachtoffer van ons kapitalistisch stelsel getroffen worden. Dat zij ’t niet doet, is voor ons alleen te verklaren uit het feit dat zij de zetbaas is van de christelijke vertegenwoordigers van het kapitalistische stelsel. Wij moeten eindigen met beantwoording vaneen zeer pertinente vraag door H. tot ons gericht, n.I. deze: ~Wij zouden nog wel eens willen weten of het in die landen waar de volksvertegenwoordiging in het parlement de sociaal-democraten de meerderheid hebben, het er met de werkgelegenheid of werkloozenondersteuning of verzekering beter uitziet. Wij gelooven het vooralsnog niet Mocht dit echter wel het geval zijn, men zegge het, en zoo niet, men verzwijge ook niet het betere in eigen vaderland te noemen.” Kijk nu eens beste H., indien je werkelijk zóó slecht op de internationale politiek georiënteerd bent als je jezelf hier voordoet, zijn we gaarne bereid je bij te lichten. Wij kennen geen enkel land, waar de sociaal-democraten in het parlement de meerderheid hebben, zoodat wij helaas geen voorbeelden als door u bedoeld, kunnen geven. Engeland heeft een arbeidersregeering een politieke toestand die elders onbestaanbaar is die niet steunt op een meerderheid in het parlement en aldus geheel afhankelijk is van de liberalen. Wij, met onze begrippen, voelen voor zulk een toestand niet veel, maar dat maken de Engelschen zelf maar uit. In elk geval, die regeering kan niet doen wat zij wil en verkeert dus niet in ’t geval al;> in uw vraag bedoeld. Rest dan nog Australië waar een arbeidersregeering is, wèl steunend op een parlementaire meerderheid, maarde toestand is daar niet met Europa te verkelijken, omdat ’t een regeering en volksvertegenwoordiging, eigenlijk van kolonisten is. ’t Moet er overigens niet slecht zijn voor die lui. Maar U moet overigens niet met zulke benepen strikvragen ~werken”, amice, want de waarheid wordt er zoo weinig mee gediend. Stel nu eens dat er wél een land zou zijn aan te wijzen met een op een parlementaire meerderheid steunende sociaal-democratische regeering, U gevoelt toch wel dat dan te midden vaneen kapitalistische wereld het optreden van zulk een regeering beïnvloed zou worden door de economische gesteldheid van het land dat zii bestuurt? Dan moet de vraag niet zijn ot zij ’t beter doet dan een burgerlijke regeering ineen ander land dat mogelijk rijker zou zijn, maar wel of zij ’t beter doet dan de haar voorafgegane burgelijke regeering in het eigen land en dan nog onder gelijke economische verhoudingen. Gesteld, Oostenrijk zou wél een soc.- dem. meerderheid hebben, zou ’t dan billijk zijn om dat door den oorlog uitgeputte en gebrandschatte land te vergelijken met Nederland, met z’n nationalen rijkdom? Beterschap collega H., beterschap!

Op den dag waarop de sloopers hun lust hadden gebotvierd op den voorgevel, hebben wij bovenstaande foto van ons bandsgebouw laten maken, ’t Is een zootje op ’t oogenblik nu de metselaars en de stucadoors, de timmerlieden, verwarmingsmonteurs, electriciens etc., hun scepter zwaaien en ons de kalk als dwarrelende sneeuw op ons zelf en op ons werk looveren. ’i Personeel gaat schuil achter primitieve getimmerten en de aanwezige bestuurders hokken samen ineen achterkamertje. Laat ons hopen dat de houwers voor• spoed hebben, opdat wij weer spoedig in een ordentelijk gebouw ons werk kunnen verrichten. Van werkloosheid en hoe zij onnoodig wordt veroorzaakt. (v. E.) In ons orgaan van de vorige week heb ik een en ander medegedeeld over de gevolgen van de crisis te Amsterdam en daarbij tevens melding gemaakt vaneen poging welke onzerzijds is gedaan bij B. en W., ten einde eenige werkverruiming voor de groep loodgieters, te verkrijgen. Nu iets over de werkloosheid in het algemeen in onze afdeeling. Onderstaand overzicht geeft een beeld van het verloop gedurende het jaar 1930: Gemiddeld nnntal Aantal leden. werkloozen. Totaal waarvan Totaal waarvan 1030 loodgieters. loodgieters Januari 5465 + 590 320 96 Februari 5481 + 590 327 94 Maart 5494 ± 690 351 103 Anrü 5511 ± 590 338 80 Mei 5543 + 580 301 69 Juni 5602 + 580 332 71 Juli, 5656 ± 580 391 55 Augustus 5685 ± 580 351 34 September 5702 + 570 489 51 October 5720 + 570 563 62 November 5786 ± 570 669 61 December 6849 + 570 924 93 We hebben hierin afzonderlijk de vakgroep loodgieters opgenomen, omdat daaruit blijkt dat gedurende het geheele jaar de werkloosheid in deze branche grooter was dan normaal. Zelfs was het werkloozenpercentage in Augustus nog meer dan 5 pCt., om daarna weer regelmatig te stijgen. Zooals uit het overzicht blijkt, is vooral op het einde van het jaar de werkloosheid zeer snel toegenomen. En inde eerste