De Vlucht. In ons blad van 26 September j.l. schreven wij een artikeltje, gewijd aan de brochure geschreven door Pater Jacobs en uitgegeven door het R.K. Werkliedenverbond. Meer in ’t bijzonder werd door ons de aandacht gevestigd op het radicalisme dat uit deze brochure sprak. Onder verwijzing naar de ophanden zijnde interpellatie-Van den Tempel inde Tweede Kamer en de daarna te verwachten debatten bij behandeling van de Rijksbegrooting voor 1932, schreven wij aan het slot van ons artikel: „Wij vreezen dat ’t straks weer zal gaan als voorheen, n.l. dat na de Kamerdebatten de actie ineen slop terecht komt. Maar laat ons af wachten en overeen paar maanden zullén we dan de rekening kunnen opmaken.” „Een paar maanden” zijn er, sedert wij dit schreven, nog niet voorbijgegaan, maar inmiddels weten wij nu alreeds, dat het radicalisme door Pater Jacobs in zijn brochure aan de dag gelegd, slechts woord-radicalisme is. Tot deze conclusie zijn wij gerechtigd na het fraaie spel dat de R.K. Kamerfractie bij de behandeling van de motie-Van den Tempel, ons heeft te zien gegeven. De soc.-dem. interpellant had zich met eenige vragen tot de regeering gericht. In het verband van dit artikel behoeven wij al die vragen niet te releveeren, doch zullen ons beperken tot die Welke rechtstreeks voor de verzekerde werkloozen zoowel als voor de nlet-verzekerden, van het allergrootste belang waren. De zesde vraag door v.d. Tempel gesteld luidde: „Zijn maatregelen in voorbereiding, welke een doelmatig functionneeren van de werkloozenkassen inde aanstaande winter verzekeren en welke de mogelijkheid openen om, op het voetspoor van hetgeen in het locpende jaar is gebeurd, ook voor het 1 Januari a.s. aanvangende verzekeringsjaar de reglementaire uitkeeringsduur der kassen met ten minste zes weken te verlengen? Is de Regeering bereid de te treffen crisismaatregelen van toepassing te doen zijn op alle werkloozenkassen, die daarop blijken prijs te stellen?” leder die even nadenkt zal begrijpen van hoe groot belang het voor alle verzekerde arbeiders was indien de regeering de gestelde vraag toestemmend zou hebben beantwoord. In het loopende jaar is voor al onze werklooze leden de reglementaire uitkeeringsduur met 6 weken verlengd. De besturen der vakvereenigingen verkeerden in ’t onzekere over de vraag of na 1 Januari a.s. eenzelfde maatregel zou gelden, maar in ieder geval was er de verwachting, dat het wel voor elkaar zou komen. Daarnaast stelde v.d. Tempel een vraag speciaal, met betrekking tot de steunverleening voor de uitgetrokkenen. Hij vroeg: „Is de Regeering bereid te bevorderen, dat de werkloozenuitkeeringen worden herzien in dezer voege, dat bij de steunregelingen wordt uitgegaan vaneen uitkeering van ƒ 15.— in plaats van ƒ 13.50 per week voor een gehuwde werklooze zonder kinderen? Is de Regeering bereid de groepen van arbeiders, die tot dusverre niet tot de crisisregeling zijn toegelaten, daarin alsnog op te nemen?” Gevraagd werd dus verhooging van de steunbedragen in het algemeen en een ruimere toepassing wat betreft de toelating tot de regeling in ’t algemeen. Minister Ruys de Beerenbrouck heeft namens de regeering een antwoord gegeven, dat ontkennend luidde. Voor 1932 geen verlenging van de uitkeeringsduur met 6 weken, hetgeen dus tot gevolg heeft dat de rechthebbenden, nadat zij hun reglementaire termijn hebben ontvangen, direct naar de gemeentelijke steunregelingen worden verwezen. De minister wees eveneens van de hand een verhooging van de steun-norm voor de uitgetrokkenen. Het motiel was dat de regeering niet over de financieele middelen beschikt om zwaardere lasten op zich te nemen. In z’n repliek heeft v.d. Tempel zijn ernstig misnoegen over de geringe toeschietelijkheid van de regeering uitgesproken en aan het slot een aantal moties ingediend om de Kamer inde gelegenheid te stellen zich over de aanhangige stof uitte spreken. Eerste motie: „De Kamer noodigt de Regeering uit te bevorderen, dat de werkloozen-uitkeeringen worden herzien in dezer

voege, dat bij de steunregelingen wordt uitgegaan vaneen uitkeering van ƒ 15 in plaats van ƒ 13.50 per week voor een gehuwde werklooze zonder kinderen in de gemeenten met de hoogste uitkeeringen, met evenredige verhooging der steunbedragen inde overige gemeenten en dat de groepen van arbeiders, die tot dusverre niet tot de crisisregeling zijn toegelaten, daarin alsnog worden opgenomen.” Tweede motie: De Kamer noodigt de Regeering uit, maatregelen te treffen, waardoor de werkloozenkassen in staat worden gesteld ook voor het 1 Januari a.s. aanvangende verzekeringsjaar de' reglementaire uitkeeringsduur der kassen met ten minste zes weken te verlengen en deze maatregel van toepassing te doen zijn op alle werkloozenkassen, die daarop prijs blijken te stellen. Nadat deze moties waren ingediend en daardoor medé inde beraadslagingen waren opgenomen, is door vele leden der Kamer, waaronder vijf katholieken, het woord gevoerd. Ofschoon zij allen in meerdere of mindere mate critiek op het regeeringsbeleid uitoefenden, heeft geen hunner het voor hetgeen inde moties werd gevraagd, opgenomen, ja zelfs zich er niet over uitgesproken. Dat deed zooals begrijpelijk is, mr. Kortenhorst niet, maar evenmin de heer Kuiper, die nog altijd deel uitmaakt van het bestuur van het R. K. Werkliedenverbond. De verzoeken inde moties vervat ongetwijfeld de volledige instemming hebbende ook van alle roomsche arbeiders, zijn door geen enkel lid der R. K. Kamerfractie gesteund. Het was de heer Aalberse die de terugtocht van de woordradicalen had te dekken. In het algemeen voelen wij niets voor moties, zoo luidde diens bescheid. Wat de eerste motie betrof, zeide de heer Aalberse, dat hoewel deze een wensch uitsprak die ook verschillende katholieken gaarne vervuld zouden zien (sic), men er toch niet voor zou stemmen wegens haar onsplitsbaar geheel. Dat zei de heer Aalberse, de man die zich eenmaal zoo vaardig toonde door tegenover de motie-Schaper inzake de 10- urendag een eigen 10-urendag-motie in te dienen. Ging de motie-v. d. Tempel de r.k. fractie te vér, zoo had zij desnoods een andere er tegenover kunnen stellen. Maar ook daartoe miste zij de moed. De tweede motie was na de welwillende regeeringsverklaring overbodig geworden, meende de heer Aalberse. Tot slot stemde de geheele fractie, incluis het zielige linker-smaldeel gevormd door de „arbeidersvertegenwoordigers”, de beide moties naar de kelder. De heeren hebben de aarts-reactionnaire regeering-De Geer—Ruys in ’t zadel gehouden. De moed was hun al inde schoenen gezonken nog vóór zij tot stemmen waren geroepen. De roomsche hebben de mond vol over de verlossing uit het proletariaat, over de slechtheid van het kapitalisme. Maar ze slaan als hazen op de vlucht indien hun minister Ruys de Beerenbrouck met de schim van z’n collega De Geer achter zich, hen kwaad aankijkt. De roomsche vakbeweging blaast hoog van de toren, maarde Kamerfractie stemt tegen als er iets goeds voor de arbeiders, ook voor de roomsche arbeiders, door anderen wordt gevraagd. Nu leven wij niet meer in ’t onzekere, ’t Is alles woordenpraal wat daar in Utrecht aan de vooravond van de opening der Staten-Generaal gesproken is. ’t Is drassig en drabbig als het Utrechtsche terrein, waarop de „dreunende stap” van de 60.000 roomsche betoogers gezet is. Dr. Kortenhorst was toen bij ’t spul niet aanwezig, had geen behoefte om te kijk te worden gesteld. Maar toen op 22 October beslist moest worden over het lot der moties v.d. Tempel, was hij er wél en de eenstemmigheid was aandoénlijk. —- Gelezen B IBiaden Ivan ons vakblad mogen nief worden wegge 'vorpen, doch behooren aan ongeorganiseerde «.ameraden ter lezing gegeven ie worden i . ■ – T – —" II

Ter overdenking. (J.W.) De laatste tijd is de afdeeling Rotterdam nogal, zooals men dat uitdrukt, over de tong gegaan. Zij toch wordt door menschen die beweren „Insiders” te zijn, beschuldigd de stroom van loonsverlaging te hebben geopend. Die „Insiders” zijn evenwel maar zoogenaamde „Insiders”, want zij weten er niets, maar dan ook niets van. Rotterdam was de zooveelste plaats in ons land waar inde metaalindustrie de loonsverlaging werd ingevoerd. Daarnaast is de laatste tijd nogal heel veel geschermd dat onze leden heel erg ontevreden zouden zijn met de door diezelfde leden genomen beslissing en wordt hier en daar zelfs beweerd, dat onze afdeeling hoe langer hoe meer het vertrouwen der Rotterdamsche metaalbewerkers kwijtraakt. Wij willen toegeven, dat wanneer alles waar zou zijn wat men van communistische en syndicalistische zijde van ons vertelt, dat dan inderdaad dat vertrouwen begint te tanen. En wij willen verder toegeven dat de heeren van deze richtingen ons niet sparen, maar elk middel dat zij dienstig achten, tot laster en verdachtmaking toe, toepassen om het vertrouwen in ons van onze leden in het bijzonder en dat der metaalbewerkers in het algemeen, te ondermijnen en af te breken. Nu zijn wij daarop altijd nogal gerust geweest, maar kregen toch zoo voor en na wel eens het gevoel dat er personen onder onze leden zijn die vreesden dat onze belagers toch wel eenig succes zouden hebben. I Temeer vreesden zij dat, waar men zich zelfs niet ontziet om pamfletten uitte geven, onderteekend met „De oppositie in de moderne metaalbewerkersbond” deze komen dan van de C.P.H. of haar planeet de R.V.O. of een „modern georganiseerd metaalbewerker”, waaraan vermoedelijk ons aller vriend Bram Hooze niet vreemd is. Wij herhalen, wij waren en zijn voor de invloed van der gelijke laffe handelingen niet bevreesd en zien onze leden in het algemeen voor te verstandig aan, dan dat zij zich door dergelijke schunnigheden van de wijs zouden laten brengen. Maar wij geven toe, dit zijn alleen veronderstellingen, waartegenover met evenveel recht andere veronderstellingen te stellen zijn. Wij hebben evenwel de feiten bij de hand, cijfers die bevestigen datgene wat wij veronderstelden. Volgens deze opvatting is de toevloed van nieuwe leden en het bedanken van hen die reeds lid zijn, altijd een behoorlijke maatstaf bij het beoordeelen van de vraag of zekere handelingen van de organisatie worden gewaardeerd dan wel afgekeurd. Onze redeneering is nu verder, als er maar een deel waar is van hetgeen van onze afdeeling wordt verteld, dan moet dit zijn uitdrukking vinden inde schommeling van het ledental. Immers onze belagei-s zijn met hun aanvechtingen niet geheim. In kranten en manifesten doen zij de metaalbewerkers, leden zoowel als niet-leden, kond van al onze slechtheden, van onze wandaden, enz. Zij geven hun schrifturen en pamfletten uit aan fabriek en stempellokaal, dus openbaar. Welnu, wat zeggen de cijfers? Aanmcl- Week van: dingen; bedankten; winst: 31 Aug.— 5 Sept. 49 16 33 7 Sept.—l2 „ 29 18 11 14 „ —l9 „ 3314 19 21 „ —26 „ 48 38 10 28 „ 3 Oct. 56 5 51 5 Oct.—lo „ 25 1411 12 „ —l7 „ 24 15 9 19 „ —24 „ 27 19 8 26 „ —3l „ 2711 16 Bij het beoordeelen van deze cijfers mag men niet uit het oog verliezen, dat de eerste vergadering tegen de loonsverlaging werd gehouden op 29 Augustus, de tweede op 19 September en dat de beslissingen, waarbij de 5 pCt. verlaging (zie De Metaalbewerker” van 10 Oct. j.1.) onder protest werd geslikt, genomen zijn in diverse vergaderingen inde week van 28 Sept.—3 Oct. Dus de eerste 5 weken van ons staatje zijn voor ledenwinst buitengewoon gunstig, terwijl de volgende 4 weken als buitengewoon ongunstig kunnen worden aangemerkt. En ais dan de winst gemiddeld 11 per week bedraagt en verder het aantal bedankjes een heel normaal cijfer vertoont, ja zelfs ongeveer 35 pCt. blijft beneden

De werkloosheid inde Fransche metaalindustrie Door KÜRT LENZ. Parijs, Octoner 1931. In Fransche vakvereenigingskringen neemt men aan, dat het aantal werkloozen in geheel Frankrijk reeds 650.000 bedraagt en dat er bovendien rond 2.500.000 arbeiders zijn die korter werken. Een statistiek daarover is er helaas niet. De werklooze in Frankrijk heeft meestal nog wel een achterdeurtje, waardoor hij eerst bij dringende noodzakelijkheid om werkioozenondersteuning behoeft aan te kloppen. En voor deze laatste stap schrikken de meesten terug. De ongewoonte om zich werkloozenondersteuning te laten uitbetalen heeft als oorzaak, dat de Fransche arbeider het dikwijls nog als een schande beschouwt vaneen gemeentelijke instelling geld te moeten vragen. De omvang van de huidige crisis zal hem echter wel spoedig over dit vèrkeerde schaamtegevoel heen helpen. De regeeringsstatistiek van Frankrijk vermeldde op 6 October van het vorige jaar 1.087 ondersteunde werkloozen voor geheel Frankrijk, terwijl dit aantal op 16 October van dit jaar echter reeds tot 40.872 werkloozen, waarvan 32.863 mannen en 8.009 vrouwen, gestegen was. Alleen in de metaalindustrie zijn er thans al 150.000 tot 200.000 werkloozen. Bovendien 500.000 gedeeltelijk werkloozen. De stad Parijs keerde op 10 October aan 14.473 personen (10.983 mannen en 3.490 vrouwen) -werkloozenondersteuning uit, tegen 896 werkloozen op 10 October van het vorige jaar De bedrijfsgroep, die het sterkst van de werkloosheid te lijden heeft, is die der metaalbewerkers. Onder de 14.473 op 10 October in Parijs ingeschreven werkloozen zijn alleen 6.901 metaalbewerkers (6.026 mannelijke en 875 vrouwelijke). Het avondblad „Le Soir” geeft eenige cijfers over dein de laatste tijd door de groote Parijsche metaalondernemingen ingevoerde productiebeperking. Vervaardigde 1 de bekende auto-firma Citroenen de laatste jaren dagelijks 350—400 wagens, thans maakt zij er slechts nog 270 tot 280 per dag. Ook de grootsch opgezette Parijzer Auto-tentoonstelling heeft daarin geen verandering gebracht. Zoo daalde het aantal arbeiders bij Citroen van 27.000 op 19.000 en het is eenvoudig niet te beschrijven welke legers werkloozen zich vóór de opening der auto-tentoonstelling iedere dag voor het bureau der firma Citroen verdrongen om in verband met de tentoonstelling het een of andere kleine baantje te krijgen. Doch hoogstens 20 menschen kon de firma daarvoor apart aanstellen. Inde fabrieken der auto-firma Hispano —Suiza zijn in normale tijden 3.500 arbeiders werkzaam. Ook deze firma heeft dit aantal tot meer dan de helft moeten terugbrengen. Dagelijks worden arbeiders ontslagen, zoodat deze cijfers ais dit artikel gepubliceerd wordt, helaas reeds weer gestegen zullen zijn. Begin 1931 heeft men over de werktijd van 350.000 in Parijs en omgeving werkende metaalbewerkers een statistiek gemaakt, waaruit toen bleek, dat ongeveer 75.000 van hen slechts 40 uur of minder werkten. Een juiste statistiek over de huidige toestand is moeilijk uitte brengen, daar alleen Parijs en omgeving 8000 ondernemingen inde metaal-industrie telt. Toch kan het reeds genoemde aantal van thans 150.000 tot 200.000 werklooze metaalbewerkers volstrekt aangenomen worden. In het algemeen heeft Frankrijk niet zoo sterk onder de crisis der wereldhuishoudmg te lijden, daar de Amerikaansche rationalisatie-methoden hier niet zoo straf doorgevoerd werden en omdat Frankrijk voor de helft agrarisch en voor de andere helft in-, dustrieiand is. Doch juist inde metaalindustrie heeft men de rationalisatie een uitgebreid veld geopend, eerste klas werktuigen gekocht, seriewerk ingevoerd -en daardoor een groote overproductie gekregen, die ook in Frankrijk geen afzetgebied op de markt meer heeft. Het is een schrale troost ten aanzien hiervan te moeten constateeren, dat er nog steeds fabrieken zijn die niet gedwongen zijn arbeiders te ontslaan, die in weerwil van rationalisatie volop werk hebben en steeds nieuwe opdrachten kunnen aannemen. Dat zijnde fabrieken, die het oorlogsmateriaal vervaardigen. dat van de voorafgaande maand die buitengewoon gunstig was, dan bewezen wij, dat, alle laster ten spijt, onze positie onder de Rotterdamsche metaalbewerkers ongeschokt is niet alleen, maar ook nog elke week steviger bij dezelfde metaalbewerkers inplant. Dit nog eens met een enkel woord vast te leggen is de bedoeling van dit artikei.