Onze groote bondsfilm. (W. v. H.) Aangemoedigd door het succes met ons zeer bescheiden en pretentieloos filmpje „Metaalklanken” en overtuigd van de groote cultureele en propagandistische waarde die de film ook voor de vakbeweging kan hebben, heeft ons hoofdbestuur besloten een groote film van de Nederlandsche metaalindustrie te doen vervaardigen. De bekende filmfabriek „Polygoon” te Haarlem werd met de uitvoering van deze moeilijke en toch ook aangename opdracht belast. Moeilijk, omdat van „Polygoon” niets meer en niets minder verlangd werd, een film te maken, die aan metaalbewerkers en leeken zou moeten vertellen van machines en arbeid van arbeiders en hun organisatie, onzen A.N.M.B. Een film, die het ijzer vanaf zijn geboorte inden hoogoven zou moeten volgen inde gieterij en tot in allerlei soorten van metaalbewerkingsfabrieken. Aangenaam was het aanvaarden van die Opdracht, omdat het materiaal, dat de filmman te behandelen zou krijgen, van zoo’n grootschheid en schoonheid en tegelijkertijd van zoo’n leelijkheid en gevaarlijkheid is, dat wel iedere filmkunstenaar vaneen beetje kaliber bij het zien van deze dingen alleen al vaneen hartstocht voor zijn werk vervuld zou geraken. Wat dit laatste betreft, dat is ie, inderdaad, onze vriend J. de Haas, die door „Polygoon met het maken van deze film werd belast. Het zal ieder duidelijk zijn, dat het slagen van dit werk voor een groot deel afhing van de wijze, waarop de werkgevers hun medewerking zouden geven. Over die medewerking en de manier waarop we begonnen zijn, vertellen weden volgenden keer iets. Werkverschaffing ... maar welke? (Vs.) Ineen vorig artikel hebben wij geschreven over katholieke economie. Wij zouden thans wel eens aandacht willen schenken aan een stukje economische merkelijkheid, dat met de door Dr. Eberle ontworpen gedachten niet verwant is, doch dat toch wel eens waard is in breederen kring bekeken te worden. Wij bedoelen de tewerkstelling van de werklooze arbeiders uit de grootere plaatsen inde diverse venen en bij de diverse ontwater!ngswerken inde noordelijke provincies. Het spreek wel vanzelf, dat wij met bekend zijn met alle toestanden en alle arbeidsvoorwaarden, onder welke de tewerkgestelden inde diverse werken werkzaam zijn. Het is slechts een beperkte groep arbeiders wier arbeidsvoorwaarden wij hebben kunnen controleeren, waarom het niet geheel onmogelijk is dat wat wij gaan neerschrijven, niet voor elk werk past. Waar echter de hoofdlijnen niet veel verschillen, zal het meeste van wat wij gaan schrijven, well voor elk werk kunnen gelden. De geschiedenis van de tewerkstelling van de groote-stads-arbeiders mag als voldoende bekend geacht worden. De regeering, die nog onder den invloed van de revolutie-periode omstreeks 1920 en 1921 diverse steunregelingen had ontworpen, was langzamerhand tot de conclusie gekomen, dat het toch eigenlijk oneconomisch (haast hadden wij geschreven „dwaas”) was, om zooveel geld aan de werklooze nietsnutters uitte geven. Hier werden de steunuitkeeringen geheel stop gezet, elders werden de bedragen verlaagd of de duur der uitkeering bekort, doch het feit, dat groote aantallen werkloozen nog door Staat of gemeente werden onderhouden, bleef te constateeren. En daaraan moest een einde worden gemaakt. Men kon naturlijk moeilijk zeggen dat de bourgeoisie niet goed vond om met het verstrekken van steun voort te gaan. En dus werd heel deskundig medegedeeld, dat men na ernstig onderzoek had bemerkt, dat „lediggang” zoo uitermate demoraliseerend werkte op den ledigganger, dat men het gewenscht vond den ledigganger tegen deze demoralisatie te beschermen. Het was eigenlijk om het uitte schateren, als het niet zoo uiterst tragisch was voor de betrokkenen. Hadden de werkloozen om hun ontslagbrief je gevraagd ? Hadden zij op stopzetting der bedrijven aangedrongen? Of was het de anarchie van het kapitalisme, de waanzin van het imperialisme, die eerst den oorlog en daarna de economische crisis, door welke beide oorzaken zij op straat waren gekomen, hadden bewerkstelligd? Enfin, men vond dat de candidaten voor 'de demoraliseering aan het werk moesten. De arbeidsmarkt was nog niet zoo ruim dat de arbeidsbeurs een plaats voor hen in het gewone bedrijfsleven wist te bemachtigen en daarom vond men de werkverschaffing in Drente, Overijsel enz. uit. Voor wij nu verder gaan, willen wij wel bekennen* dat jyij de plannen der; man-

nen, die in „Hoogheid” waren gezeten, met een licht sarcasme hebben omschreven. Ook in onze kringen was echter een voldoend aantal menschen dat wel had ingezien dat langdurige werkloosheid een vloek voor de werkloozen en hun gezinnen was. En meermalen hadden deze menschen den roep om verschaffing van productief werk doen hooren. Het spreekt dus wel vanzelf, dat door velen onzer de idee der regeering, om de ontginning en de ontwatering van onze noordelijke provincies met meer kracht ter hand te nemen, nog niet zoo dwaas werd gevonden. Wat zeggen wij, onze beweging had zelf meermalen krachtig op het ter hand nemen daarvan aangedrongen. Er bleven echter meeningsverschillen. De regeering, begaan met het lot der gedemoraliseerden, vond, dat zij geen half werk mocht verrichten. Als men die kerels door tewerkstelling leerde dat zij moesten werken voor den kost, moest men hun ook aan het verstand brengen dat zij inde particuliere nijverheid moesten werken, wilden zij het Nederlandsche belang, het belang van het geliefde Vaderland, ten volle dienen. En dus werden er loonregelingen ontworpen, die in het geheel geen rekening hielden met de geschooldheid voor grondwerk en de physieke kracht van den tewerkgestelde. Hij was misschien vroeger kleermaker of kantoorbediende, doch wat zou dat ? Hij was nu heide-ontginner of slooten-graver en dus kreeg hij loon naar prestatie. De regeerings-autoriteiten zongen, ongeacht de slechte gevolgen, den lof van dit systeem. Een rijks-inspecteur schreef o.a. in antwoord aan den heer J. Bakker, het Tweede Kamerlid, dat scheen te denken, dat men volwaardige en onvolwaardige arbeiders inde werkverschaffing liet samenwerken, zonder verschil in belooning, het volgende: „De heer Bakker zal wel bedoeld hebben niet in alle opzichten goedwillende arbeidskrachten, want wat men gewoonlijk onder „onvolwaardigen” verstaat, wordt niet geplaatst. Verder is het verschil in loon-uitkomst, doordat alles in „accoord” of „aangenomen” wordt verricht, dikwerf heel groot. Het „die niet werkt zal niet eten”, komt bij de werkverschaffing sterk naar voren. Echter is deze methode ook in Rusland de eenige bruikbare gebleken.” Om dit systeem, o.i. het meest onmenschelijke dat zich denken laat, te rechtvaardigen, wordt de boeman Rusland zelfs te voorschijn gehaald. Het geldende systeem is inde werkverschaffing echter niet „die niet werkt zal niet eten”, doch „die niet voldoende presteert, ook al vloeit onvoldoende prestatie voort uit ongeschiktheid of ongeoefendheid, zal met zijn geheele gezin hongerlijden”. Of dit systeem ook in Rusland geldende is, weten wij niet. Doch al zou dit zoo zijn, dan behoeven wij deze plant van den door ons niet bewonderden communistischen bodem niet naar Nederland over te brengen. Dit systeem moet en liefst zoo spoedig mogelijk, radicaal verdwijnen. Aan de hand van enkele looncijfers van Schiedamsche tewerkgestelden, die werkzaam zijn in het Witteveen en daar werken onder een zeer strenge leiding, willen wij laten zien, welke onmogelijke toestanden hieruit worden geboren. Wij geven de loonen van de laatste drie weken waarover ons momenteel volledige gegevens bekend zijn. Inde week eindigende 27 Juni verdienden ; 7 arbeiders van ƒ 20.— tot ƒ 22.91 20 „ ti ~ 15- » » 19-99 26 „ tt t> to. „ 11 ia-4 ,» ~ » 5-S-2 )> » Aantal werkuren van 48 tot 50. Inde week eindigende 4 Juli verdienden : 2 arbeiders van ƒ 25.— tot ƒ 25.94 27 n 1111 20• 1111 25- 10 1111 11 i5- ‘ 1111 20- 6 ,111 11 10. 1,1, 15. 311 1111 4-&9 » ” lO> Werkweek van 51 tot 52J uur. Inde week eindigende 11 Juli verdienden : 1 arbeider ƒ 20.83 28 arbeiders van ƒ 15.— tot „ 19.99 151, 1111 IO- 1111 15-~'' 411 1111 6.58 „ „ 10. Werktijd 45 uren wegens regenverzuim. Regenverzuim wordt niet betaald. De hier gegeven loonen kunnen aan de gezinnen worden afgedragen, omdat voor voeding en ligging een bedrag van ƒ B. per man extra wordt uitbetaald. Ziedaar dan de zegeningen van het systeem aanschouwelijk voorgesteld. Zeldzaam zijnde huisvaders, die regelmatig

aantallen brengen het nog niet tot / 15 om dan van hen, die beneden de ƒ 10 blijven, maar niet te spreken. Ter wille vaneen welwillende beoordeeling van het systeem willen wij zelfs aannemen dat deze menschen niet werken willen. Uit eigen, onderzoek weten wij echter, dat meermalen goedwillende flinke jonge kerels, wanneer zij het werk voor het eerst ot nog slechts kort verrichten, het niet verder dan ƒ 11 of ƒ 12 brengen. En om deze voordeelen van het systeem } deelachtig te kunnen worden, moet men vaak alle zelfrespect hebben verloren en willoos datgene doen wat dooreen baas wordt opgedragen. Het minste verzet wordt gestraft met wegzending uit de werkverschaffing, wat in dezen tijd van stijgende werkloosheid absoluut prijsgeven aan den honger beteekent. Als onze beweging er niet in slaagt deze 1 wantoestanden uit de wereld te helpen, blijft zij o.i. beneden haar taak. In elk gevall behoort zij naar onze meening te ijveren voor wegneming van de verplichte uitzending en voor minimum-loonnormen gedurende de eerste maanden na de tewerkstelling. Fantasie of wat anders? (J.W.) In ~De Syndicalist” van 16 Augustus j.l. geeft Hooze een heele philippica over den modernen bond onder de vraag; „Komt er kentering onder de modern-georganiseerden ?” Hij heeft het over iemand, lid van den modernen bond, ~al van 1923 lid van die richting” en nog wel geen „dood lid” en bovendien ook nog een goed S.D.A.P.-er. Deze man dan is nu lid geworden van de Federatie en hij zal zijn best doen nog een 20-tal van zijn aanhangers bij onze (dit is de Federatieve) beweging te doen aansluiten. Hooze is daarover uitermate verheugd, want het geeft een kans dat zijn organisatie iets meer gaat beteekenen. Per 1 Januari toch waren te Rotterdam bij de werkloozenkas van de Federatie, 44 personen aangesloten. Als je dan het vooruitzicht wordt geopend dat die 44 er 64 zullen worden, jonge nog toe dat is een perspectief om van te watertanden. Wij hebben nu eens nagegaan welke edele ziel Hooze dit perspectief heeft geopend, maar hebben tot onze spijt haar niet kunnen vinden. Indien inderdaad een lid onzer afdeeling (H. is in zijn uitdrukking vrij vaag) naar de Federatie is overgegaan, dan heeft de manden moed niet gehad om ons te laten weten dat hij naar de Federatie is overgegaan, of het moet die eene zijn die op 6 Januari 1930 bij ons lid is geworden en zich zonder een cent contributie te betalen, eenige weken later inde Federatie heeft laten overschrijven. Verder hebben wij eens nagegaan wie van onze goede leden, in 1923 lid geworden, was weggegaan, maar ook daarvan was er niet één zoek. Ten slotte hebben wij gecontroleerd wie van de leden, in 1923 hd geworden, hadden bedankt. Dat zijn er 16 in totaal, waarvan 3 naar een zusterorganisatie aangesloten bij het N.V.V.; 1 naar een andere afdeeling van onzen Bond; 2 zijn voor zichzelf begonnen; 2 zijn baas geworden; 2 hebben bedankt omdat zij invalide waren geworden; 1 omdat hij gepensionneerd is geworden ; 1 is overleden ; 2 omdat de contributiebetaling hun te zwaar viel; x is lid geworden van den Chr. Bond en de laatste heeft bedankt om redenen die ons onbekend zijn. Op grond vaneen en ander beginnen wij te gelooven, dat Hooze zijn fantasiebrein weer eens in werking gesteld heeft, of dat hij met zijn artikeltje iets wil' sugge- 1 reeren wat met de feiten niet in overeenstemming is. * * * Hooze heeft het naar aanleiding van de overkomst van dat, ik zou haast zeggen legendarisch lid ook over de staking inde werkverschaffing en de houding van de moderne beweging. Hij verzwijgt daarbij listig dat voor zoo- I ver de arbeidsvoorwaarden voor de menschen inde werkverschaffing mochten zijn goedgekeurd (wat in werkelijkheid niet is gebeurd en dat weet Hooze ook), deze goedkeuring dan ook is gegeven en voor minstens evenveel percent als door de menschen van onzen kant, door den vertegenwoordiger van het P. A. S., n.l. 1 Menist. Ten slotte, welke organisatie en welke leiders het vertrouwen der menschen heb- 1 ben, blijkt uit de ledencijfers, die angstvallig door de syndicalistische beweging achterbaks worden gehouden. Intusschen, ieder diertje z’n pleiziertje. Wij gunnen Hooze van harte dat hij; weer eens een aangenaam moment heeft gehad dooreen stukje te kunnen schrijven als hij deed.

Het gevaar bij het gebruik van electrischen stroom in kelders. m. In mijn voorgaand artikel is gesproken over de gevaren verbonden aan het gebruik van ondeugdelijke looplampen in vochtige ruimten. Daarna is een beschrijving gegeven vaneen eenvoudige, doch zeer veilige looplamp. Thans is de beurt aan een meer uitgebreide verlichting, zooals deze voorkomt bij den bouw van groote kelders. Men kan nu niet meer met slechts enkele lichtpunterl volstaan en de looplamp is voor dit doel ontoereikend. Er is slechts één afdoend middel om de vereischté veiligheid te verkrijgen. Dit middel bestaat hierin, de gebruikelijke netspanning niet zonder meer voor lichtdoeleinden inden kelder te gebruiken, doch deze eerst te transformeeren tot b.v. 20 Volt. Bij deze lage spanning is een aanraking met den electrischen stroom niet meer te vreezen en is elk gevaar uitgesloten. Transformatoren zijn speciaal voor dit doel inden handel gebracht. Lampen voor deze lage spanning zijn meestal voorzien van bajonetfitting. Het gebruik van de hierbedoelde lage spanning in kelders, is door het optreden van het Gem. Electr. bedrijf en de Arbeidsinspectie op de bouwwerken te Amsterdam doorgevoerd. Tot zoover over de electrische verlichting. Thans de electrische krachtinstallatie in kelders of op open terreinen, zooals benoodigd voor aandrijving van betonmolens, lieren enz. Vooraf zij echter meegedeeid, dat het niet mogelijk is hier alles volledig te behandelen. De voornaamste punten zullen echter worden besproken. De bedieningsschakelaar en smeltveiligheden moeten zijn aangebracht in waterdichte gietijzeren kasten. Voorts moeten de transportabele leidingen, welke worden gebruikt voor transportabele werktuigen, zijn uitgevoerd als meeraderigen gummimantelkabel, waarbij één der aders moet worden gebruikt om het gestel van den motor of het werktuig te aarden. Bij voorkeur dient de aansluiting van de transportabele leiding aan de vaste leiding te geschieden dooreen steek- of stopcontactinrichting. Ook deze steekcontacten moeten zijn gebouwd in waterdichte ijzeren huizen en voorzien zijn van aardcontacten. De ijzeren huizen van schakelaars, stopcontacten, zekeringskasten, klemmenborden en de gestellen der motoren en werktuigen moeten deugdelijk met de aarde zijn verbonden door middel vaneen blanken, vertind koperen aarddraad van dezelfde doorsnede als de toevoerleiding. Echter mag deze doorsnede niet kleiner zijn dan 6 m.M.2 Voor het gedeelte der aardleiding, bestaande uit één der aders van den gummimantelkabel, mag de koperdoorsnede eventueel minder dan 6 m.M.2 zijn, indien daarin de stroomdraden eveneens van geringere doorsnede zijn. De aardleiding moet aan de bevestigingsplaatsen van kabelschoenen zijn voorzien. Waartoe dient toch het aarden ? Het kan voorkomen, dat door vocht of beschadiging de isolatie der leidingen of toestellen sterk is verminderd, of zelts plaatselijk geheel is verdwenen, of dat draden zijn gebroken of contacten losgewerkt. Een en ander kan tot gevolg hebben, dat de gestellen der werktuigen onder spanning komen te staan, zoodat, indien hiertegen geen maatregelen waren getroffen, aanraking levensgevaarlijk zou zijn. Is nu het gestel van het werktuig en alle andere metalen deelen inde buurt welke men gewend is met de hand aan te raken door een goede metalen geleiding met de aarde verbonden', zoo zal de stroom onmiddellijk door den aarddraad afvloeien en indien de aardverbinding een voldoend lagen weerstand heeft, zal de stroom een dusdanige sterkte verkrijgen, dat de smeltveiligheden in werking treden en de stroomtoevoer wordt afgesneden. Het gevaar is voorbij en alvorens wederom nieuwe smeltveiligheden in te zetten, wordt eerst het defect opgespoord en hersteld. De verbinding van den aarddraad met de aarde brengt men tot stand door bevestiging aan een waterleidingsbuis. Slechts in het geval dat geen waterleidingsbuis aanwezig is, wordt vaneen aardpijp gebruik gemaakt, bestaande uiteen ijzeren gaspijp van ten minste 1" doorsnede, welke inden grond is gedreven totdat deze goed in het grondwater is doorgedrongen, terwijl het boveneinde nog voor ten minste 20 c.M. boven den grond uitsteekt, waaraan de aarddraad deugdelijk wordt verbonden. Het deugdelijk verbinden van den aarddraad aan waterleiding of aardpijp laat in de practijk zeer veel te wenschen over. Dikwijls denkt men een goede aarding tot stand te hebben gebracht, indien blijkt b.v. met een proeflamp, dat er een geleidend verband tusschen de gestellen der werktuigen en de aarde aanwezig is, rs"--