Hoe de verbruiker bedrogen wordt. Een dezer dagen ontvingen wij een nuttig en leerzaam boekje ter kennisname, dat zóó rijk van inhoud bleek te zijn, dat wij niet kunnen nalaten onze lezers er iets van mede te deelen. Weliswaar houdt de inhoud geenerlei verband met de metaalindustrie, maar toch wel (ook) met de metaalbewerkers. Het draagt tot opschrift; „25 Jaar toezicht op Voedingsmiddelen te ’s-Gravenhage” en is samengesteld door de directeur van de Keuringsdienst van Waren: Dr. J. D. Filippo. Het geschrift de titel duidt het reeds aan is uitgegeven ter gelegenheid van het feit dat 25 jaren geleden de gemeente ’s-Gravenhage er toe overging toezicht op de voedingsmiddelen in te stellen ten einde de consument of verbruiker te beschermen tegen velerlei soorten van leveranciers die voor goed geld, slechte, ondeugdelijke en voor de gezondheid soms zeer schadelijke voedings- en genotmiddelen aan de man brachten. Hoe er geknoeid werd vóór en ten tijde dat de keuringsdienst zijn taak aan ving, daarvan getuigen de vele herinneringen die in dit geschrift zijn gememoreerd. Alle tezamen werpen zij een schril licht op toestanden en verhoudingen die het gevolg zijn van ongebreidelde winzucht, kenmerk van onze gezegende kapitalistische samenleving. Wat er verkocht werd, was bijzaak. Als er maar verkocht werd, waren fabrikant en distribuant tevreden. De keuringsdienst begon op 1 Januari 1908 met een scherpe controle melk en melkproducten. Inde eerste maanden van dat jaar bleek ruim 50% der genomen monsters melk vervalscht te zijn, hetzij door toevoeging van water (vaak ondeugdelijk water), hetzij door vermenging met taptemelk of door ontroomen. Inde periode van Mei tot December 1908, dus in 8 maanden (inde eerste maanden van dat jaar zijn bijna uitsluitend waarschuwingen gegeven) werden wegens melkvervalsching 56 processenverbaal opgemaakt. Dit aantal zou volgens het verslag veel grooter geweest zijn, indien de dienst de beschikking zou hebben gehad over meer ambtenaren. Als gevolg van de gedurende vele j aren uitgeoefende controle, is het gemiddelde vetgehalte der melk van 2.6 % op 3.2 % gestegen. Het geschrift bevat vele bladzijden uitsluitend aan de melk en melkproducten gewijd, maar wij kunnen dat niet allemaal vermelden. Een ander artikel, waarmede sterk geknoeid werd, betrof het brood, zoowel wat gewicht als samenstelling aangaat. Bij een in 1910 ingestelde enquête bleek 70 % der onderzochtê brooden, wat de hoeveelheid droge stof betreft, niet te voldoen aan de eischen van deugdelijkheid zooals die later bij gemeentelijk en nog later bij rijksvoorschrift, zijn gesteld. Een zgn. kilobrood woog slechts 950 gram, had een watergehalte van 52 %, zoodat in dat brood slechts 456 gram droge stof aanwezig was inplaats van 600 gram zooals een normaal bereid brood van 1 K.G. gewicht dient te bevatten. Wij doen een andere greep uit het boekje en wel de producten cacao en chocolade betreffende. Nog niet zoo lang geleden, zoo lezen wij, waren bijna alle inde handel aanwezige soorten cacao vervalscht met meel (zetmeel) of sagosoorten. Slechts enkele firma’s deden aan deze practijken niet mede. De hoeveelheid toegevoegd meel wisselde tusschen 10—50%. Aangezien cacao door toevoeging van meel haar gangbare kleur verliest, moest tot opkleuren worden overgegaan. Daartoe werden gebruikt: rcode oker, doodekop (ijzerroest), poeder van rood sandelhout, cacaoschillen of teerkleurstoffen. De prijs, waartegen dergelijke cacao verkocht werd, hield geen verband met de hoeveelheid meel welke zij bevatte, want cacao met meel vervalscht werd tegen gelijke prijs, ook wel tegen hoogere prijs, verkocht dan zuivere cacao.

Cacao met 10—12% zwaarspaath (komt als gangen in steensoorten voor) vervalscht, werd onder firmanaam in fraaie bussen tegen goed geld te koop aangeboden. Naast meel zijn cacaodoppen of cacaoschillen een zeer gewild vervalschingsmiddel van cacao. Met chocolade was het niet veel beter gesteld. In 50% der z.g.n. chocoladereepen werd meel aangetroffen; zij werden opgekleurd met cacaoschillen. Aan het verwerken van vreemde vetten in chocolade ter vervanging van cacaoboter, zij slechts even herinnerd. Erger was het inde handel brengen van verpakte chocolade, aangeduid als „natio-

nale vanille chocolade”, welke 10% zwaarspaath bevatte en van chocolade francais, welke bestond uiteen mengsel van cocosvet, aardappelmeel, roode oker en koolpoeder. Het mengsel van roode oker en zwarte kool deed hier dienst om de vette meelmassa een op chocolade gelijkende kleur te geven, hetgeen ook uitstekend was gelukt. Volgt de vervalsching van specerijen. In 1908 bleken van de monsters peper 80%, kaneel 13%, kruidnagelen 42%, nootmuscaat en foelie 23% vervalscht of ondeugdelijk. Als vervalsehingsmiddelen werden in gemalen peper geconstateerd: vreemd zetmeel (rijstemeel, maismeel e.d.), peper doppen (afvalproduct bij de bereiding van witte peper), opveegsel van peperzolders (waarin aangetroffen: steengruis, stukjes hout, stof, zaagsel, stelen van vruchten, e.d.), voorts zand, krijt, gips, kaoline, lijnmeel, koffiedoppen en aardnotenschillen. De hoeveelheden vreemde stoffen bedroegen 10 tot 40%. Zoo werd peper bemonsterd waarin ruim 25% zand was verwerkt. In kaneel werd eenige malen zaagsel van sandelhout of andere houtsoorten gevonden, terwijl er ook kaneel voorkwam, welke, nadat zij van haar essentieel bestanddeel (de kaneelolie) was bevrijd, voor het publiek verkrijgbaar werd gesteld. De volgende week nog wat meer over deze door controle aazi het licht gebrachte vervalschingen.

Pinksterfeest. (J.L.) Het bondsbestuur van onze Bond heeft besloten dit jaar een landelijk feest voor onze jongeren te organiseeren en wel met de Pinksterdagen. Inde zomermaanden zou dit bezwaarlijk gaan, daar de vaeanties zoodanig gegeven worden dat het niet mogelijk is dan een paar dagen gelijktijdig bij elkaar te komen. Momenteel is het nu juist geen ideale tijd om feesten te organiseeren, doch niettemin hebben wij als jongeren een zeker recht op dit feest. Wij jongeren ondergaan de invloed der tijden en vooral in deze tijd dat verschillende van ons geen passend werk, sterker nog in ’t algemeen geen werk kunnen vinden, zoodat medehelpen aan de voorziening in het levensonderhoud niet plaatsvindt en daardoor het leven van de zwartste kant leeren kennen. Toch mag dit voor ons jongeren nog geen aanleiding zijnde oogen te sluiten voor het steeds wederkeerehde gebeuren in dé natuur, van het vernieuwd naar buiten treden. Wij ondergaan dit gebeuren ook en bij hernieuwd leven, bij geur en kleur behoort men de vreugde van deze hernieuwde schoonheid te ondergaan. Met Einksteren maakt een ieder zich op om er uitte trekken. Het is alsof jong en oud ineen beknelling gevangen waren, op die dagen echter spontaan de denkbeeldige banden verbreken en als ’t ware een overstrooming vormen over de plaatsen van ontspanning. Er zijn er die zich in gedegenheid en gepaste zin hieraan overgeven in tegenstelling met hen die de grenzen van het toelaatbare overschrijden, daardoor zichzelf vergeten en wat men noemt, uit de „band” springen. De tusschenliggende moot gaat onder inde algemeenheid, vandaar dat men zooiets gewoon vindt. Denk maar eens aan de concoursen e.d., de tallooze fietsclubs die er op uit trekken, e.a. Wij kennen ook meer gesloten bijeenkomsten van organisaties, die op die dagen eigenlijk kleine gemeenschappen vormen en op hun eigen wijze feestvieren met een eigen sfeer. Deze bijeenkomsten dragen een geheel ander karakter dan de gemeenplaatsen waar zich de menschen verzamelen die een dagje „uit” zijn. Daar komt rijp en groen, jong en oud bijeen, die er geen enkel belang bij hebben of daar heerscht een feeststemming. Het gaat bij hun alleen om de „lol” in eigen kring. Het Pinksterfeest van onze Bond zal moeten worden een feest waaraan iedereen deel heeft en deel neemt, dit tezamen groeiend tot het geheel van allen die aanwezig zijn. Wij behooren tot de georganiseerde proletarische jongeren en kunnen wij er geen genoegen mede nemen dat wij spelers en kijkers hebben. ledereen neemt deel aan dit feest. Dit geldt zoowel op de wandelingen als bij het luisteren in het openlucht-theater, waar enkele van ons waarschijnlijk zullen optreden. Ons eigen genoegen en vermaak zullen wij verkrijgen door de sterke gebondenheid die het geheel taeheerscht. Ik kan mij voorstellen dat verschillende van ons er tegen op zien het geld bij elkaar te krijgen: ƒ4.— deelnemersprijs plus spoorkosten. Het lijkt groot, maar dat is het niet. Wij hebben nog spaarboekjes en gedienstigen die het geld voor u ophalen. Decentrale beheerder heeft er wat een goede bergplaats voor. Verdeel dit bedrag overeen aantal weken. Reserveer het

direct en draag het wekelijks aan de spaargeldophaler af. Je zult eens zien tot welk een verrassend resultaat je komt. Hoe vaak gebeurt het niet, dat gij, wanneer gij een paar dagen zonder de organisatie op stap gaat, meer uitgëeft. Is dan de werkelijk beleefde vreugde in overeenstemming met dit bedrag? Koevele onnutte uitgaven doen wij niet zonder het zelf te bemerken? Ik herinner mij nog zoo goed een gezegde vaneen onzer jongeren. Het was in een weekeind-kamp. Hij zei: „Ik begrijp het niet, als ik nu met de organisatie hier 14, dag kampeer, geef ik nog minder uit dan wanneer ik voorheen op m’n eigen houtje hier van ’s morgens 11 uur tot ’s namiddags 6 uur ben.” Daar zit ’t ’m juist. Doelmatig je karige zakgeld leeren besteden. Het eten met de Pinksterdagen is ook voor elkaar. Dat heeft verleden jaar ons kamp bewezen. Er zijn altijd jongeren die doorloopend bang zijn dat zij bij zulke gelegenheden niet genoeg te eten krijgen. Ongerustheid in deze is overbodig. En aan diegenen die meenen dat het beter is met een man of wat deze dagen te moeten doorbrengen, zij weten niet wat zij missen. De ring van makkers rondom het kampvuur, schouder aan schouder het lied van de arbeid te zingen. Met elkaar te beleven de voorgedragen kluchten in het openluchttheater. Te luisteren te midden van dennengeur naar wat een oudere kameraad ons te vertellen heeft. Gezamenlijk wandelen naast iemand wiens naam je misschien niet kent, maarte weten dat het een maat is die in z’n woonplaats voor dezelfde idealen strijdt als wij. Dit alles geeft je een hooggestemd blij en vreugdevol gevoel. Daarom, jonge makkers, zorgt dat je er bij bent. Eén roep door het land, door stad en dorp: Ga je mee naar het Pinksterfeest! De Pinksterdagen moeten Hoogtijdagen worden in ons jeugdleven.

„De Zeven Provinciën” en de Pers. De directie van de N.V. De Arbeiderspers schrijft ons: Af en toe komen de kaarten op tafel. Het gebeurt maar zelden, dat de „neutrale” pers zich in haar ware gedaante vertoont. Maar als zij het doet, dan gebeurt het goed. Dan barst de bom en Jande-werker kan dan zien wie hem heeft geworpen. Daar hebben wijde geschiedenis van „De Zeven Provinciën”. Maandenlang zijn bruine en blanke militaire arbeiders door een fabelachtig slordige regeering op sleeptouw" gehouden. Duizend waarschuwingen zijn naar de departementen gestuurd. Men sliep! De gewone burgerpolitie zeide: „Denk er aa,n, vanavond gaande jongens met jullie schip uit varen Zorg, dat er geen dwaasheden gebeuren!” Goudkragen en besteekte heeren lachten er om. Dwaasheid! Kan bij ons niet gebeuren! Laat iedereen zich met zijn eigen zaken bemoeien! Wij allen weten het resultaat. Het is geen vraag meer waar de schuldigen gezocht moeten worden. Maar wat deed de neutrale pers? Zij stak de conservatiefste bladen naar de krooh in het uitschreeuwen van de lasterlijke beschuldiging: de politieke leiders, de vakbonden van het marinepersoneel hebben dat vuur aangestookt; zij zijnde muiters voorgegaan! „De Telegraaf” en „De Courant” engageerden een type als meneer P. D. Beversluis, een ex-marine-onder-officier, die in zijn diensttijd voor één van de ergste oproerkraaiers doorging. De Arbeiderspers heeft ons ingelicht over deze man; hij móet zijn strafregister maar eens laten zien. En deze meneer wordt nu gebruikt om meê te zingen in het koor der hyena’s dat op de loer ligt. Neem de „Nieuwe Rotterdamsche Courant”, met zijn volksblad het „Dagblad van Rotterdam”, waardoor een groep van 35.000 a 40.000 haar geestelijk „voedsel” krijgt. Geen haar beter. Het heele gilde van burgerlijke krantenkoningen en wat daarvoor wil doorgaan loert op De Arbeiderspers, wier geweldige groei het met leede oogen aangezien heeft; hun handen jeuken om nu eens die krachtige bron van volksvoorlichting dicht te kunnen stoppen met lasterlijke beschuldigingen en verdachtmakingen. Het heele stel loert ook op de krachtige vakbonden der moderne arbeiders, op de geheele combinatie van politiek en vakbeweging, belichaamd in S.D.A.P. en N.V.V. Nü is de kans schoon meenen zij nü moet het kapot! Kameraden, de heeren komen bedrogen uit. Minister Deckers verbiedt de bladen van De Arbeiderspers. Zij groeit als kool

men grijpt met nóg meer belustheid naar haar bladen, die zoo uitstekend en wel-gefundeerd het nieuws en de toelichting daarop aan de lezers geven. Haar kranten zijn er goed in en komen er nog beter in! Hoe heftiger deze strijd, hoe harder deze bladen zullen slaan. Daarop kunnen de heeren staat maken! , Makkers, steunt De Arbeiderspers in die strijd voor Uw rechten, voor de rechten van de werker. Wekt Uw kameraden op haar nog meer dan tot nu toe de kracht te geven om het Nederlandsche proletariaat aan te voeren inde strijd tegen reactie en machtswellust der militairen en bezitters.

De vestiging vaneen aluminiumindustrie in Nederland. (Eigen doc.bur.) Wij laten hieronder volgen een aan „Economisch Statistische Berichten” ontleende korte beschouwing over dit onderwerp: „Eenige weken geleden heeft Dr. A. Marcus in ons blad eenige beschouwingen aan dit onderwerp gewijd en er bij deze gelegenheid op gewezen, dat de Mellon Trust in 1924 een toezegging had gedaan om binnen uiterlijk 10 jaren in Nederland een aluminiumindustrie met een capaciteit van 10.000 ton per jaar op te richten en de bouw te financieren. Naar aanleiding van deze passage vestigde de heer J. C. Mollema, commissaris der Surinaamsche Bauxite Maatschappij, onze aandacht er op, dat een dergelijke overeenkomst nimmer is gesloten. De bauxietwinning in Suriname, aldus de heer Mollema, berust uiteindelijk op de overeenkomst van 28 Octotaer 1929 (resolutie nr. 3910) tusschen het gouvernement van Suriname en de Surinaamsche Bauxite Mij. (dochterlichaam der Aluminium Company of America) gesloten en krachtens deze overeenkomst wordt sinds jaar en dag geregeld bauxiet gedolven en naar de U.S.A. verscheept. In vroeger jaren is wel onderzocht, of een waterkracht op de grens van Fransch Guyana benut kon worden om eerlang in Suriname een aluminiumindustrie te vestigen, doch dit plan is afgestuit op onoverkomelijke moeilijkheden. De bewering van Dr. Marcus heeft ons reeds bij ontvangst van zijn artikel aanleiding gegeven tot het vragen vaneen nadere verklaring. Dr. Marcus deelde ons toen mede, dat zijn bewering op zeer betrouwbare informaties berustte. Op ons verzoek om een antwoord op de beschouwingen van de heer Mollema, bericht Dr. Marcus ons thans, dat het mogelijk is dat de plannen, welke destijds over de oprichting vaneen aluminiumfabriek op de grens van Ned. en Fransch Guyana zijn gemaakt, verwisseld zijn geworden met de nieuwe plannen inzake een aluminium-industrie in ons land. Na de mededeelingen van de heer Mollema achten wij dit niet alleen mogelijk, maar ook zeker. Dr. Marcus heeft echter niet nagelaten zijn spijt te betuigen over de verkeerde inlichtingen. Het onderzoek naar de oprichting van een aluminiumindustrie hier te lande berust volgens door ons van andere zijde ontvangen inlichtingen inderdaad op een reëele basis. Bij de oprichting vaneen dergelijke industrie spelen de kosten van bereiding, waarbij dan weer de electrische energie eender belangrijkste factoren vormt, verreweg de voornaamste rol. Dit moge hieruit blijken, dat uit 4 ton bauxiet (waarde ongeveer ƒ 60.—) één ton aluminium wordt vervaardigd, waarvan de waarde ongeveer/ 1.000. bedraagt. Daarom zijnde aluminiumfabrieken ook daar gevestigd waar een goedkoope energie te verkrijgen is, o.a. in Noorwegen, Zwitserland en inde Ver. Staten bij de groote meren. De belangrijke vraag, waarover het onderzoek thans gaande is, is deze, of men in Limburg eerlang zulke goedkoope energie kan leveren dat een aluminium-industrie in ons land op de wereldmarkt zou kunnen mededingen. De plannen, welke voor de ontginning van bauxiet in Ned.-Indië in voorbereiding zijn, staan met de oprichting vaneen aluminiumindustrie hier te lande niet in direct verband. Het natuurlijke afzetgebied voor bauxiet uit Ned.-Indië vormt het Oosten. Het is begrijpelijk dat de Japanners zich hiervoor interesseeren, daar dit de oprichting vaneen aluminiumindustrie in Japan mogelijk kan maken.” Ons maatschappelijk systeem is er één van verkwisting op groote schaal. Om de verbruikers verdringen zich talrijke handelaren, winkeliers, enz., terwijl in elke branche slechts één noodig is. Dit maakt ’t levensonderhoud noodeloos duur. Daarom: wordt lid en verbruiker van de coöperatie.