Hoe de Metaalbond en hoe onze Bonden over het werkverdeelingsvraagstuk dachten. Toen de Hooge Raad van Arbeid besloten had een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheid van werktijdverkorting ter beperking van crisiswerkloosheid, is aan onderscheidene instanties van werkgevers en werknemers verzocht hun oordeel kenbaar te maken. Dat deden zoowel de Metaalbond als de drie samenwerkende metaalbewerkersbonden: Alg., R.K. en Chr. Bond. In het reeds meer genoemde rapport vinden wijde brieven bevattende de antwoorden, afgedrukt. Het komt ons wenschelijk voor de inhoud daarvan thans te publiceeren. Het antwoord van de organisaties van werknemers luidde als volgt: Algemeene Nederlandsche Metaalbewerkersbond. Ned. R. K. Metaalbewerkersbond. Chr. Metaalbewerkersbond. Amsterdam, 6 Maart 1933. Aan den Hoogen Raad van Arbeid, te ’s Gravenhage. In antwoord op uw schrijven van 10 Februari 1933 met bij gevoegde vragenlijst en toelichting, het volgende. Omtrent de gestelde vragen, inde vragenlijst opgenomen, meenen wij ons als besturen van vakbonden vaneen beantwoording te moeten onthouden, terwijl het ons verder overbodig voorkomt onze leden, aan wie deze vragen uit den aard der zaak niet worden voorgelegd, van voorlichting te dienen. Aan uw verzoek om algemeene opmerkingen te maken voldoen wij bij dezen gaarne, inde hoop uw onderzoek daarmede zoo volledig mogelijk te maken. Wij willen hierbij niet treden in algemeene beschouwingen in verband met de groote werkloosheid die zoo goed als de geheele beschaafde wereld teistert en de wenschelijkheid om tot een zeer belangrijke werktij dinkrimping over te gaan om daardoor de gelegenheid te scheppen dat deel van de arbeidersklasse dat thans uitgeschakeld is en waarvoor geen uitzicht bestaat, weer aan arbeid te helpen, doch ons te beperken tot ons eigen land. Daarbij bepalen wij ons dan tot de metaalnijverheid, als zijnde de industrie waarin ons terrein van werken ligt en tot bespreking van de maatregelen in uw vragenlijst behandeld. In het bijzonder hebben wij hierbij op het oog den scheepsbouw, de machineindustrie en de constructiewerkplaatsen. Naar de meening van ons bestuur zou het zeker gewenscht en ook mogelijk zijn inde ondernemingen een werktijd van 40 uren per week of daaromtrent in te voeren voor zoover deze thans een langer werktijd aanhouden. Over de wenschelijkheid daarvan behoeven wij hier zeker niet nader te spreken, gezien het instellen van dit onderzoek door uw raad, die ongetwijfeld even sterk als wij het middel van de werktijdverkorting, om daardoor tot het tewerkstellen vaneen grooter aantal thans werklooze arbeiders en ander personeel te komen, als nuttig en noodig heeft gevoeld. Wat nu aangaat de mogelijkheid van werktijdverkorting zonder daarmede een al te grooten last op de onderneming te leggen, wijzen wij op het volgende. Als middel om in tijden van gebrek aan voldoende orders ontslag van belangrijke groepen arbeiders te voorkomen, is het middel van werktij dinkrimping reeds vele jaren toegepast. De meest gebruikelijke methode was daarbij dan het instellen van „wandelweken”. Daarbij werd dan om de één, twee of drie weken een week niet gewerkt en door de betrokkenen steun ontvangen. Toen de crisis zich in 1930 en volgende jaren steeds sterker deed gevoelen, kwam van de zijde van de groote ondernemers inden scheepsbouw, de machine-industrie en de constructiewerkplaatsen zelf het plan, dat door de betrokken arbeiders gaarne werd ondersteund, om door wandelweken en in andere gevallen door korter werken per week het aantal personeelleden dat aan de onderneming verbonden kon blijven, zoo groot mogelijk te doen zijn. Waar het initiatief daartoe niet van de ondernemers kwam, hebben de organisaties of de betrokken personeelvertegenwoordigingen, daartoe den stoot gegeven. Van welken omvang dit korter werken dan normaal in 1932 was, kunnen wij vernemen uit „Mededeelingen” No. 35 van het N.A.M. (Normalisatie-Bureau voor Arbeidszaken inde Metaalnijverheid),waarin daaromtrent de volgende cijfers zijn opgenomen: Van het totaal aantal werklieden werkten op 1 Juli 1932;

Ti 40 % de normale werkweek (48, 47 of 46 uur), terwijl hiervan [+ 3 % continu-arbeid verrichtte en langer dan 48 uur per week werkte. + 29 % 45 tot 33 uur per week. i+j 9 % 32 tot 30 uur. ± 8 % minder dan 30 uur. + 4 % heeft gedurende het le halfjaar 1932 gemiddeld 5|- week gewandeld. +1 1% werd tijdelijk ontslagen. Deze prijzenswaardige poging om de totale uitschakeling vaneen deel van het personeel uit het arbeidsproces tegen te gaan, heeft zoowel den werknemers als den werkgevers offers gekost, waaraan echter een deel van deze beide groepen zich heeft onttrokken. In dat verband zou het naar onze meening zeker gewenscht zijn, dat deze wijze van bestrijding van de totale werkloosheid verplichtend werd voorgeschreven door de overheid. Dit zou kunnen geschieden dooreen 40- urige werkweek als maximalen arbeidstijd, welke dan ook dooreen aantal weken normaal (48 uren) werken en het invoegen van wandelweken, zou kunnen worden toegepast. (Gemiddelde 40-urenweek.) Hierdoor zou de hoeveelheid werk over meer arbeiders verdeeld worden en de ongelijkheid die er thans bestaat doordat slechts een deel van de ondernemingen dergelijke maatregelen uit vrijen wil toepast en andere normaal werken, met een geringer deel van de werknemer worden weggenomen. Technische bezwaren zullen hiertegen van de zijde van de werkgevers niet van overwegende beteekenis worden aangevoerd, omdat het toch meest groote ondernemingen zijn die normaal op veel grootere bezetting van personeel zijn ingericht. Financieele bezwaren zijn er ongetwijfeld wel aan verbonden en daarbij hebben wij dan inde eerste plaats die op het oog die door de werknemers kunnen worden aangevoerd, doch ook die ondernemingen, welke reeds tot het uiterste belast zijn, zullen tegen grootere kosten bezwaar maken. Waar het hier het dienen vaneen groot algemeen belang betreft zou steun van overheidswege als tegemoetkoming inde lasten die hier aan bepaalde groepen worden opgelegd, naar onze meening ernstig overwogen moeten worden. Voor den Alg. Ned. Metaalbew. Bond, „ „ Ned., R.K. Metaalbew. Bond en „ „ Chr. Metaalbew. Bond in Ned., C. OOSTERHOORN, Secretaris. Zooals uit dit schrijven blijkt, hebben de besturen zich op het standpunt gesteld dat invoering vaneen 40-urige werkweek gewenscht was, doch zij lieten daarbij uit practische overwegingen in het midden deze als gemiddelde te nemen. Voor bedrijven die het noodig hebben werd de mogelijkheid opengelaten om de 48- urige werkweek te behouden, om dan door middel van invoeging van wandelweken toch tot een gemiddelde 40-uren-week te komen. De Metaalbond zond een strak, stijl antwoord, voorzien van heel weinig motieven, waarin men zich voornamelijk tegen een wettelijke regeling kantte en zooveel te kennen gaf als: doe in godsnaam maar niks. De maatschappelijke kant van het vraagstuk liet men geheel onbesproken. Dat de geheele ontwrichte samenleving eenvoudig eischt dat er meer werkverdeeling wordt toegepast, heeft de Metaalbond geen kopzorg bereid. Een star en min of meer harkerig briefje schreef men van de volgende inhoud: METAALBOND Werkgeversvakbond inde Metaalnijverheid Amsterdam, 21 Maart 1933. Aan den Hoogen Raad van Arbeid, ’s-Gravenhage. Mijne Heeren, In antwoord op Uw schrijven d.d. 10 Februari j.l. moeten wij U na ampele overweging mededeelen, dat een uiteraard ook door ons zeer gewenschte vermindering der werkloosheid o.i. niet bereikt zal worden dooreen wettelijke vermindering van den arbeidstijd. Integendeel, zelfs zonder evenredige loonsverhooging, vreezen wij eerder een vermeerdering dan eene vermindering van de werkloosheid, terwijl bij evenredige loonsverhooging tal van metaalbedrijven inde grootste moeilijkheden zullen geraken, met als gevolg, nog veel grootere werkloosheid voor onze menschen. Wij gronden deze meening op de volgende overwegingen,

De Metaalindustrie behoort tot de typische, niet beschermde bedrijven; werk wordt alleen verkregen in directe of indirecte concurrentie met het buitenland, waar door den val der valuta, en in Duitschland door het ingrijpen der regeering, de loonen zeer te onzen nadeele zoozeer zijn verlaagd, dat daartegenover zelfs de beste outillage en organisatie ten onzent geen voordeelen meer bieden. Het is zelfs reeds zoo ver gekomen, dat, door gebrek aan loonend werk, eenige werven en machinefabrieken gesloten zijn, en andere slechts bij sterk verminderden omzet met de grootste inspanning op de been gehouden worden. Elke storende factor, waartoe wij ook moeten rekenen een wettelijke verplichting tot verkorting van den arbeidsduur, zal het verkrijgen van werk nog meer bemoeilijken. Weliswaar zijn een aantal ondernemingen inde metaalindustrie reeds vrijwillig tot verkorting van den arbeidsduur overgegaan, omdat en voorzoolang zij zulks verantwoord achten, doch andere ondernemingen hebben zulks uit hoofde van den aard van haar bedrijf niet kunnen doen en zullen het nimmer kunnen. Ook vnor de eerstbedoelde groep zou echter een verplichting op dit punt uiteraard hoogst bezwaarlijk zijn. Zelfs een algemeen geaccepteerde, internationale regeling, stel, dat die te verkrijgen ware, zal ons niet helpen, omdat ten eerste, de hoeveelheid werk, die nog uitgevoerd wordt, geen constante is, en bij verhooging van kosten, zelfs een geringe, de hoeveelheid werk zal verminderen, en ten tweede verwacht moet worden, dat in andere landen zulke regelingen niet zoo serieus gehandhaafd zullen worden als hier gebruikelijk, zoodat de te verwachten vermindering van werk vooral ten onzen koste zal komen. Stel dat men daarom alleen de beschermde bedrijven in zulk een regeling betrok; ook dan nog vreezen wij nadeel voor onze bedrijven, omdat voor onze menschen de kosten van levensonderhoud weer iets zouden stijgen ten behoeve van hunne beschermde soortgenooten, wier loonen toch al een schreeuwende tegenstelling vormen met de loonen, welke wij in staat zijn te betalen. Dit alles geldt reeds bij invoering van een wettelijke regeling zon.der evenredige uurloonsverhooging. Doch met evenredige uurloonsverhooging zijnde gevolgen voor onze bedrijven eenvoudig niet te overzien. Dat voor ons Üe werkloosheid aanzienlijk zal vermeerderen in plaats van verminderen, staat als 6en paal boven water. Hoever die vermeerdering zal gaan, is een niet te beantwoorden vraag. Op grond vaneen en ander zijn wij van meening, dat een wettelijke verplichting tot verkorting van den arbeidsduur op dit oogenblik voor de Nederlandsche metaalindustrie hoogst gevaarlijk, ja, in bepaalde omstandigheden catastrofaal zoude zijn. Hoogachtend, ' Het Dagelijksch Bestuur van den Metaalbond, D. C. ENDERT, voorzitter, H. A. DE BRUYN KOPS, secretaris. Verslag van A.C.O.P. over de jaren 1931 en 1932. Wij ontvingen het verslag van het comité ter behartiging van de algemeene belangen van overheidspersoneel (A.C.0.P.) over de jaren 1931 en 1932. Dit verslag bevat o.a. een gedetailleerd overzicht van de acties welke het comité voerde tegen salariskortingen voor het rijkspersoneel en de onderwijzers, tegen de kortingswet en tegen de voorstellen vervat in het rapport-Welter. Verder zijn in het verslag uitvoerige mededeelingen opgenomen over de werkzaamheden van het A.C.O.P. in het georganiseerd overleg bij het rijk. Aan het administratieve gedeelte ontleenen wij, dat het gezamenlijk ledental van de bij het comité aangesloten bonden, t.w. de Nederlandsche Bond van Personeel in Overheidsdienst, de Centrale Nederlandsche Ambtenaarsbond, de Bond van Nederlandsche Onderwijzers en de Algemeene Bond van Politiepersoneel in Nederland, op 1 Januari 1931 41080 bedroeg en op 1 Januari 1933 43072. Ondanks beduidende afvloeiing van personeel, zoo constateert het verslag, bleef de positie van het A.C.O.P. ook inde huidige moeilijke maatschappelijke omstandigheden volkomen ongeschokt. ILiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiimmiiiiiimmiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiyi | Wij willen Hitler niet -en even- j | min zijn waren! Boycot Duitsche | | goederen! wiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiHiiiiiiiiïiimiiiniiiiiitii)iiiiiiiiiiiniiiiiiniiiiiiiiriiiiiiiiirfiiniiiiiiiniiiiHiiiiinfiiimuïiriiiiiiinnijiiiiiiiiHtt

De openingszitting van de Internationale Arbeids-Conferentie. Door W. SCHEVENELS, algemeen secretaris van het Internationaal Verbond van Vakvereenigingen. (Persdienst 1.V.V.) De op 8 Juni door Atul Chatterjee gepresideerde openingszitting van de XVIIde Internationale Arbeids-Conferentie werd tot een plechtige demonstratie voor Albert Thomas, de eerste Directeur van het Internationaal Arbeids-Bureau en zijn groote drijvende en scheppende kracht. Vertegenwoordigers van alle in het 1.A.8. samengevatte groepen eerden de groote doode. Hierop ging de conferentie over tot de verkiezing van haar voorzitter. Van verschillende kanten werd de Italiaansche regeeringsvertegenwoordiger De Michelis voorgeslagen. Uit naam der Arbeidersgroep verklaarde kameraad Jouhaux zonder op de algemeen bekende oorzaken in te gaan dat de Arbeidersgroep zich van stemming zal onthouden. Zonder meer nam de geheele Conferentie deze algemeen verwachte mededeeling ter kennis en toonde door deze hoffelijke reserve, dat zij de gevoelens der arbeidersvertegenwoordigers wenscht te respecteeren. Deze houding paste niet inde kraam van de Duitsche delegatie, die deze gelegenheid niet wilde laten voorbijgaan om een onhandigheid te begaan. Dr. Ley, die door de Duitsche regeering onrechtmatig als vertegenwoordiger der arbeiders van zijn land wordt aangeduid, verklaarde dat hij voor Michelis zou stemmen om zijn persoonlijke en politieke sympathie te kennen te geven. Op deze verklaring volgde niet alleen een krachtig protest van Jouhaux, doch het verwekte eveneens groote ontstemming onder de groepen die de candidatuur van Michelis wilden steunen. Natuurlijk protesteerde Jouhaux niet er tegen dat Ley de candidaat voor de post van voorzitter zijn persoonlijke sympathie te kennen gaf, doch daartegen, dat Ley de ongehoorde aanmatiging beging uit naam der Duitsche arbeiders te spreken. „U is geen Duitsch arbeider”, riep Jouhaux, „doch Rijkscommissaris ter controleering der vakvereenigingen in Duitschland.” Dit incident eindigde voor zijn verwekker minder vleiend. Michelis, die, afgezien van de stemmenonthoudingen der arbeidersdelegaties, werd gekozen, dankte in zijn openingsrede allen die hem voorgeslagen en voor hem gestemd hadden. Het was echter beneden zijn waardigheid, daarbij dr. Ley speciaal te noemen. De voor de Duitsche gedelegeerden vernederende stilte werd door de geheele Conferentie gemerkt en goedgekeurd. Hierna kwamen de verschillende groepen in officieele zitting afzonderlijk bijeen, om haar voorzitter en vice-voorzitter voor de Conferentie en haar secretarissen, bureaux en leden voor de verschillende commissies te benoemen. De zitting der Arbeidersgroep werd natuurlijk ook bij gewoond door de Duitsche delegatie. Van de 35 arbeidersdelegaties waren er 30 vertegenwoordigd. Bij de verschillende verkiezingen deden zich afgezien van de verkiezing van de voorzitter Mertens en de secretaris Schevenels opnieuw incidenten voor, doordat de Duitsche Nazi-delegatie zich met de Italiaansche delegatie vereenigde, om zoodoende mandaten in het Bureau en de verschillende Commissies te verkrijgen, wat door alle andere gedelegeerden eenstemmig werd afgewezen. Om eens en vooral dein de Duitsche christelijke en joodsche pers in omloop zijnde infame leugens te weerleggen, zij er speciaal op gewezen, dat deze eenstemmigheid tot stand kwam, doordat alle gedelegeerden en technische raadgevers meestemden, die bij organisaties zijn aangesloten, welke lid van het I.V.V. zijn, zoowel als de gedelegeerden en technische raadgevers der Christelijke Internationale, der Internationale Arbeidersassociatie (Anarchosyndicalisten) en van eenige andere organisaties, die nog niet bij het I.V.V. zijn aangesloten, doch op zijn standpunt staan. Een heftig debat tusschen de Nazigedelegeerde en de heele vergadering en haar voorzitter had plaats, toen dr. Ley zich veroorloofde, over de Duitsche arbeidersklasse en de arbeidersgedelegeerden der andere landen beleedigende woorden te zeggen. Eenstemmig gaven de arbeidersgedelegeerden aan hun verontwaardiging uitdrukking en brachten dr. Ley, wiens beweringen een vernedering van de waarde der arbeiders en een bespotting van de internationale solidariteit waren, tot zwijgen. Nadat de verschillende groepen de voor het werk van de Conferentie noodige Commissies hadden benoemd en deze door de voltallige vergadering waren goedgekeurd, begon het eigenlijke werk der Conferentie.