*lsfe JAARGANG --No. 29 _ _ ZATERDAG 21 JULI 1954 OPLAAG 44850

•,| SactH VfV HHRh flSn SraHiHrB Bh| in rag^Sk [aLCENEENE NEDERLANDSCHE V^EnWEWERKERSBONDI

IABONNEMENT; Bij vooruitbetaling per jaar ƒ1.50 Voor Buitenland verhoogd met porto ■ Losse nummers „0.03

tjEMOnXUAAM 2* AMSTERDAM.! I

ADVERTENTIËN: W I Gewone advertentiën per regel ƒ0.30 Afdeelingsadvertcntiën „ „ „ 0.20 H Aanvragen voor personeel ... „ „ „ 0.20

Opname van jeugdige werkloozen als leerlingen in de bedrijven. Sedert de ten vorige jare te Amsterdam gehouden jeugd-demonstratie heeft het dagelijksch bestuur van de Jeugdraad van het N.V.V. niet opgehouden om de regeering te bewegen meer afdoende maatregelen te nemen ten behoeve van de jeugdige werkloozen. Het heeft heel erg lang geduurd, maar eindelijk en te lange leste heeft minister Slotemaker de Bruine op 19 Juni j.l. van zich laten hooren. De inhorud van bedoeld stuk is intusschen gepubliceerd en ’t ligt derhalve niet in onze bedoeling dat nog eens te herhalen. De bemoeienis van de minister ten behoeve van het verkrijgen van eenige werkverruiming ten bate van de jeugdigen die geen werk konden en kunnen vinden, blijft blijkens zijn brief van 19 Juni j.l. tot het volgende beperkt: „Een ambtenaar van de Arbeidsinspectie zal zich in verbinding stellen met eenige groote bedrijven, om de directies te polsen of het mogelijk is een grooter aantal jeugdige personen als leerlingen, desnoods gedurende halve dagen, in dienst te nemen tegen een kleine vergoeding voor de slijtage hunner kleeren.” Dat is alles waartoe de minister heeft kunnen komen en het is dan nog vaneen aard die de grootst mogelijke waakzaamheid van de kant der vakvereenigingen vraagt. De Jeugdraad van het N.V.V. heeft dat ook zoo ingezien en daarom ineen brief, d.d. 30 Juni j.1., de aandacht van de minister daarop gevestigd. Wij ontleenen aan die brief het volgende: „Het wil ons voorkomen, hoezeer wij het streven van Uwe Excellentie, om de jeugd aan het sloopende nietsdoen te onttrekken, overigens ook op prijs stellen, dat aan dusdanige maatregelen gevaren verbonden kunnen zijn. Er schijnt in het bedrijfsleven iets meer vraag te ontstaan naar zeer jonge werkkrachten. Het gevaar is nu niet denkbeeldig, dat hier en daar tegen de bedoelingen van Uwe Excellentie in, geprobeerd zal worden om als leerling tewerkgestelde en betaalde jeugdige arbeiders toch productief werk te laten verrichten. Het lijkt ons daarom in hooge mate wenschelijk, dat door de ambtenaren van de Arbeidsinspectie overleg gepleegd wordt met de desbetreffende vakvereenigingen, alvorens tot toepassing van deze maatregel wordt overgegaan, dat zooveel mogelijk vaste regelen omtrent de werkzaamheden van deze leerlingen worden gesteld en dat regelmatig contact met de vakvereenigingen wordt onderhouden, om te waken tegen een verkeerde toepassing van deze maatregel.” Dit verzoek aan de minister is zeker niet misplaatst. Trouwens, om dezelfde redenen die de Jeugdraad aanleiding gaven zich te dezer zake tot de minister te wenden, hebben wij reeds eenige weken geleden ons tot de be-

sturen onzer afdeelingen gewend en hun verzocht een oogje in ’t zeil te houden. Wij zijn overtuigd dat vele ondernemers er niet aan zouden denken om misbruik te maken van de gelegenheid die zich hier aanbiedt. Maar eenige preventie lijkt ons toch geen overbodige weelde. Het gebruik sluit nu eenmaal het misbruik niet uit. Ten slotte heeft de Jeugdraad in zijn brief aan de minister er op aangedrongen, dat aan aldus tewerkgestelde leerlingen iets meer zal worden betaald dan noodig is ter compensatie voor slijtage van kleeren. Wij ontleenen aan het desbetreffende deel van de brief het volgende: „Inde meeste gevallen zullen deze jongens kosten moeten maken voor onderhoud vaneen fiets of voor de tram. Al verrichten de jongens geen productieve arbeid, er wordt toch van hen heel wat meer inspanning vereischt, dan wanneer zij werkloos zijn. Zij zullen, vooral wanneer zij uiteen gezin komen waarvan ook de kostwinner werkloos is, dus wat beter gevoed en gekleed moeten worden dan inde tijd toen zij niet werkten. Ten slotte lijkt het ons paedagogisch niet verantwoord om deze jonge menschen samen te brengen met werkende en dus verdienende bedrijfsgenooten in één fabriek of werkplaats, zonder dat zij zelfs de beschikking hebben overeen gering zakgeld.” Wij zullen moeten afwachten of dit schrijven van de actieve secretaris van de Jeugdraad eenige uitwerking zal hebben. De geheele zaak ligt nog in windselen, maar daarom klemt het destemeer, tijdig te wijzen op de verschillende kanten die er aan vastzitten. Daarvan heeft de Jeugdraad zich ten volle gekweten. In ’t voorbijgaan mogen wij er aan herinneren dat wij in samenwerking met de R.K. en Chr. bonden reeds in December van het vorige jaar ons tot het bestuur van de Metaalbond hebben gewend om over het probleem der jongeren een bespreking te mogen hebben. Ondanks toezeggingen dat zulk een bespreking zou worden gehouden en dat wij een uitnoodiging daartoe tegemoet konden zien, heeft het bestuur van de Metaalbond nu ongeveer 7 maanden voorbij laten gaan zonder zijn toezegging in te lossen. Wij wenschen de ambtenaar van de Arbeidsinspectie, die met de directies afzonderlijk zal gaan spreken, een schappelijker behandeling toe. Stuurlieden... aan de wal. De fascistische heer Mr. Dr. W. M. Westerman, leider van het Haagsch Maandblad, schrijft in het Juli-nummer een artikel: „Stuurlieden inde Mist”, waarin hij met waardeering voor de arbeid van het huidige ministerie dit toch in gebreke stelt, omdat het geen open oog heeft voor hetgeen zich volgens de schrijver in heel de wereld aan het voltrekken is. De heer Westerman is bewonderaar van het fascisme en heeft een puist gezien aan de democratie. Het tijdperk van de uitspattingen is volgens de heer Westerman voorbij. Wat hij daaronder verstaat, zult gij vragen? Tot die uitspattingen behoort een onge-

breidelde staatkundige en economische democratie. Van economische democratie gesproken, wij, d.w.z. de arbeidersbeweging, hebben er nog maar heel weinig van gemerkt, laat staan dat er op dit terrein van uitspattingen zou kunnen worden gesproken. Wat wij aan vrijheid op economisch terrein bezitten, danken wij slechts aan de verworven politieke democratie en aan niets anders. Maar daarom is de heer Westerman dan ook zoo’n vinnig tegenstander van de politieke vrijheden, dat hij ze rangschikt onder de rubriek „uitspattingen”. Ach, wij zouden ons van de ideeën en idealen van deze heer niets behoeven aan te trekken, maar ’t kan toch nooit schaden indien wij ook kennis nemen van dé pennevruchten van onze felste bestrijders. En dat is vooral mogelijk omdat, hoe wij ’t ook volmaakt met hem oneens zijn, zijn artikel toch niet het asmodee-karakter draagt van „Volk en Vaderland” en wat er nog meer van dat fraais week aan week verschijnt. Dat zijn ook uitspattingen van de politieke democratie, maar daartegen komt het kapitalistenhart van Mr. Dr. Westerman niet in opstand. Waaruit wij kunnen leeren hoe allemachtig onpartijdig en verdraagzaam deze fascistische mensch is... Wij laten dat allemaal voor wat het is, doch willen slechts acte nemen van de pessimistische kijk die deze heer op de ontwikkeling van ons land heeft. Uit het Haagsch Maandblad mag niets worden overgenomen, zelfs nadruk van gedeelten is verboden. Wij gaan wat de ontwikkeling op internationaal economisch terrein betreft in de richting van getemperde autarkie. Op herstel van de vroegere internationale goederenruil heeft hij geenerlei hoop meer. Daarmeê wordt wel zeer veel van zijn verdere standpunt verklaard. Wij hebben er ons op voor te bereiden dat de Nederlandsché export steeds meer moeilijkheden inde weg gelegd zullen worden en daartoe zal in toenemende mate noodig zijn het eigen bedrijfsleven voor de binnenlandsche markt te laten werken. Over het Nederlandsch kwaliteitsproduct is het doodvonnis al uitgesproken, zegt de heer Westerman. Dat beteekent volgens hem, dat wij inplaats van kostbare en door het buitenland hooggewaardeerde producten, met de opbrengst waarvan wij allerlei levensbehoeften en grondstoffen uit goedkooper produceerende landen konden laten komen, voortaan een aanzienlijk deel van de agrarische levensbehoeften van ons volk op eigen bodem zullen moeten verbouwen. Wij zullen meer dan eenig ander volk van Europa de invloed van de gewijzigde economische structuur ondergaan. En daardoor zullen wij een algemeene verarming tegemoet gaan in vergelijking waarmede de huidige toestand nog een paradijs genoemd zal mogen worden. Er is niets wat een optimistischer verwachting wettigt. En daarom moet er een einde komen aan de verkwisting, aan de waanzinnige luxe die nog steeds in vele kringen hoogtij viert. Het zou de moeite zeker geloond hebben indien de schrijver nader had aangegeven welke kringen hij hier op het oog heeft. Wie verkwisten? De arbeiders met hun verlaagde loonen, de werkloozen met hun verlaagde uitkeeringen? Wij vreezen hier te doen te hebben met dezelfde holle frases die wij van Hitler, Göring en Göbbels gewoon zijn te hooren uitspreken. En dan aan ’t slot: likkebaardend richt de schrijver de oogen naar ’t buitenland, waar men voortvarend is. Duitschland, Italië. Daar gaat het allemaal zoo erg vlug in z’n werk omdat er geen democratie meer bestaat. Daar doet één man alles en daarom is het volk in die landen er zoo bijzonder goed aan toe. Daar geen verkwisting meer, geen dolzinnige verkwisting....

OFFICIEELE MEDEDEELINGEN Over de week van 23 tot en met 28 Juli 1934 wordt het contributiezegél op de 30ste week in het bondsboekje geplakt. De heer Westerman treft het al heel ongelukkig dat de inkt, waarmede hij z’n artikel schreef, nauwelijks droog was toen Duitschland of neen, niet Duitschland, maarde volken die nog de geestelijke vrijheden deelachtig zijn bevestiging' ontvingen van wat zij allang wisten, n.l. dat in Duitschland een weerzinwekkend stel ellendelingen in dolzinnige verkwisting zijn dagen in ledigheid doorbracht. Opletten mijne vrienden dat de heer Westerman vast nooit naar Duitschland of Italië emigreert, zoo min als onze Hollandsche communisten naar ’t beloofde land Rusland trekken. Toen Frenay, die er toch ook een heele poos doorgebracht had, van de sectie Holland de eervolle opdracht ontving voor een poosje naar Moscou te emigreeren, zei deze: „tiaas lik me de pooten” en hij werd dan maar liever lid van de N.5.8.... Zoo gaat het met al de extremisten, die meenen dat ’t overal beter is dan hier... BOEKBESPREKING ~ „Openbare brief aan den Weledelzeergeleerden Heer Dr. A. R. Zimmerman”, door Dr. Henri Polak. Uitgave „De Arbeiderspers”. Een brochure, groot 48 bladzijden, flink formaat, voor de prijs van 10 cent. En w&t een brochure! Henri Polak is er toe gekomen deze zeer uitvoerige openbare brief te schrijven, omdat de fascist Zimmerman in „De Telegraaf” van 26 April 1934 een aanval had ondernomen op de moderne vakbeweging en meer speciaal op de Diamantbewerkersbond en zijn voorzitter Henri Polak. Polak bijt in deze openbare brief, door hem voor het weekblad van de A.N.D.B. geschreven, fel van zich af. Als een geharnast strijder, die de kracht van z’n tegenstander niet onderschat, verweert hij zich met vlijm scherpe wapenen tegen z’n belager en deze moet bij het lezen van Polak’s openbare brief wel ’t gevoel gekregen hebben vaneen afgestrafte schooljongen. Onbarmhartig heeft Polak de bij elk wat arbeider is gehate Zimmerman er van langs gegeven. Zimmerman is net bij de goede met z’n minderwaardige bestrijding terecht gekomen. Hij had ’t niet ongelukkiger kunnen treffen, want Henri Polak is een schrijver zooals er helaas maar weinigen zijn. Met groote interesse en voldoening hebben wij zijn openbare brief gelezen en ons na afloop gevoeld, zooals wij ons voelen na een verfrisschend bad op een warme dag in Augustus. Bondsmakkers, als je nog één dubbeltje te missen hebt, koopt dan deze brochure, opdat gij kennis kunt nemen vaneen geschrift, heerlijk van stijl en inhoud en waarin de schrijver de fascist Zimmerman, om ’t eens populair te zeggen, radicaal heeft ingezouten. Koopt en leest deze brochure, deze openbare brief van Henri Polak en helpt mede aan de verbreiding van de waarheden en onweerlegbare argumenten, waarmede de schrijver de „arbeidersvriend” Zimmerman voor eens en altijd gebrandmerkt heeft. Alle hulde aan de schrijver voor zijn werk en aan de N.V. „De Arbeiderspers”, die de uitgifte verzorgde op een wijze, waarvoor haar alle lof toekomt.