Verbindendverklaring van ondernemersovereenkomsten in Frankrijk. Nu wij in ons artikel „Ordening” (zie de voorpagina) iets gezegd hebben over het wetsontwerp van onze regering inzake bindendverklaring van ondernemersovereenkomsten, willen wij ook de aandacht vestigen op hetgeen terzake in Frankrijk in voorbereiding is. Ook daar zien wij, dat de regering aan de ordening niet kan ontkomen. Het documentatie-bureau van het N.V.V. heeft ons er vrij uitvoerig over ingelicht en wij laten daarom deze inlichtingen hier volgen: „Aan „Informations Sodales” van 28 Januari j.l. ontlenen wij het volgende: De Franse regeering heeft kort geleden een wetsontwerp ingediend, volgens hetwelk een overeenkomst, gesloten tussen de leden vaneen industriegroep, in bepaalde gevallen verbindend kan worden verklaard voor alle ondernemingen inde desbestreffende groep. Wanneer het wetsontwerp tot wet wordt verheveen, is de regering bevoegd handelend op te treden met inachtneming van de volgende voorwaarden: indien een ondernemersovereenkomst is gesloten tussen werkgevers in verband met de critieke economische toestand welke zich ineen bepaalde industrie voor doet; wanneer de industrie een belangrijke factor in het economisch leven van het land vormt; wanneer de bestaande overeenkomst ten minste twee derden der ondernemingen inde industrie en ten minste drie vierden van de afzet omvat. De regering kan de bepalingen der overeenkomst bindend verklaren voor de gehele industrie gedurende een bepaalde periode. Bovendien kan zij, wanneer de toestand in enige industrietak zó chaotisch is dat door vrijwillige bemoeiingen zelfs geen eerste begin van organisatie en samenwerking kan worden verkregen, een commissie van deskundigen opdragen, de toestand in die industrie te onderzoeken en de nodige stappen te doen om een overeenkomst tussen de hierbij betrokken partijen tot stand te brengen. De overeenkomst, welke de regering algemeen verbindend verklaart, moet bepalingen bevatten betreffende de geldigheidsduur. Daarin mogen maatregelen worden opgenomen tot beëindiging van overproductie, d.w.z. zij moet de productie verminderen of beperken, de productiemiddelen in overeenstemming brengen met de toestand van de binnenlandse of buitenlandse markt, de arbeidstijd verkorten, de voorraadvorming regelen. Ten derde kan de overeenkomst regelen bevatten, ten einde de industrie die financiële middelen te verschaffen, die het haar mogelijk maken de crisis te overwinnen en de vorengenoemde maatregelen uitte voeren, d.w.z. het heffen vaneen belasting van de industrie en het uitgeven van leningen. De gang van zaken zal deze zijn, dat wanneer een industriegroep een overeenkomst, welke haar leden zijn aangegaan, voor alle ondernemingen inde industrie bindend wil verklaren, zij een gedocumenteerd verzoek daartoe moet indienen bij het ministerie van handel; de minister neemt het dossier in behandeling en zendt het, voorzien van zijn opmerkingen, door aan den voorzitter van een speciaal voor deze zaak ingestelde arbitragecommissie. Deze neemt ter zake een beslissing. De commissie wordt gevormd dooreen voorzitter, gekozen uit vooraanstaande zakenlieden, een vertegenwoordiger der werkgevers, een vertegenwoordiger der arbeiders, den president van de Bank van Frankrijk en den president der vergadering van handelsrechtbanken. De secretaris van de Nationale Economische Raad neemt namens de regering inde commissie zitting. Over het in werking treden van de bepalingen ener overeenkomst, welke algemeen verbindend is verklaard, beslist de minister van handel; wanneer misstanden ontstaan, kan de regering de verbindendverklaring opheffen na overleg met de arbitragecommissie. Het wetsontwerp bevat tevens bepalingen inzake bescherming van het personeel der hierbij betrokken ondernemingen tegen nadelige gevolgen van ondernemersovereenkomsten, in het bijzonder van werkloosheid. In dergelijke gevallen zullen de desbetreffende ondernemingen of groepen uitgenodigd worden aanvullende bepalingen te treffen, hetzij tot' verkorting van de arbeidstijd of weder-tewerkstelling van ontslagen arbeiders in soortgelijke ondernemingen, of inzake vaststelling vaneen bijdrage inde kosten van de verdere opleiding in hun beroep, of inde koster, van werkozenuitkering. Wanneer een overeenkomst inzake beder productie algemeen bindend

is verklaard, mogen zonder toestemming van de hierbij betrokken partijen geen nieuwe ondernemingen inde desbetreffende industrie worden gesticht. Inde memorie van toelichting wordt verklaard, dat de politiek der regering er op gericht is, de terugkeer tot de economische vrijheid te vergemakkelijken, maar dat het prijsmechanisme, dat voldoende' was om het evenwicht tussen productie en verbruik na vorige crises te herstellen, om verschillende redenen niet langer in staat is deze gunstige invloed uitte oefenen. Het vrije spel der prijzen, belemmerd door de verwarring ten gevolge van de oorlog, is steeds meer belemmerd door nieuwe waardeveranderingen der valuta, door staatsbemoeiingen en vooral door het overdreven economisch nationalisme. De regering is evenwel van oordeel, dat het noodzakelijk begin van herstel thans aanwezig is. Nodig is daarom, de verkeerde gevolgen der moordende concurrentie te verhinderen en aldus een te ruwe en onbillijke selectie tussen de ondernemingen, welke ineen nabije toekomst een algemene verlamming in het bedrijfsleven zou veroorzaken, te voorkomen. De regering wijst nadrukkelijk de gedachte vaneen volledig en blijvend economisch toezicht door de staat af. Evenmin heeft zij het oog gericht op een corporatief stelsel of blijvende voorschriften voor de industrie. De regering wil slechts tijdelijk maatregelen treffen, ten einde de pogingen van enkele werkgevers, die thans uit overwegingen van misplaatst eigenbelang een algemeen plan van de meerderheid der producenten ineen bedrijfstak trachten tegen te houden, te verijdelen, in het bijzonder ten aanzien van de industrieën, welke onder de crisis te lijden hebben, opdat deze industrieën weer economisch gezond kunnen worden gemaakt.”

(C.0.) Het doet ons genoegen te kunnen mededelen, dat de voortgezette besprekingen met de patroons de vorige week Woensdag gehouden, tot overeenstemming hebben geleid. De drie samenwerkende arbeidersorganisaties hadden van de ledenvergaderingen volmacht gekregen een tegenvoorstel te doen, dat ten slotte na uitvoerige besprekingen de grondslag om tot elkander te komen, bood. Van beide zijden zijn concessies gedaan. De patroons die uitgingen van de gedachte dat een loonsverlaging van 10 % tot stand moest komen, zijn zo verstandig geweest te begrijpen dat vasthouden aan grote offers in loon en verdere arbeidsvoorwaarden leiden moest tot een toestand van vijandige verdeeldheid in het bedrijf, waartegen van arbeiderszijde ernstig gewaarschuwd werd. Van onze kant werd goed begrepen, dat wij er ook in dit bedrijf niet zonder verlaging van loon af konden komen. Ons tegenvoorstel, waarbij de lonen voor de hoofd- en eerste klasse met 2 ets. zullen worden verlaagd, is aangenomen, terwijl voor de andere klassen de verlaging op de lonen 1 ets. per uur zal zijn. Oorspronkelijk hadden wij die verlaging beperkt tot de tweede en derde klasse en wilden wijde vierde en vijfde klasse geheel van de verlaging uitschakelen. Vervolgens is door onze organisaties toegegeven op de betaling van de halve ziektepremie en de betaling van de administratiekosten van het vacantie- en feestdagenzegelfonds. Zoals hieruit blijkt, zijn wij er niet zonder kleerscheuren afgekomen. De vacantieweek is echter onaangetast gebleven. Eén van de ernstige, in ieder geval van de zeer zwaar verdedigde eisen van de patroonsbonden was het terugbrengen van de vacantie tot 4 dagen. Daaraan is onzerzijds echter niet toegegeven. Wij vonden dit een zó belangrijke zaak waarvoor indertijd zware strijd gevoerd is, dat hierin naast de loonsverlaging en de premiebetaling van de ziekteverzekering niet kon worden toegegeven. Over de voorstellen inde bedoelde conferentie vastgesteld, zouden nu de patroons in hun eigen vergaderingen beslissen, wat intussen, zoals wij nader telefonisch vernamen, geschied is. Door de B.L.F.N. is in zijn bondsraad van Vrijdag 22 Febr. j.l. beslist en overeenstemming bereikt. Van de Katholieke patroons kunnen wij dit echter tot onze spijt niet zeggen. Deze patroonsbond wenst inde eerste plaats niet mede te werken aan het in stand houden van het zegelfonds en ofschoon inde conferenties alle

nadruk onzerzijds gelegd is op het noodzakelijke daarvan en de aanwezige bestuurders van deze werkgeversorganisatie zich bereid verklaarden de afspraak te verdedigen, hebben haar afdelingen het opnieuw afgewezen. Wanneer daarin geen verandering ten goede komt, zal dit betekenen, dat wij het contract met deze patroonsvereniging niet kunnen tekenen. De drie samenwerkende arbeidersorganisaties staan uitgesproken op het standpunt, dat het zegelfonds, waaraan zoveel zorgen besteed zijn, onafscheidelijk aan het contract verbonden is. Wij zullen het officiële antwoord van deze organisatie af wachten en zijn natuurlijk bereid, als dit tot een oplossing kan leiden,' opnieuw te praten, doch zullen de sociale bepalingen van het contract niet inde waagschaal kunnen brengen door van het zegelfonds af te zien. Wij hopen ■ dat dit nog tijdig ook bij deze patroonsgroep ingezien zal worden en het contract weer door alle partijen getekend wordt.

De electrotechnische industrie te Amsterdam, (v. E.) Het contract in deze industrie is door de volgende werkgeversorganisaties en individuele werkgevers opgezegd; de Nat. Bond van R.K. Electrotechnische Werkgevers „St. Antonius”; de Verenigde Electrotechnische Installateurs (V.E.1.); de N.V. Groeneveld, v.d. Poll & Co.’s Electrotechnische Fabriek; de N.V. Electriciteits-Mij. v.h. Alberts & Kluft; de N.V. Electrotechnische en Industriële Mij. Groeneveld & Co.; de N.V. Mijnssen & Co.; de A.E.G. en de N.V. Electrot. en Werktuigk. Bureau v.h. Staal & Co. Tot dusverre hebben alle partijen het gelaten bij een blote opzegging van het contract, zonder iets naders te berichten. Voorstellen hebben we van deze werkgevers niet ontvangen en evenmin heeft men ons iets medegedeeld omtrent eventuele bedoelingen welke zij hebben. Wij zijn dus niet in staat hierover nadere mededelingen te doen en moeten het voorlopig bij deze enkele mededeling laten. Binnen korte tijd komen we hierop terug. Houttransportschepen voor Rusland. De Nederlandse Scheepsbouw Maatschappij te Amsterdam heeft de bouw in opdracht voor twee schepen voor • houttransport, elk 3500 ton metende. Zij zijn voor Rusland bestemd en de opdracht werd verkregen dank zij zeer veel moeite van de directie, daarbij gesteund door burgemeester De Vlugt, die er een speciale reis naar Moskou voor maakte. Maar meer nog schijnt de opdracht het gevolg te zijn van de bijzondere aanbieding die de Ned. Scheepsbouw Mij. heeft kunnen doen, n.l. houtschepen vaneen zeer bijzondere constructie. Wij lazen daaromtrent in „Het Volk” van 23 Februari: „Het ontwerp van het patentschip „Amsterdam”-type dankt zijn ontstaan aan, besprekingen die enige jaren geleden gevoerd werden tussen de N.V. Bruynzeel’s Fabrieken en de N.S.M. De firma Bruynzeel overwoog toen de aanschaffing vaneen schip voor aanvoer van het door haar benodigde hout en wilde de verscheping van dit hout doen plaats hebben in vierkante paketten. Een gewoon schip leent zich hiertoe niet goed en daarom vroeg de firma Bruynzeel de N.S.M. een schip te ontwerpen dat als het ware geheel vierkante ruimen had, die, wanneer de luiken waren afgenomen, van boven geheel geopend zouden moeten zijn. Na talloze besprekingen ontstond een ontwerp vaneen schip, waarvan de luiken over de breedte van het schip even groot waren als de breedte van de ruimen. Bovendien werden dubbele scheepswanden geprojecteerd om voldoende draagvermogen te krijgen. De buitenste scheepswanden staan bij het „Amsterdam”-type niet verticaal, doch enigszins schuin, zodat het schip aan dek breder is dan aan de bovenkant-kim. Voor houtboten, die alle deklast varen, zijn daardoor de volgende voordelen ontstaan;

Bij deklast en dus bij beladen schip is de breedte groot, waardoor betere stabiliteit wordt verkregen; een voorname factor bij houttransportschepen. In onbeladen toestand, in welke conditie vrachtschepen te veel stabiliteit hebben, vooral als zij naar verhouding een grote breedte hebben, wordt dit bezwaar opgeheven door de geringere breedte op de onbeladen lastlijn. Verder kan de ruimte tussen de dubbele wanden als waterballastruimte gebruikt worden, waardoor het zwaartepunt der ballast hoger komt te liggen dan bij een gewoon schip, hetgeen eveneens de te grote stabiliteit gunstig beïnvloedt. Ten slotte is het grote voordeel van het nieuwe type, dat men bij geopende luiken een geheel open vierkante ruimte krijgt, waardoor het laden, stuwen en lossen van de lading sneller en dus goedkoper kan geschieden. Voor stortladingen eigent het „Amsterdam”-type zich ook buitengewoon goed. Het octrooi voor de nieuwe scheepsvorm staat ingeschreven ten name van den heer C. Bruynzeel Sr. en de N.V. Nederlandse Scheepsbouw Maatschappij gezamenlijk. Ongetwijfeld zullen de schepen, die binnenkort op de Amsterdamse werf op stapel gezet zullen worden, grote belangstelling in rederskringen ontmoeten.”

Jaarcijfers met betrekking tot de ledentallen. Er gaat steeds geruime tijd mee heen alvorens de jaarcijfers betreffende de ledentallen van diverse organisaties, zoals die overeen afgelopen jaar zijn, worden gepubliceerd en daardoor is het pas geruime tijd na 1 Januari dat enige vergelijking mogelijk is. Voor wat onze industrie betreft, zijn nu de cijfers van de drie voornaamste bonden bekend. Daaronder verstaan wij naast de onze, de R.K. en Chr. bonden. Van de anderen, d.w.z. van de Syndicalistische Federatie en van 0.8.W.M., komen wij 'óf in ’t geheel niet, óf pas zeer laat aan de weet hoe het met de ledentallen gesteld is. Wij geven nu de cijfers voor zover die bekend zijn en plaatsen die naast en onder elkander. Aldus: Alg. Bond 8.-K. Bond Chr. B. 1 Januari 1934 ... 44548 19722 10735 1 Januari 1935 ... 42071 18248 10043 Verlies 2477 1474 692 In procenten 5.5 7.5 6.4 Tellen wij, telkens op 1 Januari, de ledentallen van de drie bonden tezamen, dan krijgen wij het volgende beeld; 1 Januari 1934 75005 1 Januari 1935 70362 Totaal-verlies 4643 In procenten v.h. totaal ... 6.2 Wij zien hieruit, dat het ledenverlies van de drie bonden tezamen gemiddeld 6.2 pCt. bedraagt. Onze Bond blijft met 5.5 pCt. 0.7 pCt. daar beneden en de Chr. Bond nog 0.2 pCt. De R.K. Bond was er het ongunstigst aan toe met 1.3 pCt. boven het gemiddeldé. Een verschil dat overigens niet zo heel groot is. Wij ontvangen allen klappen door de crisis en het waste voorzien dat ledenverlies niet kon uitblijven. Of het bij de „revolutionnairen” gunstiger gesteld is, weten wij niet, maar af te leiden van de cijfers van de afdeling Amsterdam van de Synd. Federatie, staat het er daar niet beter voor. Deze afdeling daalde blijkens het verslag van de werklozenkas over 1934 van 825 op 725 leden, hetgeen een verlies van 100 leden of 12.1 pCt. uitmaakt. ’t Zou kunnen zijn dat de andere afdelingen van deze Federatie een gunstiger beeld vertonen, maar er is een portie fantasie voor nodig om tot deze conclusie te kunnen komen.

®SEÏUUSTREERD ........ 24 OF 32 PAGINA'S PER WEEK 10% VERKRIJGBAAR PRIJS CENTS