belangrijke zaken behandelt welke zich Voordoen. Verder heeft men een bezoldigden secretaris buiten het bestuur, die algemeen en ontwikkelingswerk voor Oslo verricht, benevens 4 districtsbestuurders in het land. Op het congres waren tegenwoordig 126 afgevaardigden van 57 afdelingen, benevens 26 leden van bestuur en bondsraad, leden van de contróie-commissie, enz., totaal 174 personen. Als gasten waren aanwezig: vertegenwoordigers van de vakcentrale, van de arbeiderspartij, van de Noorse vormers- en de goud- en zilversmedenbond. Verder twee vertegenwoordigers van de Deense, twee van de Zweedse Metaaltaewerkersbond en één van Finland, België en Nederland. De agenda van het congreswas door het bondsbestuur vastgesteld, doch het congres heeft de bevoegdheid daaraan punten toe te voegen. Daarvan heeft men gebruik gemaakt door te laten beslissen dat de „internationale verhoudingen” en de „strijd tegen arbeids vijandige wetten” aan de agenda werden toegevoegd. Een voorstel om de communistische pers op het congres toe te laten, werd afgewezen. De tweede en de derde dag van het congres werden besteed aan de verslagen, het beleid en beheer van de laatste vijf jarèn. Het is verklaarbaar dat er overeen zo’n lange periode nog al wat op en aan te merken is geweest. Maarde wijze waarop men dat deed, leek mij zeer vriendschappelijk, althans gemoedelijk. Dat de enkele aanwezige communisten, men vertelde mij dat er zeven waren, van deze gelegenheid gebruik maakten om hun afwijkende theorieën te verkondigen en dat zij een niet gering deel van de tijd in beslag namen, zal men wel willen aannemen. Toch zijn deze communisten vaneen ander gehalte dan b.v. de onze en is ook bij hen de aanhankelijkheid aan de organisatie groter dan het afwijkende beginsel dat zij verkondigen. Uit het feit dat de verslagen, het beleid en beheer eenstemmig werden goedgekeurd, blijkt dat critiek en andere opvatting van de taak van de organisatie gepaard kunnen gaan aan waardering van het verrichte werk en voor een afwijkend standpunt. Een voorstel om de werklozenkas af te schaffen, werd met op één na algemene stemmen verworpen. Een ander voorstel om een ziekenkas op te richten, kreeg slechts drie ■ stemmen. Hierbij werd echter in uitzicht gesteld een poging te ondernemen om de wettelijke ziekteverzekering verbeterd te krijgen. Hetzelfde lot onderging een voorstel van twee afdelingen om een vacantiefonds te stichten. De vierde dag heeft men besteed aan het ontwikkelingswerk. Het bondsbestuur stelde voor een bedrag van 10.000 kronen (ƒ 3600.—) per jaar voor dit doel beschikbaar te stellen. Daarnaast waren andere voorstellen van afdelingen, o.a. om subsidie aan de afdelingen te verstrekken, kaderen andere ontwikkelingscursussen te organiseren of te bevorderen, het vakblad te verbeteren, enz. Al deze voorstellen werden aan een des-- betreffende commissie ter bestudering voorgelegd, welke commissie vóór het eindigen van het congres met een voorstel is gekomen, dat hierop neerkomt: er worden 10.000 kronen beschikbaar gesteld, waaruit eën bedrag voor de arbeidershogeschool en subsidies aan slecht gesitueerde afdelingen zullen worden verstrekt. Verder iemand aan te stellen, die tezamen met den voorzitter het vakblad redigeert, benevens een aantal plaatselijke medewerkers. Dit voorstel werd eenstemmig aangenomen. Op de vijfde dag werd een aanvang gemaakt met voorstellen tot herziening van de statuten, welker behandeling onderbroken werd dooreen referaat van Tranmael, de hoofdredacteur van het arbeidersblad, over de „internationale verhoudingen”. Dit onderwerp was vooral voor Noorwegen en voor de Noorse metaalbewerkersbond van betekenis, aangezien de landelijke vakcentrale niet bij het I.V.V. is aangesloten en de Metaalbewerkersbond wel bij de Internationale Metaalbewerkersbond (1.M.8.), die deel uitmaakt van het I.V.V. Tranmael kwam dan ook tot de conclusie dat het tijd wordt dat het Noorse N.V.V. zich bij het I.V.V. aansluit. Daarmede waren evenwel niet alle afgevaardigden het eens. Enige communisten voerden hiertegen aan dat het gewenst ware dat er eenheid kwam inde vakbeweging en dat gepoogd moest worden die eenheid te bevorderen. Door aansluiting bij het I.V.V. zou men dat niet bereiken. Van andere zijden werd echter opgemerkt dat van samenvoeging of van samenwerking tussen I.V.V. en R.V.I. niets zou komen en dat

het dientengevolge gewenst was een beslissing ten gunste van het I.V.V. te nemen. Ten slotte werd, aangezien de definitieve beslissing toch bij het congres van het Noorse Vakverbond berust, het volgende dooreen afgevaardigde gedane voorstel eenstemmig aangenomen. Een aanvullingsvoorstel van communistische zijde gedaan werd verworpen. „Het congres sluit zich bij de besluiten van het vakverbondscongres inzake de vraag der internationale eenheid van de vakbeweging, aan en dringt er bij het secretariaat op aan alle krachten in het werk te stelen, het besluit van het vakverbondscongres te verwezenlijken”. De volgende dagen zijn besteed aan het behandelen van statutenwijzigingen en andere voorstellen. Onder meer kwam ook ter sprake de concurrentie inde scheepsbouw. Er bleken misstanden te bestaan in deze geest, dat gemeentebesturen aan bepaalde bedrijven grote subsidies verleenden om op de binnenlandse markt te kunnen concurreren en het werk tot zich te trekken, Besloten werd zich tot de regering te wenden en gelijkstelling te eisen voor de in aanmerking komende bedrijven. Bovendien zal er bij de regering op aangedrongen worden plannen voor werkverruiming te maken en een industrie-departement in te stellen. Het was een goed congres, dat in alle opzichten geslaagd mag heten, al is er ook wat veel gepraat en al heeft het ook wat lang geduurd. Men staat versteld van het geduld en de lankmoedigheid, die onze Noorse kameraden bezitten om een week lang acht uren per dag met grote belangstelling de woordenstroom op te vangen die daar uitgesproken is. Voor mijn vertrek heb ik nog gelegenheid gekregen een woord van erkentelijkheid en afscheid te spreken, waarbij ik van mijn bewondering blijk heb gegeven en heb gewezen op de pracht van hun land, waarvan ik slechts een klein deel heb mogen aanschouwen en de goede eigenschappen van hun volk. Men heeft mij verzocht vooral de hartelijke groeten aan de Nederlandse kameraden over te brengen. Hetgeen ik bij deze doe. Slechte toestand van enige grote bedrijven tot onze industrie behorende. Weinige uitzonderingen daargelaten, maken de verslagen van de grote ondernemingen, behorende tot de metaalindustrie, een vrij sombere indruk. De enige optimistische toon die er ons uit tegenklinkt, is die welke wijst op enige verbetering sedert een vorig jaar of sedert vorige jaren. Twee grote ondernemingen hebben nu onlangs hun verslagen gepubliceerd, n.l. de Machinefabriek Stork & Co. te Hengelo en „Werkspoor” te Amsterdam. Stork-Hengelo is er in geslaagd het afgelopen boekjaar af te sluiten met een overschot op de exploitatie-rekening van ƒ 138.724, een bedrag dat onvoldoende was om er afschrijvingen op gebouwen en machinerieën uitte bekostigen. Een uiterst mager resultaat derhalve. Maar vergeleken bij het voorafgaande jaar, toen er een exploitatie-tekort was van niet minder dan ƒ 373.288, kan inderdaad vaneen niet onbelangrijke verbetering worden gesproken. Zo zien wij weer dat alles betrekkelijk is. Aan het dezer dagen door de directie gepubliceerde verslag ontlenen wij het volgende; „Bij de reorganisatie in 1933 werden verschillende afschrijvingen evenwel in zó ruime mate verricht, dat wij ons met het achterwege laten der afschrijvingen over 1934 geheel verantwoord achten. Door de fabriek werden vele belangrijke bestellingen afgeleverd. Wij kregen nabestellingen op snellopende Ganz-motoren voor z.g. loc omotoren (rangeerlocomotieven) voor de spoorwegen. De mogelijkheid van verdere levering van grote scheepsdieselmotoren in ons land zal geheel afhangen van de vraag, in hoeverre ons Nederlandse rederijbedrijf in staat zal zijn tot vernieuwing. Vele plannen voor nieuwbouw zullen niet verwezenlijkt kunnen worden zonder regeringssteun, welke ook tegemoet zou komen aan het nijpend werkgebrek, dat thans bij de gehele Nederlandse machine-industrie en scheepsbouw bestaat. Op het gebied van stationnaire stoominstallaties werd door ons inde loop van 1934 afgeleverd de eerste ketel-eenheid met bijbehorende hogedruk-turbine voor de papierfabrieken Van Gelder Zonen. Eveneens kwam de zeer belangrijke ketel-leverantie met biibehoren voor de

Prov. Geld. El. Mij. tot stand. Zowel bij particuliere opdrachtgevers als bij openbare bedrijven wordt steeds meer gestreefd naar zoveel mogelijk orders op de binnenlandse markt te plaatsen. Het gelukte voor de suikerafdeling, in Brits-Indië in samenwerking met „Werkspoor”, een aantal stoommachines in opdracht te krijgen. De zaken onzer suikerafdeling, gedreven door de N.V. Agentschap Stork, worden sedert einde 1934 onder eigen naam voortgezet. Wat onze dochterondernemingen betreft, zo is het resultaat van Gebr. Stork en Co’s Fabriek van Hijs werktuigen en de Werf „Conrad” niet onbevredigend geweest. Onze andere dochterondernemingen hebben, de omstandigheden in aanmerking genomen, eveneens niet onbevredigend gewerkt, terwijl de vooruitzichten niet ongunstig zijn. Blijkens de toelichting op de balans zijn op debiteuren de noodzakelijke afschrijvingen in mindering gebracht.” „Werkspoor” te Amsterdam publiceerde een verslag waaruit blijkt dat 1934 een exploitatieverlies, groot ƒ 321.267, opleverde. Een heel ongunstig cijfer, dat echter gunstig afsteekt bij het jaar 1933 toen het exploitatie-verlies niet minder dan ƒ 1.665.838 bedroeg. Ondanks ongunstige resultaten derhalve toch nog vooruitgang. Aan het verslag ontlenen wij: „De moeilijkheden bij de afzet in binnen- en buitenland werden in het afgelopen jaar onverminderd ondervonden en van verbetering te dien opzichte is ook thans nog geen sprake. Met de ingrijpende maatregelen om aanpassing van het bedrijf bij kleinere om vang en bij het lagere prijsniveau te verkrijgen, werd en wordt nog steeds onvermoeid voortgegaan. Daaraan is het toe te schrijven, dat hoewel het resultaat van 1934 nog ongunstig is, toch ook kan worden geconstateerd dat het belangrijk minder ongunstig is dan dat van 1933. Het nadelig saldo der exploitatie-rekening toont een grote verbetering, n.l. ƒ 321.267 (ƒ 1.665.838). Dat desondanks de winst- en verliesrekening sluit met een verlies ad ƒ 1.306.898 (na volledige afschrijvingen en na reservering van nog ƒ 256.563 op debiteuren), hetwelk groter is dan dat over het voorafgaande jaar, vindt zijn oorzaak in het feit, dat toen de reserve werd verbruikt. Betreffende rollend spoorwegmaterieel zijnde verwachtingen niet gunstig,,hoewel op de duur de behoefte aan nieuw materieel niet kan uitblijven. Na de grote drukte, die in het voorjaar van 1934 eindigde, werden nog enige kleinere bestellingen geboekt, die op het ogenblik van het uitbrengen van dit verslag zijn afgewerkt en niet door nieuwe orders van enige betekenis zijn gevolgd. Overigens geven de vooruitzichten voor het lopende jaar tot nog toe aanleiding aan te nemen, dat de productie in 1935 zal overeenstemmen met de omvang waarop het bedrijf thans is ingesteld. De genomen maatregelen wettigen de verwachting, dat onvoorziene gebeurtenissen voorbehouden, 1935 verdere vooruitgang ten opzichte van 1934 zal vertonen. Aan arbeidsloon werd in 1934 betaald ƒ 2.525.094 (ƒ 2.675.588). Het verlies heeft ƒ 1.306.898 bedragen, zodat het totaal-verlies thans ƒ 2.012.898 (ƒ 706.000) bedraagt.” Als derde inde rij der grote ondernemingen die een verslag publiceerden, ontmoeten we „De Schelde” te Vlissingen. Dat is weliswaar een scheepswerf annex machinefabriek en in zoverre dus niet geheel op één lijn te stellen met „Werkspoor” en Stork, maar toch menen wij haar in dit overzicht te kunnen betrekken. Hoe groot het exploitatie-verlies dezer onderneming over 1934 was, vinden wij niet precies vermeld, maar vast staat dat er met een tekort gewerkt is. Uit de exploitatie heeft men niet de afschrijvingen kunnen bekostigen. Deze zijn bekostigd uit de reserve die tevens voor onderhanden zijnde werken is aangewend en nu is uitgeput. Aan het verslag van „De Schelde” ontlenen wij: „Gedurende het verslagjaar is de malaise op ons bedrijf blijven drukken. Werk aan de bouw van passagiers- en vrachtschepen, waarop ons bedrijf spe- ' ciaal is ingericht, bleef ook dit jaar uit, zodat op onze hellingen alleen een onderzeeboot voor de marine in aanbouw was. De afdeling scheepsbouw heeft intussen enig werk gehad aan de verbouwing van het m.s. „Boschfontein” en aan de bouw van bruggen en tanks. In de machinebouw was gedurende ongeveer de helft van het jaar een redelijke hoeveelheid werk. De prijzen waren ech-

ter merendeels slecht, zodat in deling verlies is ontstaan. In deze omstandigheden moeten wïj wederom de afschrijvingen ten laste van' de reserves verrichten en is daarenboven evenals in 1933 verlies geleden. Thans zijn onze reserve voor afschrijving en die voor onderhanden werken geheel verbruikt. De reserve voor ongevallenkosten, die inde goede jaren veel hoger is opgevoerd dan nodig was,.hebben wij ten dele gebruikt voor dekking van verlies. Wij hebben ons verplicht geacht met de Staat der Nederlanden in overleg te treden in verband met de omstandigheid, dat wijde verschuldigde rente en aflossing slechts zouden kunnen betalen dooreen gedeelte van het ons nog resterende staatscrediet op te nemen. Wij verzochten daarbij voorlopige dispensatie van deze betaling. Deze is ons gegeven, onder opmerking dat thans rseorgahisatie nodig is. De ingevoerde bezuinigingen en loonsverlagingen hebben de toestand enigermate verbeterd. Zij hebben echter nog niet het gehele jaar doorgewerkt. Omtrent de ingevoerde bezuinigingen vermelden wij nog, dat de aanbouw van schepen voor de Nederlandse marine in de laatste jaren dermate is verminderd, dat het financieel niet verantwoord was de speciale marinetekenkamer in stand te houden. Wij hebben daarom tot opheffing hiervan moeten besluiten. Intussen hebben wij compensatie gevonden door met andere werven op te richten de N.V. Nederlandse Verenigde Scheepsbouw Bureaux, welke zich speciaal op oorlogsschepen toelegt. Wij bezitten hierin i van het aandelenkapitaal. Het blijft zeer moeilijk een redelijke hoeveelheid werk tfe bekomen. Wat de naaste toekomst in dit opzicht brengen zal, kunnen wij niet voorzien. Gehoopt mag worden, dat de concurrentie-bezwaren niet worden vergroot doordat éénzijdig steun in welke vorm ook wordt verleend uit de openbare kas. Met de bedoeling meerarbeid te vinden, allereerst voor onze timmerfabriek en verder ook voor de metaalbewerking, besloten wij een afdeling vliegtuigbouw in te richten. Daartoe hebben wij allereerst van de firma H. Pander & Zonen in Den Haag overgenomen de afdeling vliegtuigbouw met de belangrijkste der daaraan verbonden krachten. Het welslagen van deze proef zal afhankelijk zijn van de mate van medewerking die wij zullen ondervinden van het departement van defensie en van de luchtvaartmaatschappijen. Op 31 December 1934 waren in dienst 262 ambtenaren, waarvan 42 tijdelijke. Aan de fabriek waren nog verbonden 1431 werklieden, waarvan er 559 momenteel buiten dienst waren. Aan arbeidsloon werd uitbetaald ƒ 1.391.653 (v. j. ƒ 1.231.535).” Alles tezamen genomen kunnen wij zeker niet zeggen dat de verslagen van deze drie grote ondernemingen een opwekkend geheel vormen. Men prijst zich gelukkig met de omstandigheid dat het nog slechter had kunnen zijn dan het nu is. Onder de gegeven omstandigheden mogen wij als vakbond al tevreden zijn indien wij er in slagen de positie van de arbeiders tegen al te felle slagen te beschermen. Pogingen tot verbetering zijn nutteloos, behoudens in sommige gevallen, de jonge arbeiders betreffende, die nog niet aan het loon der volwassenen toe zijn. Voor ons staat het vast dat deze bedrijven, gezien de huidige ontwikkeling, het op de duur niet zonder steun van overheidswege zullen kunnen bolwerken. De directie van Stork & Co is weliswaar de enige die daarop in haar verslag de aandacht vestigt, maar het zwijgen daarover door de anderen is nog geen bewijs dat men ’t niet precies eender aanvoelt. Wij hebben van deze drie verslagen slechts gewag gemaakt omdat wijde werkelijkheid onder de ogen moeten durven zien, óók als deze ons weinig aangenaam is.

VERKRIJGBAAR PRIJS CENTS