inziet, dient gij mede te wérken aan de doorvoering van het Plan, het Plante steunen uit alle macht waarover gij beschikt. (Luide, langdurige instemming). Het debat wordt uitgesteld tot de middagzitting. Matteman (Amsterdam) herinnert aan wat door den afgevaardigde van Schiedam is gezegd over de verstrekking van steun in natura door de confessionele organisaties. De bond doet dit echter evenzo en dan nog niet enkel in natura, maar in Natura-Artis-Magistra. (V rolij k h ei d). Behalve de lunch werd ons, zegt spr,, gisteren een tocht door het Gooi aangeboden. Hoewel spr. dicht bij het Gooi woont, is hem de schoonheid van het Gooi op die tocht pas goed duidelijk geworden. Spr. dankt, namens alle afgevaardigden, het bondsbestuur hartelijk voor de lunch en de prachtige tocht. (Luide bij va 1.) De voorzitter zegt, dat het ’t bondsbestuur groot genoegen doet dat de tocht zo goed bevallen is. De -vergadering wordt daarna verdaagd tot des namiddags 2 uur. Het debat Inde middagzitting wordt over de inleiding van ir. Vos het debat gevoerd. Er zijn 12 sprekers ingeschreven. Vander Houven (redacteur vakblad) meent te hebben gemerkt een zacht verwijt aan den redacteur van „De Metaalbewerker” in één der artikelen van „Het Volk”, over het Plan, waarin gezegd is, dat er wel weinig aandacht door de metaalbewerkers aan het Plan van de Arbeid is geschonken. Metaalbewerkers zijn voorzichtige mensen en nu spr. Vos heeft gehoord, is spr. blij niet al te fel in zijn blad van stapel te zijn gelopen. Debateren met Vos ligt niet in spr.’s bedoeling. Wij zijn allen voorstanders van het Plan en zelfs als wij als metaalbewerkers geen speciale belangen bij het Plan hadden, zou het plicht zijn om voor de algemene belangen die er door worden gediend, achter het Plante gaan staan. Dat doen wij dan ook. Spr. wist niet welke gevolgen het Plan voor de metaalindustrie zal hebben. Bij het bouwvak en andere bedrijven staat het wat anders. Daar zijn directe gevolgen aan te wijzen. De metaalindustrie is meer aangewezen op export dan andere bedrijven. Daardoor is er meer buitenlandse concurrentie in ons vak, zelfs op de binnenlandse markt. Voorzichtigheid was dus geboden. Bij de uitvoering van het Plan is de export van invloed en wij zullen kwaliteitsarbeid voor die export hebben te leveren. Maarde export is een moeilijkheid. Op blz. 30 van het rapport leest spr. het volgende; „Van groot belang is voorts voor verscheidene export-industrieën de versterking van de binnenlandse markt. Die industrieën, welke hun producten ten dele in het buitenland, ten dele in het binnenland ter markt brengen, vinden inde gunstige bedrijfg-ontwikkeling binnen de landsgrenzen een stevige ruggesteun voor hun concurrentievermogen in het buitenland. Zij zullen goedkoper produceren als zij door vermeerdering van hun bovenstaande afzet, hun capaciteit grotendeels of ten volle kunnen gebruiken.” Dat wil dus zeggen, dat deze industrieën een zódanige positie op de binnenlandse markt moeten veroveren, dat zij met het buitenland kunnen concurreren. Zal men nu, zo vraagt spr., bij de tegenwoordige valuta-verhoudingen met vrucht, kunnen .exporteren in ons bedrijf? Op blz. 141 wordt op de mogelijkheden voor de metaalindustrie gewezen. Electriciteitsmeters worden in ons land evenwel reeds sedert jaar en dag gemaakt. Ook stofzuigers en telefoontoestellen fabriceren wij. Vos raadde aan tot grote voorzichtigheid. Daarmede is spr. het eens. Maar wat bedoelt men met wat in het rapport op dit gebied wordt gezegd? Matteman (Amsterdam) vraagt inlichtingen naar aanleiding van de cijfers 'inzake de uitbreiding van de industrie. Vos noemde daarbij niet de uitbreiding van het aantal machines. Inde periode van vóór 1929 is het productie-apparaat soms veel te sterk uitgebreid. Vooral inde textielindustrie is dat het geval. Op de bedrijven drukken daardoor grote sommen, waarvan rente en aflossing moeten worden opgebraoht. Dat bracht reeds moeilijkheden. Is daaraan aandacht besteed en hoe zal men er behoorlijk af komen? Voorts zegt spr. dat bij uitvoering van het grote werkenplan aandacht aan de metaalindustrie moet worden besteed. Hoe staat het nu met de arbeidsintensiviteit bij de bedrijven? Bij de scheepsbouw is die intensiviteit het grootst. Moet men zich daarop nu richten? Of moet er wat anders gebeuren? Van Wingerden (Dordrecht) vraagt of de metaalindustrie niet bij elke uitvoering van welk plan ook betrokken is. Voorts vraagt spr. of de ordening in deze industrie niet moeilijk wordt door het gebrek aan z.g. zware industrie in ons land. Wij kunnen wel ordening brengen, maar over deze zware industrie hebben wij niets te zeggen. Vos waarschuwde voor teveel optimisme. Vander Houven twijfelde reeds aan de uitvoering der industrialisatie, hoewel er op dit terrein toch nog wel wat te doen is. Spr. noemt de rivierscheepvaart, waar veel drijvende doodkisten dienst doen, die vervangen kunnen worden. Zal de invoering der 40-urenweek wel veel tot opheffing der werkloosheid bijdragen? Vele bedrijven werken nu reeds halve weken. Inzake de vooropleiding en het jongerenvraagstuk blijkt, dat deze groot belang hebben bij de uitvoering van het Plan. Ook de organisatie heeft dat. Zwalf (IJmuiden) meent tegenstelling te zien in het Plan en ons internationaal standpunt. Moet voorts het nageslacht niet bijdragen inde rente en aflossing van de 600 millioen voor uitvoering van het Plan nodig? Zetten wij het nageslacht daardoor niet op te hoge kosten? Maken betere wegen niet spoorwegarbeiders overbodig? Tegenover invoer moet uitvoer staan. Hoe wenst Vos dat te regelen? Bij de 40-urenweek moet het loon niet worden verlaagd. De koopkracht zal naar spr. meent, bij uitvoering van het Plan minder stijgen dan wel eens wordt aangenomen. Hoe vindt men plaats voor de vele jongeren die elk jaar plaats vragen in het productieproces? Segaar (districtsbestuurder, Groningen) meent de vraag te mogen stellen of de inleider niet te optimistisch is als hij bij invoering der 40-urenweek rekent op een loonsverhoging van 10 a 12 pet. De werkgever zal daar plm. 5 pot. in bij moeten dragen. Wij dienen daarom voorzichtig te zijn met deze loonsverhoging aan de arbeiders voor te stellen. Is men ook niet te optimistisch bij de resultaten van de gevolgen der rationalisatie?

Inde metaalindustrie is nog veel kleinindustrie. Dat zal ons bij de ordening veel moeilijkheden baren en de resultaten moet men niet al te hoog aanslaan. Spr. wijst op het Noorden van ons land, dat sterker lijdt dan andere delen door de structuurwijzigingen. In het Noorden wonen veel landarbeiders, die goeddeels op werkgelegenheid door export zijn aangewezen. De werkloosheid is er reusachtig groot. In verband met de rationalisatie en de stijgende productie inde stroocarton- en aardappelmeel-industrle is het aantal arbeiders in deze industrieën óf slechts gering gestegen öf zelfs gedaald. Het geordende vervoer zou voor de kleine scheepvaart voordeel kunnen brengen. Er is echter veel te veel scheepvaartruimte. Hoe denkt Vos over deze tegenstelling? Meij er (Alkmaar) zegt, dat door verbetering van het eindproduct, dit product een langere levensduur krijgt, waardoor dus de werkloosheid weer wordt bevorderd. Van Arkel (Schiedam) spreekt over het voorbeeld door Vos aangehaald inzake de fabriek aan de grens die textielmachines zou maken. Als wij producten uit andere landen betrekken, is het de vraag, wat daartegenover door het buitenland aan ons zal worden geleverd. Spr. zou daarover graag wat meer horen. Visser (Schiedam) constateert, dat de mededelingen van Vos over de grote scheepsbouw teleurstellend waren. Vos wil plm. 100.000 ton scheepsruimte bijbouwen en hij was ten aanzien van de daaruit voortspruitende werkgelegenheid pessimistisch. Daarin staat spr. aan zijn zijde. Om alle arbeiders aan de arbeid te krijgen inde scheepsbouw, zou geen 100.000, doch minstens 300.000 ton per jaar moeten worden bijgebouwd. Het Plan vraagt maar 100.000 ton. Er zullen regelmatig arbeiders worden uitgesloten, ook b.v. inde mijnbouw, die geen plaats meer vinden in dit bedrijf. De opbrengst van de arbeid is sterk opgelopen. Daarom moet de 40- urenweek meer naar voren worden geschoven dan tot dusverre is gebeurd. Er dreigen door de rationalisatie grote gevaren. Er is nog iets anders: wij moeten komen tot een veel hogere graad van behoeftenbevrediging. Wij kunnen thans minstens tweemaal zoveel produceren dan in 1920. De bevrediging der behoeften moet dus zeker tweemaal zo groot worden. Wij moeten, als wij het Plan bespreken, met vragen wat het ons als metaalbewerkers biedt, maar wat het in het algemeen voor de Nederlandse bevolking kan bieden. Daarbij staat de 40-urenweek vooraan en wij moeten daarom onze behoeften en ons levenspeil sterk opvoeren. V ander Winden (Haarlem) is van mening dat de inleider onvoldoende nadruk heeft gelegd op onze internationale gebondenheid en de afhankelijkheid van de metaalindustrie in Nederland. Als er werken zijn uitte voeren, is er internationale concurrentie? Wij zijn sterk afhankelijk van het internationaal goederenverkeer en -vervoer van Indische producten. Komt er weer sterker vraag b.v. naar tin, dan moet de ordening zó zijn ingericht, dat het komende werk over langer tijd wordt verdeeld. Als dat althans mogelijk zal zijn. De regering dient wettelijke maatregelen te nemen om overvloed van arbeid ineen boom-periode te kunnen bewaren tot slechtere tijden. Landman (Rotterdam) meent, dat het Hollandse kapitaal niet gemakkelijk in binnenlandse ondernemingen wordt gestoken. Is het nu mogelijk op dit terrein gunstige verandering te verkrijgen? Acht Vos het voorts mogelijk, dat wij in ons land krijgen een grotere en betere fabricage van massaartikelen? In stelling 4 spreekt Vos over structuur-wijzigingen. De K.P.M.-boten worden thans in Indië gemaakt en dat zal zich nog wel uitbreiden. Kan dus deze stelling gehandhaafd worden? Er is gebrek aan volleerde arbeiders. Dat zal wel zo blijven. Bij een slechtere conjunctuur gaande beste krachten naar andere industrieën over. De werkgevers houden ze niet vast. In andere industrieën geschiedt dit wel. Wat kan daarin verbetering brengen? De Jong (Utrecht) onderschrijft de vraag van Van Wingerden over de behoeftenproductie. Spr. zou graag willen weten of de 30 pot. verbraiksproducten niet wat laag is geschat. Verder vraagt spr., veronderstellend dat er een Plan-regering komt, of de arbeidersklasse dan niet teleurgesteld wordt. Wordt de verwachting niet wat te hoog gespannen? De grote scheepswerven zijn bijna zó goed bezet als in 1929 en het aantal er werkende arbeiders is veel en veel geringer. Zal dat in andere bedrijven niet eender gaan? Dan is er het probleem der 40-urenweek. Er is grote tegenstand tegen te verwachten. Maar als er een fabriek is, waar weer meer werk komt, gaat men de arbeidsdag uitbreiden inplaats van Inkrimpen en meer arbeiders tewerk stellen. Kan de outillage der fabrieken zó worden ingericht, dat invoering der 40-urenweek mogelijk is? Moet daarbij een ploegenstelsel worden ingevoerd? Zachte (Utrecht) meent, dat het tempo der industrie al veel te veel is versneld. Nog meer versnelling door het Plan is niet nodig, dat spelen de opdrachtgevers wel klaar. Daarom vraagt spr. welke macht door de regering uitte oefenen valt om ordening inde industrie te brengen. Wat de leerlingopleiding betreft, de machines zijn zó volmaakt en de bedrijven zó gemechaniseerd, dat met enkele groteren en veel leerlingen van ambachtsscholen zeer vele werken al zijn uitte voeren. Van Indische opleving gelooft spr. niet veel. Van Hattem (Hengelo) wil uitdrukking geven aan zijn mening, dat in het Plante weinig aandacht aan de export is gewijd. Vooral in verband met de betalingsbalans wordt aan de uitvoer te weinig aandacht geschonken. Wij zijn allen voor werktijdverkorting. Wij zouden al verder zijn als het overwerk voorkomen zou kunnen worden. Maar is het te verantwoorden, vooral met het oog op de kosten, dat de exportindustrie de compensatie draagt? Onze exportindustrie kan weinig verhoging van kosten dragen. Zij zal door de 40-urenweek nog meer worden belast. Is dat verantwoord? Ir. Vos, de sprekers beantwoordend, zegt, dat er zóveel opmerkingen uit de vergadering zijn 'geplaatst, dat hij zich wel moet beperken in zijn antwoord. De voorzichtigheid, waar v.d. Houven over sprak, is geboden. Natuurlijk, maar voorzichtigheid mag een zekere mate van voortvarendheid niet inde weg staan. Export is een moeilijkheid bij elk nationaal plan van de arbeid. Er is bijna geen groot-industrie in ons land, die geen zeer grote binnenlandse afzet heeft. Het vaste-lasten-probleem is van groot belang, omdat de productie zo sterk is ingekrompen.

Wordt de binnenlandse afzet nu vergroot, dan worden de vaste lasten minder drukkend en de export-mogelijkheden vergroot. Tegenover uitvoer moet invoer staan. Dat is zeker. Maar onze invoer daalt en daardoor kan de uitvoer dus niet worden vergroot. Bij uitvoering van het openbare werkenplan wordt invoer van voor 40 millioen aan grondstoffen nodig en daardoor is weer uitvoer mogelijk. Voorts zal door de koopkrachtvergroting 30 millioen meer aan eindgoederen worden ingevoerd. Ook dat geeft de export een stevige steun inde rug. In Indië was niet de Japanse concurrentie de grote vraag, maarde onderlinge concurrentie. Ook op andere buitenlandse markten drukten de uitvoermogelijkheden. Door ordening kan dat veranderen. Ook moeten de consulaire vertegenwoordigingen in eoonomisch-industriële veranderd worden. Met of zonder gave gulden wordt de export van uitvoering van het Plan beter, niet slechter. Vander Houven sprak over electriciteitsmeters, stofzuigers en telefoontoestellen. Voor stofzuigers, in ons land gemaakt, is het percentage 20 pet., voor telefoontoestellen en electriciteitsmeters is het niet anders. Het overgrote deel der telefoontoestellen komt nog uit het buitenland. Dat de vaste lasten tegenover het productieapparaat te groot zijn, is juist. Maarde wereldproductie is reeds dicht die over 1929 weer genaderd. In ons land zijn wijdoor de Colijnse politiek achterop gekomen. Maar in 1937 zal meer kunnen worden geproduceerd dan in 1929. Zódanig is het productieapparaat wel verbeterd. Daar moet het heen, de voorziening van de behoeften moet weer omhoog. Verdubbeld is het productievermogen niet sedert 1920. De stijging is, naar spr. aanneemt, pl.m. 10 pet. Dat komt ook overeen met de werkloosheidscijfers van de wereld. De arbeidsintensiviteit en de Investering zijn besproken. Als wijde keuze hebben, zullen wij investeren daar, waar de grootste arbeidsintensiviteit bestaat. Doch wij moeten niet uitgaan van het principe, daar te investeren, waar het meeste werk is. Leidraad moet zijnde behoefte die aan producten bestaat. • » De omvang van de productie van de metaalindustrie is nu geheel aan de willekeur der ondernemers overgelaten. Daarin moet wijziging worden gebracht. De 40-urenweek en de gevolgen voor nieuwe tewerkstelling. Het aspect van dit probleem wisselt met het jaar. Hier en daar is de werktijd ingekrompen inde crisis. Men komt daarvan langzamerhand terug. Als de 40-urenweek overal inde industrie werd doorgevoerd, zou dat betekenen, dat voor 200.000 man werk ontstond! De landarbeiders zijn dan nog buiten beschouwing gebleven. Het Plan rekent met 37.000. Dit is zeker niet te rooskleurig. De nationale souvereinlteit is door Zwalf besproken. Wat in het Plan wordt gezegd, is juist: er is nog geen internationale macht die richtlijnen kan stellen. Wij dienen ook daarom allereerst tot binnenlandse ordening te komen. Deze is wenselijk en mogelijk. Ook ineen volledig socialistische maatschappij. Want er is economisch een maximum grootte voor elk bedrijf. Over rente en aflossing van de millioenen-lening schrijft het Plan uitvoerig. Zij betekenen voordeel voor het nageslacht, geen nadeel, zoals Zwalf meent. Over de wegen en het autovervoer is veel te zeggen. In Zweden is, ondanks het vergrote autovervoer en de verbeterde wegen, het spoorwegvervoer met 20 pet. gestegen. Deze verwachting hebben wij _ook voor de binnenscheepvaart en zeker voor die in het Noorden van ons land. Compensatie van het loon bij invoering der 40- urenweek, is moeilijk voor de export. Het Plan richt zich bij de 40-urenweek in hoofdzaak naar het werk voor de binnenlandse markt (bouwbedrijven, grafische vakken, enz.). De verhoogde lasten der compensatie kunnen worden gevonden uit de vermindering der steungelden! De bedrijven worden er niet mee belast. Het moet ergens vandaan komen, zegt Segaar. Ja zeker, maar de 200.000 mensen die aan het werk komen, produceren immers meer dan zij kosten! Daardoor is mogelijk wat het Plan voorstelt. Het tempo van fabrieksuitbreiding zal niet worden verminderd, het wordt geregeld. Inde hoogconjunctuur minder uitbreiding dan thans, inde depressie meer. Ordening voor het kleinbedrijf is moeilijk. Spr. geeft dit toe. Maar voor moeilijkheden moeten wij niet uit de weg gaan. De mechanisering inde landbouw had in 1929 tot gevolg, dat er toen reeds een overschot van arbeiders in het Noorden was. Daarom dient de industrialisatie zich ook op het platteland te voltrekken. De scheepsbouw in het Noorden zal worden onderzocht. Wat de arbeiders aan verbruiksgoederen in handen krijgen, is niet van al te goede kwaliteit. Daarin kan verbetering worden gebracht door betere goederen te fabriceren. Rationalisering is op zichzelf goed, zij wordt slechts door de structuur der maatschappij van zo funeste invloed. Wanneer men niet met één land tot uitwisseling van producten kan komen, zijn driehoeksverdragen nodig. Dat wordt in het Plan uiteengezet. Het afsluiten van driehoeksverdragen geschiedt trouwens op dit ogenblik reeds. Autarkie wijzen wij beslist af als doel, doch een zekere mate van zelfvoorziening is mogelijk en economisch zelfs wenselijk. Wij moeten als doel stellen: de internationale ruilhandel. De socialistische maatschappij heeft een geordende ruil nodig. Zij kan er met de vrijhandel niet komen, De scheepsbouw had 33.000 man tewerk in 1929 en produceerde 100.000 ton, In 1933 waren er 27.000 arbeiders en werd 37.000 ton geproduceerd. Als het werk weer toeneemt, neemt ook de productiviteit toe. Visser wil het levenspeil opvoeren en zegt ook. dat de 40-urenweek moet worden ingevoerd. Dat is in strijd met elkander. Voor het levenspeil moet worden gewerkt! Het Plan koos de goede middenweg! Een korte arbeidsdag heeft slechts zin bij een hoger reëel inkomen en grotere culturele mogelijkheden. Een hoger reëel loonpeil is slechts van waarde bij meer vrije tijd en meer culturele mogelijkheden. Daarom horen hoger levenspeil, kortere werktijd en vrijstelling van meer mensen voor culturele arbeid, zo tezamen. En alle drie worden mogelijk door rationalisatie. Bij industrialisatie van Indonesië verwacht spr. orders voor machines enz. voor ons land. Dat is in het verleden zo geweest, waarom zou het nu anders zijn? In Zweden is thans hoogconjunctuur. De belastingoverschotten worden er gereserveerd en een plan voor grote werken bij vermindering der bedrijvigheid, is nu reeds opgemaakt. Dat is de weg om te komen tot een opvangen van schokken uit het buitenland. Of de geldschieters toeschietelijk zullen zijn? Investering van gelden in het buitenland bracht geen goede resultaten. De geldschieters in ons land zullen wel hebben geleerd. Daardoor zal een drang ontstaan tot nauwere aansluiting tussen bankwezen en Industrie, zoals het buitenland reeds

kent. Dat maakt weer toezicht van staatswege op de banken nodig, opdat niet een overheersing van de industrie door de banken ontstaat. Fabricage van massa-artikelen is in ons land zeer zeker mogelijk. Voor rijwielen is een bijna volledige beheersing van de binnenlandse markt te bespeuren. Ook bij andere artikelen ziet men ook deze gang van zaken: een procentuele toeneming van het binnenlands verbruik. Spr. geeft enkele cijfers. Alleen het gebruik in totaal is ook verminderd. Of bij opleving het tegenwoordig percentage zal zijn te handhaven, kan niet vooruit worden gezegd. Wat het werk vaneen Plan-regering betreft en de verwachtingen ervoor, deze mogen ook niet te laag worden aangeslagen! Wij zijn in het Plan voorzichtig geweest. Wat bereikt wordt, hangt af van het enthousiasme van ons zelf. Vakbeweging en politieke beweging moeten hun werkzaamheden in volle omvang voortzetten. Alleen dan kan er succes worden behaald. De verwachtingen die men vaneen Plan-regering heeft, zijn juist zó groot als de verwachting die men heeft van zijn eigen activiteit. Dat de invoering der 40-urenweek moeilijkheden zal ondervinden, ook spr. Maar die moeilijkheden zullen te overwinnen zijn als de regering sterk is en gedragen wordt door het volk. Er is met enige verhoging der productiekosten rekening te houden. Maarde verlaging der vaste lasten zal een rol ten goede kunnen spelen. Invoering vaneen ploegenstelsel komt bij Invoering vaneen 40-urenweek, maar vooral bij nog korter werktijd, dichterbij, want de fabrikant kan tijdens een deel van de dag zijn bedrijf niet renteloos laten liggen. Een vraag is gesteld over het versneld tempo. Gezegd is, dat inde fabrieken dit tempo reeds zeer snel is. Wij vragen versneld tempo bij uitvoering en voorbereiding van grote werken. Wat bij het Werkfonds geschiedt, is daaraan juist tegenovergesteld. Wat over het tewerkstellen van jongeren is opgemerkt, heeft met opleiding niet te maken. Wat thans geschiedt, is veelal uitbuiting van jonge mensen. Er is echter behoefte aan superieur opgeleide krachten. Aan overwerk is niet altijd te ontkomen, maar ook daar kan een andere regeling worden toegepast. Compensatie van loon kan door export-premies worden vervangen. Zo kan men op verschillende andere wijzen de export te hulp komen. Het buitenland geeft hier voorbeelden te over. Internationaal overleg is bij verkorting van werktijd geboden. De wereld-economie moet in het oog worden gehouden bij de stichting van industrieën. Inde eerste plaats dienen hier die industrieën te worden gevestigd, welke hier recht van bestaan hebben en met goed gevolg kunnen worden geëxploiteerd. Internationale ordening is alleen ter hand te nemen dooreen regering, die voorstandster is van binnenlandse ordening. Spr. durft deze ordening het best op te dragen aan de sociaal-democratie. Fascisten en nationaal-socialisten werken ook aan de nationale ordening, meest om het militaire apparaat. De binnenlandse ordening is in feite alleen veilig in handen van diegenen, welke ook strijden voor een internationale gemeenschap. (Luid applaus). De voorzitter dankt Vos voor zijn inleiding en zijn antwoord. Gebleken is, dat in onze kringer. voor het Plan grote belangstelling is en wij beloven elkander hier, dat wij samen de propaganda intensief voor het Plan van de Arbeid zullen voeren. De Bond zal beginnen met er een brochure aan te wijden. Rapport fabrieksfondsen Vlissingen stelde voor de behandeling van het rapport Inzake de fabrieksfondsen uitte stellen. Dat gaat niet. Er is hier echter geen tijd voor een behoorlijke behandeling. Beter zal het zijnde zaak inde komende rayonvergaderingen aan de orde te stellen en dan de nieuwe bondsraad de zaak laten afdoen. Dat waarborgt een betere behandeling dan hier mogelijk is. Aldus wordt besloten. Wij zijn nu aan het einde van het congres. Een rondvraag is niét nodig. Wat men daarin naar voren wil brengen, kan geschieden inde rayonvergaderingen. Dat is beter dan de rondvraag op het congres, zoals die tot nu toe bestond. Een afscheidswoord aan P. Danz Van den Born, de nieuw-benoemde bondsvoorzitter, spijt het, dat van de afgeschafte rondvraag door hem gebruik moet worden gemaakt. Spr. moet evenwel in opdracht van het H.B. een enkel woord tot den voorzitter richten. Als u straks de hamer tot sluiting van het congres laat vallen, zal dat voor u grotere betekenis hebben dan menig andere hamerslag, die u vroeger als smid, later als bondsvoorzitter, hebt gedaan. Spr. moet echter een afscheidswoord spreken. Danz, je bent één der oudste bondsleden. Binnenkort ben je 36 jaar lid van de Bond. Jij hebt in 1900 een afzonderlijke smedenorganisatie meê gesticht, welke zich bij ons aansloot. Zo ben je in de Bond gekomen. Van 1901 tot 1903 was je secretaris van de smedenvereniging. Gij werd mede door de algemene staking van dat jaar werkloos. Van 1903 tot 1904 was je bestuurder in Rotterdam. In 1905 kwam jij naar Amsterdam terug en in 1906 werd je penningmeester van de gereorganiseerde bond. Zorg, over het geld, dat er niet was, heb je toen niet gehad. In 1908 werd je benoemd tot bezoldigd bestuurder, maar wegens gebrek aan geld, kwam je in Maart 1909 pas in dienst. Je kreeg toen een gering salaris, maar werd evengoed een baantjesgast genoemd. Van 1910 tot 1916 was je secretaris en werd jij ook enige keren met de redactie van „De Metaalbewerker” belast. In 1916 ben je gekozen tot voorzitter van de Bond. Je bent de enige bestuurder die de Bond nooit ineen bezoldigde afdelingsfunctie hebt gediend. Thans ben je 36 jaar bondslid en daarvan 27 jaar bezoldigd bestuurder. Twintig jaar was je voorzitter en de meesten hier hebben je noit anders dan in deze functie meegemaakt. Jij hebt in je functie altijd veel vertrouwen genoten en ook inde algemene vakbeweging, die jij in verschillende functies dient, heb jij dat vertrouwen. Zo ben je verbondsbestuurder van het N.V.V., lid van het centraal bestuur van de Internationale Metaalbewerkersbond, lid van de Hoge Raad van Arbeid, enz. Mijn opsomming van je functies zal wel niet volledig zijn. Maar er blijkt uit, dat men je ook inde algemene arbeidersbeweging veel vertrouwen heeft geschonken. Inde jaren 1905—1906 heb je de grote richtingsstrijd inde vakbeweging meegemaakt. Dat was een