Over de sociaal-economische betekenis van loonsverlaging en renteverlaging

Economisch-Statistische Berichten van 21 April 1937 bevat een bijdrage van professor Goudriaan, waarin deze antwoord geeft aan den Wageningsen professor, dr. W. C. Mees, die ineen door hem uitgegeven blaadje o.a. de volgende vraag gesteld had: „Zo dikwijls loonsverlaging wordt overwogen, hoort men van vele zijden betogen, dat daardoor de koopkracht der natie (nog meer) zal verminderen, zodat zelfs de ondernemers daarvan schade zullen ondervinden. Geldt echter, indien dit betoog juist ware, niet hetzelfde nu door conversies de inkomsten der obligatiehouders zeer belangrijk worden verminderd? Waar blijven thans de aanhangers der genoemde koopkrachttheorie? Zij zwijgen. Blijkt niet uit dit zwijgen de onzuiverheid van hun streven?” Met deze opmerkingen en vragen heeft prof. Mees z’n collega Goudriaan uit diens tent gelokt. Laatstgenoemde heeft niet lang op zich laten wachten. Uit het antwoord, dat hij prof. Mees geeft, zullen wijde voor onze lezers belangrijkste gedeelten overnemen. Ter verduidelijking diene, dat met „conversie”, verandering, in het onderhavige geval verlaging van rente wordt bedoeld. Prof. Goudriaan antwoordt: „Er is, zover ik weet, geen serieus schrijver op economisch gebied, die ontkent, dat er voor een bepaalde onderneming bepaalde omstandigheden kunnen zijn, die het invoeren vaneen loonsverlaging volstrekt onvermijdelijk maken. Waar de aanhangers der z.g. koopkrachttheorie zich tegen verzetten, is niet de bedrijf s-economische, maarde sociaal-economische' betekenis, die veelal door anderen aan een politiek van algemene loonsverlaging wordt toegekend. Men verdedigt dan de stelling, dat loonsverlaging een middel is

om de werkloosheid en daarmede ook de andere crisisgevolgen te bestrijden. Deze stelling is door practijk en theorie sedert lang weerlegd. Voor de practijk mag men zich beroepen op de ervaring inde Verenigde Staten, waar in twee jaar tijds, n.l. van 1930 tot 1932, het uurloon van den arbeider inde industrie daalde van 58.9 tot 49.6 dollarcent, dus met ruim 16 pCt., en waar de werkloosheid in datzelfde tijdvak steeg van 8.2 tot 23.8 p€t.” Prof. Goudriaan komt dan op het theoretisch bewijs, dat wij hier, in verband met het doel van ons citeren, terzijde kunnen laten. Uit hetgeen de schrijver hier zegt, blijkt duidelijk, dat hij de loonsverlaging als systeem tot economisch herstel veroordeelt. Hij ontkent niet, dat er voor bepaalde ondernemingen aanleiding kan zijn, noodgedwongen tot loonsverlaging over te moeten gaan. In dat opzicht staat prof. Goudriaan zeker niet alleen. Gedurende de jaren die achter ons liggen, hebben wij zelf in meerdere gevallen de noodzaak van loonsverlaging, hoe spijtig overigens ook, moeten erkennen. Maar een maatschappelijk middel tot economisch herstel hebben wij er nimmer in gezien. In tegendeel, wij waren en zijn nog van oordeel, dat loonsverlaging als economisch geneesmiddel, erger is dan de kwaal. In feite veroordeelt prof. Goudriaan de aanpassingspolitiek van de regering-Colijn, die op bijna elk terrein, ’t zij middellijk of onmiddellijk, naar loonsverlaging streefde. Hier was de loonsverlaging geen middel, maar doel. In het verdere deel van zijn artikel erkent de schrijver kort en bondig, dat verlaging van de inkomsten der obligatiehouders evenzeer een tegenwerkende factor in £et proces tot economisch herstel is. Maar daarbij stelt hij in het licht, dat prof. Mees overigens twee ongelijke zaken tegenover elkander stelt. De schrijver zegt daarvan: „De quantitatieve betekenis voor het gehele economisch leven vaneen verlaging

van de rentevoet voor obligaties en pandbrieven is een geheel andere dan die, welke uitgaat vaneen algemene loonsverlaging. Voor het jaar 1929 werd het totale bedrag aan lonen en salarissen in Nederland getaxeerd op 4000 millioen; het totaal bedrag aan vaste rente slechts op 650 millioen gulden. Houdt men rekening met het feit, dat in de periode 1929—1936 het inkomen uit lonen en salarissen met circa 20 pCt. is gedaald, terwijl het vaste-rente-inkomen nagenoeg constant is gebleven, dan mag het inkomen uit vaste rente in 1936 vóór de conversies op niet meer dan één vijfde deel van het bedrag aan lonen en salarissen worden gesteld. Maar er is meer. De verstorende invloed, welke vaneen plotselinge verlaging van het rente-inkomen uitgaat, is onder alle omstandigheden aanzienlijk geringer dan de stoornis, welke een (in geld gemeten) even grote verlaging van het arbeidsloon teweeg brengt, omdat dit laatste rechtstreeks omgezet wordt in consumptiegoederen, terwijl het eerste voor het grootste deel (naar schatting voor twee derde) wordt opgevangen door de verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen, welke rond twee derde van de uitstaande obligaties en pandbrieven in hun portefeuilles hebben. Een verlaging van het rente-inkomen met 30 pCt. (dus neerkomend op een conversie van 5 op 3 j pCt., hetgeen stellig de zaak te somber voorstelt), heeft op de consumptie dus dezelfde storende uitwerking als een loonsverlaging van één vijfde maal één derde deel van 30 pCt., dus van 2 pCt.” Prof. Goudriaan levert hier boter bij de vis. Erkennende dat het middel renteverlaging zomin genezende invloed heeft op het zieke economische leven als het middel loonsverlaging, argumenteert hij tevens dat aantasting van het loonpeil ernstiger gevolgen heeft, omdat dit direct, onmiddellijk de koopkracht aantast met al de nadelige gevolgen daarvan. Goudriaans betoog heeft overigens temeer waarde voor ons, omdat hij een man is, die midden inde practijk van het industriële en commerciële leven staat.

Communistische voorlichting

De communisten hebben zich dezer dagen ontdaan van het vroegere scheld- en schendblad De Tribune. Het in stand houden vaneen dagblad met die naam paste niet meer bij de nieuwe koers, die de C.P.N. op hoog bevel van Moscou moest inslaan. De titulatuur De Tribune werd al te compromittant, sedert men de voorheen veel gesmade en belasterde democratie als een nieuw opgetuigd paradepaard binnenhaalde. De krant van de C.P.N. heet nu Het Volksdagblad, een naam die in ’t vervolg als nieuwe vlag een oude lading moet dekken. Ten opzichte van de moderne vakbeweging is de redactie van het gemoderniseerde blad uiter- • mate vriendelijk. In dat opzicht wordt de traditie van De Tribune-in-haar-laatste stadium, voortgezet. De vos als passie-prediker Het schelden en verdachtmaken heeft afgedaan, sinds overduidelijk gebleken is, dat deze methode weinig revenuen afwierp. Maarde redactie raadpleegt trouw de bladen van de moderne vakbonden om in staat te zijn haar op- en aanmerkingen keurig verzorgd overigens en in gekuiste taal ten beste te geven. Naar buiten lijkt het dan of de communisten veel invloed in onze vakbeweging hebben. En de lezers van het gemetamorphoseerde blad zijn over het algemeen niet intelligent genoeg om de schijn van het wezen te onderscheiden. Hier volgt intussen een staaltje van de bemoeizucht, zij ’t ook tegelijkertijd van de onoplettendheid of onkunde van de redactie, bij ’t verlenen van voorlichting. In haar nummer van 24 April j.l. maakt zij met veel ophef melding vaneen referendumbesluit van de Typografenbond om ƒ2OOO.— uit te trekken als bijdrage inde som van ƒ 100.000.—, die ons N.V.V. voor Spanje, ten behoeve van humanitaire steun, zal opbrengen.

Waar blijven nou de andere bonden, zo vraagt de redactie. Geldt de solidariteit met het antifascistische Spanje niet voor de bouwarbeiders, de metaalbewerkers en de transportarbeiders, zo roept zij uit. Ons antwoord dat wij voor ditmaal bij wijze van uitzondering willen geven kan kort zijn. Op voorstel van het bondsbestuur besloot onze bondsraad in zijn vergadering van 3 April j.l. een bedrag van ƒ 8500. voor Spanje beschikbaar te stellen. Van dit besluit is mededeling gedaan in ons blad van 10 April j.l. Indien de communistische redactie zich met alle geweld wil bezighouden met zaken, die haar overigens niet aangaan, laat zij dan tenminste haar best doen om zich goed op de hoogte te stellen. Ten overvloede: wij schreven het voorgaande niet om ons tegenover de communisten te rechtvaardigen. Doel van dit stukje is alleen onze lezers in te lichten omtrent de accuratesse van de redactie van het nieuwbakken Volksdagblad. De C.P.N., inclusief haar nieuwe blad, is overigens lucht voor ons. Naschrift Het Volksdagblad van 27 April j.l. bevat eindelijk een stukje getiteld: „Na de typografen de metaalbewerkers”, waarin mededeling van het besluit van onze bondsraad wordt gedaan. Over hetgeen de redactie in haar nummer van 24 April schreef, wordt echter met geen woord gerept. Redenen waarom wij geen aanleiding vonden het voorgaande, dat reeds gezet stond, terug te nemen. RED.

F. O. VAN DER WALf Inde nacht van 19 op 20 April j.l. overleed plotseling onze collega F. O. van der Wal, voorzitter van de Alg. Nederl. Typografenbond, inde leeftijd van ruim 63 jaren. Met hem is een man heengegaan van scherp verstand, grote werklust en werkkracht. Een man waaraan de typografen, oud en jong, veel te danken hebben. Hij was een ietwat eigenaardige figuur in onze kring van vakbondsbestuurders. Een die niet gemakkelijk was; bijzonder vasthoudend en minder plooibaar dan sommige omstandigheden wel eens vereisen. Maar zij die hem beter kenden dan wij, die hem meest van verre gade sloegen, roemen zijn oprechtheid en onbaatzuchtigheid. En dat zijn in onze ogen toch altijd eigenschappen, die den mens sieren. Wij mochten het dan in meerdere gevallen niet met hem eens zijn, vast staat toch dat F. v.d. Wal een knap vakverenigingsbestuurder was, die vooral ook overeen goede pen beschikte. Hij maakte vele jaren deel uit van het bestuur van het N.V.V. en heeft in deze functie ook de algemene beweging gediend. Als zodanig vooral willen wij hem eren en hem in onze nagedachtenis bewaren. Hij ruste in vrede! VACANTIE 1937 (C.0.) Door de samen werkende bondsbesturen is tot de besturen van de Metaalbond en van de R.K. Ver. van Werkgevers inde Metaalnijverheid het verzoek gericht voor 1937 de vacantie weer op een volle week te willen vaststellen. Tevens hebben zij daarbij gevraagd voor de werknemers, wier werkperioden door ontslag zijn onderbroken, een zoveel mogelijk uniforme regeling te treffen, die hun vacantie naar billijkheid regelt en tenslotte van de getroffen vacantieregeling tijdig inde werkplaatsen mededeling te doen, opdat de betrokkenen weten, wanneer de vacantie gegeven wordt.