Hoe oud is de wereld? Volgens wetenschappelijke berekeningen is onze moeder aarde tussen de 2500 en 3000 millioen jaar oud. De oceanen en de oudste steenafzettingen zijn maar 1500 millioen jaren oud, terwijl het eerste leven op de aarde zich 1000 millioen jaren geleden manifesteerde. Hoe komt men eigenlijk tot zulke berekeningen? Niet anders dan door het waarnemen van allerlei veranderingen inde samenstelling der aarde en daaruit af te leiden, hoe lang het geduurd moet hebben om bepaalde formaties van de aarde tot stand te brengen. Laten wij eens een paar van deze waarnemingen noemen. De Rhóne, die modderig het meer van Genève binnenstroomt, verlaat het als een heldere rivier. Door metingen is vastgesteld, dat zij jaarlijks ongeveer twee millioen kubieke meter bergpuin en modder in het meer brengt. In ongeveer 45000 jaren zal op deze wijze het meer geheel verdwenen zijn. Zo gaat het ook, gelijk wij reeds eerder in deze rubriek opmerkten, met de oceanen. De rivieren brengen onophoudelijk vaste stoffen aan, die aan de aarde ontnomen worden. Langzaam maar zeker worden de oneffenheden van de aardkorst weggeslepen. De gemiddelde hoogte van het land boven de waterspiegel bedraagt 825 m. ledere 12.000 jaar vermindert deze gemiddelde hoogte met één meter. Het is dus een klein kunstje om uitte rekenen, wanneer al het land inde oceaan zal zijn verdwenen. Wanneer men nu maar wist, hoe groot de gemiddelde hoogte van het land boven de waterspiegel was, na het ontstaan der aarde, dan was het al wederom niet moeilijk vast te stellen, hoeveel keer 12.000 jaar er sedertdien verlopen zijn. Doch de wetenschappelijke wereld heeft nog meer punten van houvast. Daar is bij voorbeeld het zoutgehalte van de zeeën. Bij hun vorming waren zij niet zout. Dooreen deelsommetje te maken met als deeltal het tegenwoordige zoutgehalte der zeeën en de toeneming van het zoutgehalte gedurende een zekere periode, zou men kunnen vaststellen, hoe lang de zoutvorming geduurd heeft, dus hoe oud de oceanen zijn. Maarde middelen van vergelijking zijn nog lang niet uitgeput. Daar hebben wij bij voorbeeld de Mississlppi, de geweldige Amerikaanse rivier. Elk jaar brengt hij 210 millioen kubieke meter modder inde zee, die hij op zijn reis door het land meeneemt. Men kan ongeveer berekenen, hoe lang dit duurt, totdat hij op de bodem van de zee een laag van 100 meter dikte heeft opgebouwd. Zo kunnen wij ongeveer berekenen, hoe lang de rivieren uit de oertijd der aarde nodig gehad hebben om deze of gene aardlaag, die vroeger ook zee is geweest, op te bouwen. Het machtigste en zekerste middel om de ouderdom van al het zijnde vast te stellen, danken wij aan ontdekkingen van de laatste twintig jaren. De gesteenten bevatten, om het populair uitte drukken, hier en daar een verklikker, inde vorm van uraniumerts en radium. Radium verandert van structuur en wordt tenslotte lood. Men weet heel nauwkeurig, hoeveel radiumlood er ineen bepaalde tijd ontstaat. Vindt men nu in een aardlaag een hoeveelheid radiumlood, dan kan men uitrekenen, hoeveel tijd gedurende de vorming van deze stof verstreken is, met andere woorden, hoe oud of de betreffende laag is. Vijftienhonderd millioen jaren, zegt deze verklikker, zijnde oudste gesteenten oud. Tegenover zulke getallen verbleekt de geschiedenis van de mensheid, die slechts met honderdduizenden jaren gemeten wordt. Doch als men dan hoort, dat de zon 6 tot 8 billioen jaren oud zou zijn, steekt ook de levensduur van onze aarde hiertegen armoedig af. Kopspijkers Wij worden ouder De gemiddelde leeftijd van de mens wordt voortdurend hoger. Bij de Romeinen was de gemiddelde mensenleeftijd 18 jaar. In Frankrijk vóór de Franse revolutiewas de doorsnee ouderdom van de mens 32 jaar, inde tijd van Napoleon 37 jaar. Sedertdien is het gemiddelde weer heel wat hoger geworden. Men neemt nu de doorsneeleeftijd aan op 50 jaar. Aan dit verhoogde gemiddelde is de grote vooruitgang op medisch en hygiënisch gebied natuurlijk niet vreemd.

Bloed in blik Dikwijls is er, wanneer bloedtransfusie ineen ziekenhuis moet worden toegepast, geen tijd om vrijwilligers op te roepen, die zich beschikbaar stellen voor het overbrengen vaneen deel van hun bloed in het lichaam vaneen ander mens. Misschien zal dat inde toekomst geen bezwaren meer opleveren, als de vrijwilligers geheel gemist kunnen worden. In Rusland namelijk heeft men de laatste vijf jaar proeven genomen met bloed, dat in blik bewaard was en dat men als het nodig was, onmiddellijk in het lichaam van den patiënt kon overbrengen. De laatste tij d heeft de deken van de Medische Hogeschool in Illinois (Ver. Staten) proeven in deze richting genomen. Er werd bloed genomen van overledenen. Het werd nauwkeurig onderzocht op ziektekiemen, daarna ingedeeld volgens bloedgroepen en dan verzegeld in ziektekiemvrije reservoirs, onmiddellijk voor het gebruik gereed. Vooraf zijn heel veel proeven genomen met honden en andere dieren en nadat deze uitstekend geslaagd waren, zal de methode worden toegepast inde plaatselijke ziekenhuizen in Illinois.

Huizen uit modder De oer-oude Indiaanse bouwwijze met modder of slijk, schijnt in Amerika weer kans te hebben. Een Amerikaanse commissie, die zich met de woningbouw bezighoudt, heeft bij wijze van proef zeven gebouwen laten maken. Zij kwam tot de conclusie, gelijk de oude Mexicanen en Peruanen, dat modder, dat wil dus zeggen aarde met water, het beste materiaal voor het bouwen van woonhuizen is. Huizen, van dit materiaal gebouwd, zouden inde winter warm zijn en in de zomer koel. Zij zouden een langer levensduur hebben dan huizen van ander materiaal, bovendien goedkoper zijn en bestand tegen vuur en aardbevingen. De wanden bezitten een dikte van 40 tot 46 cm. Van binnen worden de wanden grijs gepleisterd, terwijl de buitenwanden heel gemakkelijk met een kleurtje bespoten kunnen worden. De aarde, die met kiezel of slakken vermengd wordt en met water aangemengd, wordt in houten vortnen gegoten van ongeveer een meter hoogte en goed aangestampt. Een aarden wand van 46 cm. dikte moet een grote draagkracht hebben, beweert deze commissie.

Miniatuur

Het offer door Henk Dubbelman. Klaas de Roos was schoolmeester ineen Zaans dorp en zijn meisje woonde in Rotterdam. Maar het was niet alleen de afstand tussen beider woonplaatsen, die hun liefde op een ernstige proef stelde. Er waren diepe verschillen van levensinzicht, die soms niet te overbruggen leken. Klaas vond geschoren wenkbrauwen in strijd met de aesthetica en geverfde lipjes een aanslag op de moraal. Tine Molenaar ontdekte bij elke ontmoeting in Klaas nieuwe, betreurenswaardige afwijkingen van haar persoonlijke leer van goed en kwaad, maar zij zou hem die allen hebben vergeven, als hij maar niet zo hardnekkig in zijn hoofdzonde zou hebben volhard. Klaas was een hartstochtelijk roker. Hij begon met ’s morgens bij het opstaan een sigaret aan te steken en hij deed het laatste trekje inde minuut voordat hij zijn slaperige ogen sloot. Tine had tegen dit plengen van reuk- en rook-offers de gehele dag door niet alleen hygiënische bezwaren, maar zij opponeerde vooral tegen de karakterzwakte, welke uit deze gewoonte bleek. Een man met een sterke wil, aldus redeneerde zij, zou in staat zijn, zich te ontworstelen aan de ziekelijke neiging om steeds maar weer een nieuwe sigaret op te steken. En een vrouw, die zich zelf respecteerde kon toch maar alleen genoegen nemen met een man die de beschikking had overeen standvastige wil en bereid was, die wil te demonstreren ten genoege van zijn geliefde. In haar aanvallen op zijn hartstocht ontbrak naar Klaas’ gevoel alle redelijkheid. De uren, dat hij voor de klas stond, was er natuurlijk geen sprake van roken, zodat het beeld, dat zij zich vormde van zijn rookultspattingen, niet met de werkelijkheid overeenstemde. Niettemin was hij overtuigd, dat hij met haar levensinzicht op dit punt rekening zou moeten houden, al kon hij zich niet vleien met de hoop, dat zij dit ook zou doen ten opzichte van zijn bezwaren. Klaas de Roos -wenste inde toekomst met Tine zijn leven te delen en hij aanvaardde zonder morren als noodzakelijke consequentie, dat hij dan haar levensinzichten in hoofdzaak zou hebben te delen. Het kostte

hem weinig moeite om toe te geven, dat roken maar een aanwensel was. Tine concludeerde met grote scherpzinnigheid, dat het dan ook niet zo moeilijk was, om het roken op te geven. En als het toch wel een beetje moeilijk was, dan kon een grote liefde het je mogelijk maken, dat moeilijke zonder blikken of blozen te doorstaan. Nu was Klaas in zijn hart maar al te gaarne geneigd een heldenrol te spelen. En als zovele jonge mensen zag hij het heldhaftige in het bijzonder in het vrijwillige martelaarschap. De gedachte zich inde ogen van zijn meisje met een aureool van dapperheid te sieren, verzoende hem met de gedachte, dat hij nooit meer een geurig rookwolkje inde lucht zou blazen en ineen periode van drie weken, dat ze elkaar niet zouden zien, begon hij met de moed der wanhoop het roken na te laten. De strijdwas zwaar, maar édel. Hij faalde telkens, doch het herwinnen van zijn wilskracht was des te grootser. Hij raakte door zijn eigen kunnen geïmponeerd en hij zou zich zelf in waarheid hebben kunnen vergelijken met een middeleeuws ridder, die terwille van zijn zoetelief zonder morren de felste pijnen doorstond, ware het niet, dat fatale inzinkingen hem voor deze graad van zelfoverschatting behoedden. Het stond ten slotte zo met Klaas de Roos, dat hij op de Zaterdag, dat hij ’s middags de bedevaart naar Rotterdam zou aanvangen op zijn best een beginnende leerling in het nietroken kon worden genoemd. Terwijl hij inde trein zat en de ontmoeting met de geliefde in gedachten doorleefde, pijnigde hem het besef, dat hij beneden

de maat vaneen grote liefde bleef, wanneer bij zich niet aan haar kon presenteren als een man, die zich zelf ten volle van het kwaad heeft bevrijd. Wat hij tot nog toe gepresteerd had, was maar half werk geweest. Uit gewoonte was hij ineen compartiment roken gaan zitten en even werktuigelijk had hij een sigaret tussen de lippen gestoken. Alleen drastische maatregelen konden hier nog baten. In Amsterdam nam hij ineen nietrook-afdeling plaats en onderweg stapte hij met een houding als vaneen overwinnend veldheer naar het toilet om, buiten het bereik van de nieuwsgierige ogen van het publiek, zijn voorraad sigaretten uit het raampje te werpen. Dat was het ware, hield hij zich voor: je met één krachtige ruk bevrijden van de tyrannie, welke een schaduw werpt op je leven! Nadat hij Tine omhelsd had, dreef de zegekreet naar zijn lippen; „ik rook niet meer!” Maar hij beheerste zich. Hij mocht Tine niet van het genoegen beroven, dat ze met een lachje van triomf en voldoening zou zeggen: „Och, jongen, rook je niet meer?! Dat is lief van je!’’ Er scheen aan Tine’s opmerkingsgave echter iets te haperen, ook nadat de opwinding van het ontmoeten een beetje was geëbd. Klaas dacht, dat een kopje thee ineen aardige lunchroom haar wel weer op peil zou brengen en zij streken ergens neer, waar het gezellig was en toch niet druk. Tine had een vreemd licht in haar ogen, vond Klaas. Zou ze zó onder de indruk zijn van zijn offer? Even was ze bezig met haar tasje, om zich een houding te geven, natuurlijk. Toen hield ze hem onverwacht een sierlijk sigarettenkokertje voor. „Opsteken? Ik dacht, het is toch maar ongezellig, als jij maar alleen rookt. Ik heb het in die drie weken goed geleerd, let maar es op ”

„In Amsterdam nam hij ineen niet-rook-afdeling plaats ”

„Opsteken?”