tliniflUptret otu£esiJonV'

Brieven van vrouwen Beste Ans, Toen ik las wat jij schreef over de betekenis van de Metaalbewerkersbond voor de vrouwen van de leden, moest ik ineens terugdenken aan hetgeen in ons blad De Metaalbewerker het is ook ons blad geschreven is over het hengelen. Dat lijkt een gekke sprong, maar je zult Wel zien, dat hij inderdaad zo gek niet is. Een huisvrouw had op hengelen tegen, dat het geen sport was. Eerlijk gezegd, vind ik dat van niet zoveel belang en ik heb met belangstelling gelezen, wat een vrouw vaneen bondslid daartegen heeft aangevoerd. Dat moet een vrouw zijn om mee uit vissen te gaan! Nu denk je natuurlijk, dat ik een grapje maak, maar dit is helemaal niet zo. Er zijn vrouwen, die met hun nian mee uit vissen gaan, öf zelf eveneens met een hengel gewapend, öf alleen als kijksters. Ik heb zelfs vaneen hengelclub gehoord, waar de vrouwen van de leden per autobus naar het viswater gaan. Wat mij hierin treft, is het medeleven van de vrouw met de bezigheid van den man. Want het gaat ”hier bij ons ook in hoofdzaak om medeleven. Hoeveel vrouwen zijn er niet, die nauwelijks weten, dat haar man lid is vaneen organisatie. Zij bemoeien zich er niet mee. Ja, Je zou niet geloven, dat er vrouwen zijn, die dat zelfs flink vinden. Zulke vrouwen redeneren, dat organisatie ineen vakbond uitsluitend een zaak Van den man is en dat ze zich kranig gedragen, gis ze de lust weerstaan, om over die organisatie ook een duit in het zakje te doen. Het is me de flinkheid wel! Nee, dan houd ik meer van het slag vrouwen, dat een man bij zijn kladden pakt en zegt: vooruit, ga je opgeven als hd van de organisatie! Vrouwen, die geen klaploper tot man willen hebben en die nog minder een man willen, die zo weinig plichtsgevoel tegenover zijn gezin heeft, dat hij het enige middel om zich zo goed mogelijk tegen de gevolgen van werkloosheid te verzekeren niet wil aangrijpen.

Er wordt wel eens gelachen om vrouwen, die zogenaamd de broek aan hebben, maar ik vind het wat best, dat in zulke gevallen de vrouw den man bij zijn oren pakt en hem dwingt om zijn plicht te doen. Zijn plicht als arbeider, tegenover zijn kameraden; zijn plicht als vader, tegenover zijn kinderen. Vrouwen, die op die manier een handje meehelpen, om het aantal leden van „onze” Bond zo voel ik het nu eenmaal op te voeren, zijnde kwaadste nog niet, al tonen ze in sommige opzichten dan verwantschap met Kenau Simonsz Hasselaar. Vaneen Kenau gesproken! Je weet, dat ik over hét algemeen niet houd van die bazige, manachtige vrouwen, die optreden op de manier vaneen polderwerker. Maar je hebt er toch ook prachtige types onder. Ik ken er een, nou, blijf uit haar buurt! Wat een mannetjesputter is dat! Maar die struise vrouw heeft een lammeling vaneen man, echt wat je een dalver noemt. lemand, die voor niets deugt, liever lui is dan moe, en voor allerlei akkevietjes te vinden is, waarvoor je een niet al te nauwgezet geweten moet hebben. Over het algemeen vraagt zijn vrouw er niet naar, waar de centen vandaan komen, die hij thuisbrengt. Als hij tenminste wat thuisbrengt. Maar laatst waren de poppen aan het dansen, toen hij een dag als onderkruiper had gewerkt. Net een baantje voor zo’n vent van niks. Maar dat potige wijf pakte hem in zijn kraag en gaf hem een aftuiging om bang van te worden. Zoveel gezond gevoel had deze vrouw, dat ze niet wou, dat haar man als onderkruiper werkte. Zodat ik dus maar wou zeggen, na al deze uitweidingen, dat ik het roerend met je eens ben. De vrouwen van de metaalbewerkers moeten een handje meehelpen, om hun mannen inde Bond te krijgen en vooral niet tegenwerken of tegenstribbelen. Als ze het de mannen moeilijk maken om zich te organiseren, handelen ze tegen het belang van zichzelf en van haar kinderen. En welke vrouw zou er willen handelen tegen het belang van haar kinderen! Nu, het beste, hoor, en hartelijk gegroet van je FIE.

De hond en de pannekoeken (Voor de kinderen) Het was in Juni en snikheet. Boer Wildschut met alle knechts en meiden ver van de boerderij in het land om te hooien. „Hoor es, Piet”, zei vrouw Wildschut, toen de Jongen uit school kwam, „jij moet straks even öe koffie en de pannekoeken naar het land brengen.” „Goed moeder. En krijg ik dan straks ook Pannekoeken?” „Ja, maak maar, dat je gauw terug bent. benk erom, dat je niet over de vonder van boer Wolters gaat, want Karo de hond loopt los. Je tooet maar even omlopen over de straatweg.” „Ja, moeder”, zei Piet gedwee en ging op weg. In zijn ene hand had hij de grote kan met koffie, in zijn andere hand de pannekoeken. Die bad moeder tussen twee borden gedaan en ze in een grote blauwe zakdoek geknoopt. Welgemoed toog Piet op weg. Als hij de om'veg over de straatweg maakte, was hij ineen bik kwartier bij de hooiers, maar over de vonöer duurde het maar een minuut of acht. En het was zo warm inde brandende zon. En de koffiekan en de pannekoeken begonnen zo 2Waar te wegen in zijn handen. Toen hij bij de vonder van boer Wolters was Sekomen, keek hij eens achterom, of moeder ®ok nog stond uitte kijken. Ze was nergens bieer te zien. Zeker was ze weer aan het werk begaan. Voor Karo was Piet niet bang. Hij had °P het erf van Wolters wel eens met hem gespeeld, maar toen was de boer er zelf bij. Even aarzelde Piet nog, maar toen zette hij voeten op de smalle vonder en voordat hij

er zelf erg in had, was hij al op het land achter boer Wolters’ huis. Karo zou natuurlijk wel aan de voorkant liggen om de mensen aan te vliegen, die door het hek naar binnen wilden komen. Tegen vreemde mensenwas hij altijd geweldig kwaad. Karo was een echte waakhond, maar Piet was niet bang. Dat zei hij wel tien malen in zichzelf, maar hij stapte zo snel voort als hij maar kon. Toen Karo plotseling blaffend aan kwam hollen, was het te laat om nog terug te gaan. „Zoete Karo”, zei Piet met een trillende stem, terwijl hij stil bleef staan. Karo bleef vlak bij Piet staan. De jongen kreeg weer een beetje moed en zei. „Zoete Karo”. Piet glimlachte opgelucht, toen hij zag, dat Karo begon te kwispelen. Zie je wel, dacht hij, Karo kent me en hij zal me heus niets doen. Maar toen Piet verder wilde gaan, kwam Karo naar hem toe. Hij had zijn bovenlip een beetje opgetrokken en zijn tanden blikkerden vals. „Zoete Karo”, zei Piet benauwd. Voorzichtig zette Piet de koffiekan en de borden met pannekoeken in het gras. „Kom dan es bij den baas.” Karo kwam gewillig naar Piet toe. Hij aaide de hond over de kop en die vond dat zo prettig, dat hij wilde spelen. Hij sprong om Piet heen en het eerste wat hij deed, was de kan met koffie omgooien. Piet greep er nog naar. Maar het was al te laat. Het bruine vocht stroomde in het gras. De tranen sprongen Piet inde ogen en hij riep: „Karo, niet doen.”

terwijl de tranen nog ov er sijn wangen oiggeiaen Maar Karo rook ineens de pannekoeken met spek en ineen oogwenk had hij de zakdoek verscheurd en de borden van elkaar gehaald. Met grote happen schrokte hij de pannekoeken naar binnen en Piet liep huilend naar huls terug. Karo keek hem verwonderd na, terwijl hij zijn bek aflikte. Die middag kreeg Piet geen pannekoeken. De stapel, die voor hem en moeder klaar stond, bracht moeder zelf naar het land, met een nieuwe kan koffie en Piet kreeg twee dikke sneden roggebrood, die hij met lange tanden verorberde, terwijl de tranen nog over zijn wangen biggelden. Het menselijke dier „La béte humaine”, het menselijke beest, is een van de boeken van den bekenden Fransen schrijver Emile Zola, van wien men „De kroeg”, „De aarde”, „Nana” en andere werken waarschijnlijk wel kent. In „La béte humaine” tekent hij de mens in zijn ergste verdierlijking, de beestmens. Maar is er eigenlijk, wat verdierlijking betreft, wel iets ergers dan het briefje, dat de Engelse admiraal Fisher schreef aan den Duitsen minister van Marine, Von Tirpitz. Om het goed te waarderen, moet men erbij denken, dat dit epistel geschreven is in 1916, midden inde wereldoorlog. Hier volgt dit menselijke document: Beste Ouwe Tirps! Nu zitten we in hetzelfde schuitje! Hoe lang zijn we niet collega’s geweest, ouwe jongen! Maar met de slagkruisers waren wij jullie de baas en ik weet, dat je gezworen hebt, mij nooit te vergeven, toen de „Blücher” en Von Spee met zijn hele eskader naar de kelder gingen. Houd het hoofd omhoog, ouwe jongen! Zeg nog eens „Resrugam”! Jij bent de enige Duitse zeeman, die het oorlogvoeren verstaat! Ik verwijt je niets wegens de duikbootoorlog. Ik zou hetzelfde gedaan hebben, maar onze idioten in Engeland wilden mij niet geloven. Welaan dam De jouwe tot de hel bevriest! 26 Maar 1916. FISHER. Sluit dit briefje, dat een scherpe kijk geeft op het dierlijke inde mens, niet treffend aan bij al hetgeen wij weten omtrent de wijze, waarop de vijanden uit de wereldoorlog handjeplak speelden op het terrein van de staal- en munitiefabricage? Huwelijkswijsheid in het Oosten Als de vrouw iets verlangt, verzet jeniet eerst, want je zult toch moeten toegeven. Bespreek alles met je vrouw, maar doe niet, wat zij je aanraadt. De mannen verwijten de vrouwen gebrek aan verstand maar als een vrouw verstandig is, zijn ze daarmee ,ook niet tevreden. Nooit vindt een vrouw zich zelf verstandiger, dan wanneer ze zegt; daarvoor zijn vrouwen toch te dom. Alleen ineen regenput wonen is beter dan met een kwade vrouw ineen zijden tent. Onderzoek de zelfkant als je linnen koopt en de moeder, voordat je de dochter vrijt. Als je vaneen vrouw houdt, heb je de keus: öf zij beheerst je, öf je moet haar gehoorzamen.