De veiligheid inde metaalbedrijven

Algemene machinedelen (111, slot) Verder kunnen vooral zware of snellopende riemen erg slaan, in het bijzonder het weinig gespannen gedreven gedeelte (het gedeelte tussen de beide schijven, dat niet trekt). Men kan daar een zeer gevoelige klap van de riem krijgen, die al in veel gevallen tot een ongeval aanleiding gaf. Natuurlijk kunnen door de aanraking onder enige druk van de huid tegen de riem ook belangrijke huidverwondingen ontstaan. Erger wordt dat nog, als er toevallig een riemverbinder passeert en vooral, wanneer deze scherpe, uitstekende of hakende delen heeft. Om deze reden alleen dient men er al voor te zorgen, dat de riemeinden bij de las even breed en zuiver tegenover elkander liggen, dat de riemverbinders niet op zijde en naar buiten uitsteken en dat zij geen uitstekende of hakende delen hebben. Een ernstig gevaar levert ook een brekende riem. Het trekkend gedeelte wordt met grote kracht weggeslagen en dat wat het op zijn weg tegenkomt moet al heel sterk zijn, om niet te worden vernield. Vanzelfsprekend is er dus ook veel kans op ongevallen bij aanwezig. Hoe zwaarder de riem en hoe sneller hij loopt, des te ernstiger zijn deze gevaren. Er is dus wel alle aanleiding, slechte riemen buiten bedrijf te stellen. Nu is het vrij goed te zien, wanneer een riem gevaar voor breken begint op te leveren. Bij een goede riem, die behoorlijk gelast is, loopt men die kans niet. Om zeker te zijn, is het aan te bevelen zware of snellopende riemen altijd té beschutten, ook al lopen zij in hun geheel boven in het werklokaal. Smalle en betrekkelijk langzaam lopende riemen, die onder handbereik bewegen, moeten Qpk wel beschut worden. Wanneer zij echter niet slaan en niet gemakkelijk van de schijf lopen, overal even breed zijn en met goede, gladde riemverbinders zijn gelast, behoeft men ze niet als bijzonder gevaarlijk te beschouwen. Alleen de rieminloopplaatsen zijn altijd als gevaarlijke punten aan te merken. Er is nu al heel wat over de gevaren

van riemen geschreven en het wordt tijd, er de beveiligingsmethoden voor aan te geven. Inde hoogte ineen lokaal lopende, zware of snellopende riemen worden ondervangen, hetgeen wil zeggen, dat men er een beschutting onder aanbrengt. Het eenvoudigste is, evenwijdig aan de riem, onder hét benedenste part, twee liggers aan te brengen, wat verder uit elkander, dan de riem breed is. Vaak gebruikt .men daar hoekijzer voor, met de staande flenzen omhoog en de liggende flenzen naar elkander toe (fig. 3). De zwaarte ervan kiest men in verband met de benodigde lengte, de afstand van de ondersteuningen en verder in verband met de krachten, die de brekende riem kan ontwikkelen. De liggende flenzen van de hoekijzers verbindt men dan, op onderlinge afstand van ongeveer 50 cm., door strippen van plat ijzer. Zo ontstaat dus één soort liggende ladder. Als deze niet van muur tot muur loopt, buigt men hem achter om de riemschijven omhoog tot de zoldering, teneinde te voorkomen, dat het

vrije einde van de gebroken riem daar naar beneden slaat. Bij niet te zware riemen kan men ook een soortgelijke houten constructie maken. Gewoonlijk brengt men dan onder de riem een voldoend zware plank aan en geeft die ter weerszijde een lage, opstaande kant. Het geheel krijgt dan het uiterlijk vaneen goot. # Bij schuin omlaaggaande riemen is het meestal voldoende, dat alleen de onderzijde beschut wordt. Dan plaatst men daar ook een riemgoot (van hout of ijzer), zoals hierboven is omschreven. Vaak maakt men daar een scherm of een schot aan vast, ter beschutting van de riemschijf en de rieminloopplaats. In andere gevallen volstaat men met de beschutting van de riem tot ca. 2 m. van de vloer. Dan past men, vooral bij kleine riemschijven, veelal een kast toe, waarin de riemschijf en de beide parten van de riem zijn opgenomen (fig. 4). Dergelijke kasten maakt men het beste van licht hoekijzer en plaatijzer (desgewenst geperforeerd plaatijzer). Riemen evenwijdig aan en dicht boven de vloer worden meestal omgeven dooreen houten kast. Vaak, vooral als de riemen bij muren lopen, kan men ze ook beveiligen, door er een hek voor te plaatsen. Heel zware riemen en vooral ook snaren, kabels en kettingen, die voor het overbrengen van arbeid worden gebruikt, brengt men gewoonlijk onder ineen aparte, gemetselde gang, de riemengang of snarengang. Gewoonlijk worden dergelijke zware transmissie-organen inde grote fabrieken alleen toegepast om de arbeid over te brengen van het krachtwerktuig (stoommachine, verbrandingsmotor) op de hoofddrijfas of wel tussen hoofdassen onderling. Zij bevinden zich bijna altijd bij een wand van het gebouw en dan is het betrekkelijk weinig bezwaarlijk, er een tweede wand voor aan te brengen, waardoor dus een gang ontstaat. Die gangen mogen niet voor andere doeleinden gebruikt worden (niet als bergplaats bijvoorbeeld!). Van de riemen komen we op de

riemschijven en tegelijk daarmede kunnen de vliegwielen behandeld worden. Het gevaar ervan is inde eerste plaats, dat men tussen de spaken geraakt en daar meegesleurd en verbrijzeld wordt. Men heeft hier gewoonlijk met grote snelheden te maken. Een wiel van 1 m. middellijn, dat 300 omwentelingen per minuut loopt (een afmeting en een snelheid dus, die men dagelijks tegenkomt en die lang niet het maximum zijn), heeft bij de velg al een snelheid van 3.14 x 1 X 300 of 56,5 km. per uur! Als men dus in de buurt van de velg een slag vaneen spaak krijgt, komt dat op hetzelfde neer, alsof men getroffen wordt door een auto, die met 56,5 km. snelheid rijdt, of wel, dat men ineen auto met die snelheid rijdende, met b.v. de arm tegen een boom slaat. Probeert maar eens voorzichtig op de fiets, de arm in horizontale richting tegen een boom te laten botsen. Men krijgt dan ongeveer een voorstelling, hoe het zal gaan bij de zoveel grotere snelheid en

wanneer men er niet op verdacht is! Verder kan men tussen de spaken mee in het rond genomen worden en ook kan men, met de hand of de arm tussen de spaken, voor of achter het wiel op een vast deel terechtkomen. In het laatste geval wordt het betreffende lichaamsdeel zonder twijfel gebroken, afgetrokken of afgeklemd. Ook aan de buitenzijde van de velg kunnen de grote wielen gevaar opleveren, met name wanneer zij op een bepaald punt van de omtrek dicht bij vaste delen komen. Door de grote snelheid kan men, wanneer men er tegenaan komt, tengevolge van de wrijving meegenomen worden en dan is het mogelijk, dat men tussen de velg en het vaste deel getrokken wordt. Men ziet dat nogal eens bij vliegwielen, die onderaan dicht bij de vloer of ineen uitsparing inde vloer lopen. De meest voor de hand liggende beveiliging van vliegwielen en riemschijven is er een hek of een scherm voor te maken, waar ze geheel achter draaien (fig. 5). Als er een riem op het wiel loopt, is dan de inloopplaats daarvan meteen beschut. Steekt er buiten het wiel een stukje as uit, dan kan aan deze beveiliging gemakkelijk een bus of een kastje worden bevestigd, w'aarin het aseinde is opgenomen. Wanneer geen rieminloopplaats beschut behoeft te worden en er ook

geen gevaar is, dat aanraking van de velg tot een ongeval kan leiden, volstaat men vaak met het aanbrengen vaneen cirkelvormige plaat tegen de spaken, van zodanige afmetingen, dat de laatsten geheel bedekt zijn. Met beugels, zonder uitstekende of hakende bevestigingen, wordt de plaat tegen de spaken gemonteerd. Dergelijke dichte wielen zijn ongevaarlijk. Inde laatste jaren gaande fabrieken er

meer en meer toe over, de riemschijven en kleine vliegwielen dicht te gieten. Kettingen en kettingwielen leveren dezelfde gevaren op als riemen en riemschijven. Alleen is bij de riemen en riemschijven nog een kleine kans om los te komen, terwijl die bij een kettingaandrijving ten enen male ontbreekt. Wat daar eenmaal tussen zit, wordt onverbiddellijk afgeknepen.

Fig. 6 Bijna altijd zijn ketting wielen klein en is hun onderlinge afstand kort. Dan ligt het voor de hand, ze tezamen met de ketting geheel te omgeven door een plaatijzeren kast. Gewoonlijk begrijpt de fabrikant, die de betreffende machine bouwde, zijn verantwoordelijkheid in deze wel en zal hij reeds gezorgd hebben voor een plaatijzeren of gietijzeren kast. Dat laatste geldt ook voor de tandwielen. Het moet al een buitengewoon lichtzinnige fabrikant zijn, die zijn machines met onbeschutte tandwielen aflevert. ledereen weet langzamerhand wel, hoe gevaarlijk tandwielen zijn! Vroeger volstond men vaak met een beugel, ter breedte van de tandwielen, boven de inloopplaats. Die kreeg dan een V-vorm, om zo dicht mogelijk bij de gevaarlijke plaatste komen. Maar op zijde bestond toch altijd nog gevaar en de gevolgen bleven dan ook niet uit. Bovendien was er veel kans, dat men met de hand op de niet beschutte tanden kwam en dan meegenomen werd tot aan het einde van de beugel en daar bekneld raakte tussen een tand en de beschermingsbeugel. Door aan de beugel zijdelingse flanken van plaatijzer (fig. 6) aan te brengen, kon men dit gevaar wel wat verminderen. De inloopplaats is daarmee geheel bedekt en, door de bovenkant van de flanken gelijk met de grondcirkel van de tanden te maken en volgens de raaklijn aan die cirkel te laten verlopen, heeft men een redelijke kans, dat een meegetrokken hand of een vinger langs de flanken uit de tanden wordt gedrukt. Toch geeft dit nog geen voldoende zekerheid; in heel veel gevallen is het noodzakelijk de tandraderen geheel ineen kast te brengen. Ook bij conische tandraderen en bij wormwieloverbrengingen is alleen met geheel inkasten een volkomen beveiliging bereikbaar. Goed uitgevoerd, kunnen dergelijke kasten meteen benut worden om de tanden behoorlijk te smeren. R. C. v. REE