„DE SCHELDE" IN 1937

Voor Vlissingen is „De Schelde” dealles beheersende onderneming. Dit blijkt al direct uit het aantal mensen dat daar een inkomen verdient, Op 31 December 1937 werkten er 2460 werklieden en 326 ambtenaren, terwijl het in 1937 betaalde arbeidsloon, dus zonder de salarissen, ongeveer ƒ 2.200.000 bedroeg. Voor een plaats als Vlissingen zijn dat belangrijke cijfers. Het verdwijnen van „De Schelde,” zou dan ook niet minder dan een ramp zijn, die vele honderden tot permanente werkloosheid zou doemen. Wij tasten waarschijnlijk niet mis, indien we aannemen, dat juist wegens dit grote belang de Nederlandse regering hier zulk een actieve steun verleent. Deze steun is helaas noodzakelijk, want het bedrijf verkeert nog steeds ineen zeer moeilijke toestand. Op de balans staat een verlies van rond ƒ 547.000. en voorlopig ziet het er niet naar uit, dat dit verlies langs normale weg gedelgd zal kunnen worden. Boven dit verlies van meer dan een half millioen, zal men zeker nog wel een flink bedrag mogen rekenen voor „geheime verliezen”, terwijl het bedrag aan „geheime reserven” wel verwaarloosd zal mogen worden. Dat ziet er niet fraai uit! Evenals voor vele andere metaalbedrijven is 1937 voor „De Schelde” een beter, of zo men liever heeft, een minder slecht jaar geweest dan de voorgaande. Indien wede vermindering van het verlies als winst beschouwen, heeft „De Schelde” in 1937 een winst van ƒ 78.000 gemaakt. Dit zou op een kentering ten goede kunnen wijzen. Men moet hier evenwel twee punten bij? in ogenschouw nemen. Inde eerste plaats zou er nog heel wat tijd moeten verlopen voor men, op deze basis voortgaande, een gezond bedrijf zou krijgen. Inde tweede plaats is 1937 een jaar van „hoogconjunctuur” geweest en zo gezien is het resultaat toch wel wat mager te noemen. * * * Bij de bestudering van het jaarverslag hebben wede gedachte niet kunnen onderdrukken, dat hier zeer ernstige fouten gemaakt zijn. Evenals andere metaalbedrijven heeft ook „De Schelde” inde achter ons liggende crisisjaren opdrachten tegen niet rendabele prijzen aanvaard. De directie schrijft hierover in haar jaarverslag: „Er is in hoofdzaak gearbeid aan werken die inde malaise, merendeels vóór de devaluatie zijn aangenomen en deze hebben, als te voorzien was, verlies gebracht. Gelukkig hebben de kleinere opdrachten, die in betere dagen werden verworven, winst opgeleverd”. De eerste fout die hieruit volgt is, dat man inde malaise-jaren veel te veel en voornamelijk te lang durende verlies brengende werken heeft aangenomen! Zulke werken mag men alleen aanvaarden om slechte jaren op te vullen, maar indien men daarmee te ver gaat bederft men niet alleen de prijzen, maar verbindt men zich ook nog voor eventueel komende goede jaren. Daarvan heeft men nu de nadelige gevolgen ondervonden. De tweede fout is, dat men in tijden met lage prijzen zulke werken aanvaard, zonder maatregelen te nemen tegen de prijsstijging van materialen. Juist als de materiaalprijzen laag zijn, moet men met de waarschijnlijkheid van prijsstijging rekening houden, boet men dat niét, dan worden jaren waarin de conjunctuur verbetert en andere ondernemingen winsten maken, juist jaren van extra verlies op materialen. ; Wie op die wijze het bedrijf leidt, speculeert en wel met uitsluitend nadelige kansen! Een derde fout is, dat door deze wijze van boeken door de devaluatie het juiste inzicht in de werkelijke bedrijfsresultaten verduisterd wordt. Veel beter ware het geweest, indien men direct na de devaluatie de verliezen die daaruit voortkwamen had geboekt. Nu worden de bedrijfsresultaten van 1937 ten onrechte gedrukt dooreen gebeurtenis uit 1936. Deze derde 'fout heeft wel is waar geen extra schade voor het bedrijf opgeleverd, zoals de beidé eerste fouten, maar zij maakt tcch een juist inzicht inde resultaten van 1937 onmogelijk. Indien men het devaluatieverlies afzonderlijk op de balans tot uitdrukking gebracht had, zou gebleken zijn, dat de resultaten van 1937 (en ook van 1938!)

degelijk aanspraak op rente. Zolang de toestand blijft gelijk hij is, kan feitelijk van dit kapitaal geen rente betaald worden. Aan deze economische waarheid verandert de juridische constructie niets. Eist men nu rentebetaling, die economisch niet kan worden opgebracht, dan kunnen nieuwe moeilijkheden niet uitblijven. Droevig, maar volkomen verklaarbaar zijn dan ook de volgende woorden van het jaarverslag; „Met de rentebetaling over 1937 moesten wij, bij gebrek aan middelen, wederom in gebreke blijven. De onderhandelingen ter zake met de regering, die geruime tijd gestagneerd hebben, zijn hervat.” Van deze onderhandelingen behoeven we ons niets voor te stellen. Het bedrijf kan deze rente niet betalen en iedere poging om het wel te doen, moet tot nieuwe moeilijkheden leiden. Met kleine middelen is dit bedrijf niet te redden. Wil het geen lijdensgeschiedenis van vele jaren worden, dan is een grondige reorganisatie nodig. De lening van de Staat der Nederlanden moet worden omgezet in aandelen en deze aandelen mogen niet blijven in handen vaneen der grootste afnemers, omdat anders het belang van het bedrijf teveel opgeofferd dreigt te worden aan dat van de Staat. Een andere oplossing zou natuurlijk zijn, dat men er een zuiver staatsbedrijf van maakt. De tweeslachtige positie die thans „De Schelde” inneemt is echter ongewenst. * * * Een bedrijf als „De Schelde”, dat aan een sterke onderkapitalisatie lijdt, komt vooral in moeilijkheden indien het een beetje beter gaat! Dat moge vreemd klinken, maar het is zo. Juist dan als de bedrijvigheid toeneemt, merkt men pas hoe zwak het bedrijf staat, hoe voor alles wat men gaat ondernemen geleend moet worden. Dit heeft twee nadelen. Ten eerste is men met dat lenen altijd duur uit en inde tweede plaats hangt het nu van de crediteuren af of en in hoeverre men kan gaan uitbreiden. Vergelijking van de balansen van 1937 en 1938 van „De Schelde” geeft de indruk, dat men rechts en links heeft moeten lenen om het meerdere werk in 1938 te kunnen financieren. De schuld aan de Staat liep met 6 ton op tot ruim ƒ3.400.000.—. Een hypotheek van ƒ75.000.— werd gesloten op huizen, die voor ƒ 35.000 op de balans staan. De vordering op de bankiers ad ƒ 132.000. veranderde ineen schuld van ƒ 555.000.—. Op deze wijze heeft men zich wel is waar weten te redden, maar heeft men zich tevens aan handen en voeten gebonden. Zo er nog aan te twijfelen viel, dan is thans wel duidelijk, dat dit bedrijf alleen maar door middel yan een grondige reorganisatie te redden is. W. J. VAN DE WOESTIJNE.

beter waren dan zij thans schijnen te zijn. Uit het jaarverslag volgen nog meerdere bezwaren tegen de bedrijf spolitiek van „De Schelde”. Het oude dok Is te klein voor de tegenwoordige onderzeeboten en torpedojagers; daarom is aangevahgen mét de bouw vaneen nieuw droogdok. De directie noemt dit een onmisbaar gereedschap, dat zij niet missen kan, maar zegt er bij niet te kunnen verwachten dit ten volle rendabel te kunnen maken. Ook dat is fout. Indien het waarlijk onmisbaar is, dan moet het, in verband met de plaats die het in het bedrijf inneemt, ook rendabel zijn. Het dok moet dan in staat stellen rendabele opdrachten te aanvaarden. Indien dat niet het geval is, moet de bouw achterwege blijven. Vooral „De Schelde” kan zich de luxe niet permitteren in niet rendabele objecten grote kapitalen vast te leggen. Zoals het thans in het jaarverslag staat, lijkt het wel of de directie er zich mee verzoend heeft, inde toekomst steeds onrendabele opdrachten van de Staat te zullen krijgen. Indien deze mentaliteit inderdaad inde directie-kamer heerst, komt „De Schelde” er nooit bovenop. De bouw van dit dok wordt voor een groot deel gefinancierd met een lening van de Staat der Nederlanden. . Af gezien van de steun die de Staat aan bedrijven als „De Schelde” geeft, is de Staat tegelijkertijd geldschieter en fcZan£van„De Schelde”. Terwijl het aandelenkapitaal 2 millioen bedraagt, heeft de Staat reeds bijna 3jr millioen voorgeschoten! Dit wil zeggen, dat de Staat practisch een overheersende positie in dit bedrijf inneemt. Dit kan zeer gevaarlijk zijn, indien de Staat als geldschieter een sterke invloed gaat uitoefenen om de Staat als klant te bevoordelen. Het is steeds een ongezonde toestand indisn een klant tevens lid is van de directie! Hier lijkt het er veel op of we zulk een toestand hebben. Hiermede is het bouwen vaneen niet-rendabel dok speciaal voor oorlogsschepen wel te verklaren, maar niet goedgepraat. Het ziet er naar uit of de Staat als geldschieter dwang uitoefent op „De Schelde” om tegen verliesgevende prijzen staatsopdrachten uitte voeren. Indien daartoe een nieuw droogdok nodig is, wil de Staat daartoe de gelden wel lenen. Maar op die manier komt „De Schelde” steeds meer in het moeras. * * * De plaats die de lening van de Staat in dit bedrijf inneemt is dezelfde als in normale omstandigheden door aandeelhouders zou moeten worden ingenomen. Maar er is een groot verschil. Terwijl de aandeelhouders terecht geen dividend ontvangen, indien er geen winst gemaakt is maakt de Staat voor haar lening wel

Luchtfoto van het bedrijf van „De Schelde” te Vlissingen.