Tussen 1 September en 1 April De propaganda-campagne van de moderne vakbeweging voor het seizoen 1938—1939, die onder leiding van het N.V.V.-bestuur in September j.l. werd ingezet, heeft op 1 April j.l. haar beslag gekregen. Wij brengen in herinnering, dat deze actie is ingezet en gevoerd onder de leuze: tien procent winstl Een nogal zwaar drukkende verplichting werd daarmede op de schouders van vele honderden werkers gelegd. Wij schreven er in ons blad van 24 September j.l. als volgt over: „Dat is uiteraard als een gemiddelde bedoeld, want het zal niet mogelijk zijn om onder alle omstandighe4©n zover te komen. Wij, voor ons portie, zouden dan een netto-winst van duizend nieuwe leden per maand moeten boeken gedurende deze campagne. Wij beschikken, nodig of niet nodig, over een behoorlijke portie fantasie, maar die reikt toch niet hoog genoeg om dat wonder in onze geest zich te zien voltrekken. Waarmee we maar zeggen willen: met een beetje minder dan tien procent zouden wij toch al rijkelijk tevreden zijn." Zo schreven wij in September, toen we nog zo ongeveer inde aanvang van de campagne stonden. Nu wij het einde er van achter ons hebben liggen, kunnen wij, voor wat onze Bond betreft, de afrekening maken. Eerst later zullen wij het resultaat voor het geheel van de moderne vakbeweging kunnen nagaan. Op een andere pagina van dit nummer van ons blad geven wij onze maandstaat met betrekking tot de toestand van onze Bond op 1 April j.l. Hij geeft ons te zien, dat de Bond op die datum 54.535 leden telde. Vanaf 1 September 1938, tijdstip samenvallende met de aanvang van decentrale propaganda-actie van het N.V.V., toen wij 49.562 leden telden, zijn wij met een aantal van 4.973 vooruitgegaan. Waarmede tevens gezegd is, dat onze Bond vol-

daan heeft aan de gestelde leuze. Wij hebben de tien procent winstl Een resultaat, waarop wij trots, waarover wij voldaan mogen zijn. Want niemand heeft kunnen verwachten, dat wij zoveel succes zouden bereiken. Voor een Bond als de onze, met zijn 49.562 leden bij de aanvang der campagne, was de leuze nopens de 10 pet. winst naar menselijke berekening onbereikbaar. Van onze 112 afdelingen hebben er in ditzelfde tijdvak 53 eveneens 10 procent of meer ledenwinst bereikt; 7 van hen gingen in ledental achteruit, 2 bleven gelijk, 103 boekten in meerdere of mindere mate vooruitgang. Voor onze grote afdelingen was het uiteraard heel moeilijk om het vastgestelde percentage te halen. Vlissingen spant van de grotere afdelingen met een percentage van 21.5 de kroon. Den Haag, Hengelo en Groningen haalden de 10 procent. De allergrootsten, Amsterdam en Rotterdam, brachten het, ondanks hun omvang, elk tot 9 pet., evenals Haarlem. Resultaten die gezien mogen worden. Van de kleintjes noemen wij Veendam met de top-prestatie van 82 procent; zij steeg van 89 op 162 leden. Bravol Dan volgt Pernis, een kleintje met 64 procent (van 67 op 110 leden). En verder Driebergen met 55.5, Woerden met 46, Harlingen met 42.5, Meppel met 41, N.-Lekkerland met 40.5 en Krommenie met 39 procent. Naar verhouding hebben deze kleineren mooi werk verricht en dat geldt evenzeer voor de vele anderen, die wij niet allemaal kunnen noemen, om niet al te uitvoerig te worden. Onze Bond heeft het goed gedaan, kameraden! De gunstige omstandigheden waarin wij verkeren, zijn in alle opzichten benut en er is hard gewerkt met het materiaal, dat door het bondsbestuur is verstrekt. Er viel te oogsten en er is geoogst. En al is er dan zoiets als een gesloten vis- en jachttijd, wij gaan niet helemaal op onze lauweren rusten. Wij gaan er nog eens met de netten doorheen, makkers, want de volgende maandstaten mogen niet een belabberd klein winstcijfer te zien geven. Wij moeten onze stand ophouden! O zo!

Op bezoek bij onze Luxemburgse vrienden (H. J. v.d. B.) Met ons beiden, te weten Jan Wacht en schrijver dezes, hebben wij het 12e congres bezocht van onze Luxemburgse zusterorganisatie, dat gehouden werd op 15 en 16 April in het plaatsje Mondorf. Wij werden met de vele andere gasten ingekwartierd in het hotel „Alfa” te Luxemburg, wat ons gebleken is een goed tehuis te zijn. Des morgens werden wij per autobus vervoerd naar het op pl.m. 20 km. afstand van Luxemburg gelegen plaatsje Mondorf. In Mondorf exploiteert de staat Luxemburg een z.g. Staatsbad. Aldaar zijn geneeskrachtige bronnen, waar mensen met behoorlijk gevulde beurzen kunnen trachten genezing te vinden voor hun kwalen van diverse aard. Zeker mag worden gezegd, dat zo zij al geen genezing van hun kwaal mochten vinden, zij naar een schone streek zijn gegaan, waar de mooie natuur veel te genieten geeft. Ineen der gebouwen van het Staatsbad, inde feestzaal „der Pergolz”, vond het congresplaats. Alvorens melding te maken van de buitenlandse gasten van diverse pluimage, die tegenwoordig waren op het congres, dient medegedeeld te worden, dat sinds enige tijd tot een belangrijke wijziging is besloten inzake het terrein, waarop de Luxemburgse organisatie zich beweegt. Was het voorheen zo, dat de bond metaalbewerkers en mijnwerkers omvatte, thans is de samenstelling overeenkomstig de volgende branche-groepen: 1. mijnwerkers; 2. metaalbewerkers; 3. bouwarbeiders; 4. fabrieksarbeiders; 5. staats- en gemeente-arbeiders; 6. alle overige industrie-arbeiders. Door deze uitbreiding van het organisatieterrein zijn alle moeilijke grenskwesties inde

toekomst radicaal vermeden. Als naam voor deze organisatie is vastgesteld: Luxemburger Berg-, Metall- und Industriearbeiter-Verband. De organisatie telt ongeveer 10.000 leden, waarvan pl.m. 6.000 tot de branche van de metaalindustrie behoren, Als wij nu na deze uiteenzetting de namen der buitenlandse vertegenwoordigers noemen en weergeven welke organisatie zij vertegenwoordigden, zal de aanwezigheid, althans van enkelen, meer verklaarbaar zijn. Er waren: J. W. v. Achterbergh, Nederland, namens de Internationale van bouwarbeiders en houtbewerkers; Nic. Dethier, België, namens de Internationale van mijnwerkers; terwijl de secretaris van de Internationale van metaalbewerkers schriftelijk zÜn beste wensen had overgebracht, Verder waren aanwezig: Marcel Kirsch, namens de Franse mijnwerkers; en voor de diverse metaalbewerkersbonden: Arthur Steiner uit Zwitserland, Stenbom en Eckerstroem uit Zweden, Otto Wolf uit Denemarken, A. Tommen, L. Jeuniaux en G. Delvaux uit België en J. Wacht en J- v- d- Born uit Nederland, De voorzitter van de Luxemburgse bond, Nic. Biever, wees in zijn openingsrede op de ernst der tijden en verwelkomde op echt hartelijke wijze de gedelegeerden van de afdelingen en de binnen- en buitenlandse gasten, Het aantal afgevaardigden bedroeg zo ongeveer een 150 personen en bij een rustige beschouwing was onze algemene indruk een zeer goede. Het overgrote deel der gedelegeerden bestond uit jonge, flinke kerels, die voor zover zij het woord hebben gevoerd, bleken zich op voortreffelijke wijze te kunnen uiten, Het congresbureau, bestaande uiteen gedelegeerde van elke branche met Nic. Biever als voorzitter, werd overeenkomstig het gegeven advies van het bondsbestuur met algemene

stemmen benoemd. Het was wat wij noemen een echt werkcongres. Naast de bespreking van de jaarverslagen van den secretaris en den penningmeester, welke na enige discussie met algemene stemmen werden goedgekeurd, waren mede door de uitbreiding van het organisatieterrein aan de orde wijzigingen in statuten, enz., die de aandacht van het congres vroegen. Bovendien zijn een tweetal inleidingen gehouden Een over de sociale politiek van de regering door den voorzitter Nic. Biever en een over de algemene toestand en de toekomstige taak van de bond door den secretaris A. Krier. Aan het slot van de eerste inleiding werd met algemene instemming een resolutie aangenomen, waarin was neergelegd het programma van de wensen op sociaal terrein, welk programma bij de regering zal worden ingediend. Tijdens deze inleiding waren de minister van Arbeid Peter Krier en de minister van Justitie René Blum ten congresse aanwezig. De tweede inleider, A. Krier, besprak de moeilijkheid van het voortbestaan en de fascistische bedreiging van de kleine landen en riep allen op hun beste krachten te geven voor de uitbreiding van de organisatie en alles te doen voor het behoud van de vrijheid. De conclusie waartoe de inleider kwam is in een „manifest” neergelegd. Toen wij Luxemburg weer verlieten met de beste indrukken van het land en zijn bevolking en van de ons geboden gastvrijheid, was men druk bezig de stad Luxemburg te versieren en te illumineren voor de toen nog komende feesten ter herdenking van het 100-jarige onafhankelijke Luxemburg Overal zag men platen hangen en ondanks het feit, dat de verlichting nog lang niet klaar was, konden wij ook daarin de woorden lezen: Mir wölle bleiwe wat mir sin (wij willen blijven die wij zijn). Onze vriendelijke buren vroegen ons te blijven om de grote feesten mede te maken. Dit zou echter betekend hebben een volle week extra blijven. Deze vriendelijke uitnodiging alhoewel wij daaraan gaarne hadden voldaan hebben wij helaas moeten afwijzen. Eén dag zijn we nog gebleven om veel schoons in ogenschouw te nemen en wij hebben afscheid genomen met de wederzijdse belofte te werken in de geest van de leuze; Mir wölle bleiwe wat mir sin! 2 Juli 1939 Landdag op Birkhoven!

Kathedraal en Adolf-brug inde stad Luxemburg