Rechten en plichten van zieke arbeiders (V)

(J. C. M.) In vorige artikelen werd verklaard wie verzekerd is en wie toch recht op ziekengeld heeft, al is hij inde zin van de Ziektewet geen arbeider (ofschoon wél in loondienst). Rest de afsluiting van dit hoofdstuk met: de werklozen die ziek worden. Arbeiders, die tijdens hun werkloosheid binnen een bepaalde tijd na ontslag ziek worden, hebben nog recht op ziekengeld (art. 55). Deze periode duurt een maand voor hen, die vóór hun ontslag twee maanden onafgebroken verzekerd zijn geweest (6 of minder werkdagen onderbreking van deze twee maanden doen daaraan geen afbreuk). De periode eindigt na 8 dagen voor de werklozen, die niet twee maanden dnafgebroken verzekerd zijn geweest, doch in die twee maanden wél (minstens) 16 dagen in loondienst arbeid verricht hebben. „Verzekerd zijn geweest” heeft hier een andere strekking dan „loondienst verricht”. Wij hebben immers gezien, dat de verzekering doorloopt tijdens uitkering bij ziekte, gedurende een tijdelijke uitkering Ongevallenwet, bij verzuim wegens onwerkbaar weer e.d. Het kan zeer goed mogelijk zijn, dat in bovengenoemde twee maanden geen arbeid is verricht, doch de wetgever heeft de aanspraak van werklozen op ziekengeld (binnen 1 maand) in dit geval niet willen uitsluiten en daarom gesproken van 2 maanden „verzekerd zijn geweest”. De tweede categorie werklozen, dus zij, die niet 2 maanden onafgebroken verzekerd zijn geweest, hebben alleen maar gedurende acht dagen aanspraak, wanneer zij minstens 16 dagen hebben gewerkt. Er is nog een bijzonderheid, waaraan de eerstgenoemde categorie wel moet denken. Hij, die twee maanden onafgebroken verzekerd is geweest tijdens ziekte (dus niet omdat hij werkte) en na beterschap werkloos blijft, heeft

niet opnieuw recht op ziekengeld, wanneer hij weer ziek wordt, al is het ook binnen bovengenoemde termijn van 1 maand. In art. 30 toch wordt gesproken over de tijd, waarover anders dan krachtens art. 55 ziekengeld wordt uitgekeerd (en de verzekering dus doorloopt). De verzekering nu loopt niet door bij toekenning van ziekengeld aan werklozen. Arbeiders, die een maand of langer werkloos zijn, hebben alzo generlei recht op ziekengeld; ten overvloede wordt in herinnering gebracht, dat zij, na het einde der dienstbetrekking, de verzekering vrijwillig kunnen laten doorlopen. Bij de daar juist besproken ongeschiktheid tot werken wegens ziekte is het de geschikte plaats om tegelijk te wijzen op de algemene bepaling betreffende herhaling van ziekte (art. 40). De arbeider, die over het maximum van 156 uitkeringsdagen ziekengeld heeft genoten, nog niet beter is, doch later wel, dan aan het werk gaat en vervolgens weer ziek wordt uit dezelfde ziekte-oorzaak, heeft opnieuw recht op uitkering. Dit recht gaat evenwel pas in 12 maanden na de dag waarop in het eerste geval uitkering begon en het ziekengeld loopt dan over 78 dagen. De bedoeling is om per jaar éénmaal over 6 maanden uitkering te geven en verder telkens over 3 maanden per jaar. Duurde de eerste ziekte korter dan 156 dagen, dan wordt het overschot aan dagen bij de tweede uitkering gevoegd. Voorbeeld. lemand wordt op 1 Januari ziek, is op 1 Juli nog niet beter, doch wel op b.v. 1 September d.a.v. en gaat aan het werk. Op 1 December wordt hij opnieuw ongeschikt wegens dezelfde ziekte-oorzaak; zijn recht op nieuw ziekengeld gaat evenwel pas een maand later in, op 1 Januari van het volgende jaar. Blijft hij werkloos en wordt dan ziek, zo bestaat deze aanspraak niet, omdat hij dan immers niet

opnieuw verzekerd is geweest. Was hij korter dan een half jaar ziek, b.v. 4 maanden, dan heeft hij op 1 Januari recht niet op 78 dagen, doch op 2 maanden plus 78 dagen enz. „Herhaalde” ongeschiktheid tot werken is niet aanwezig, wanneer verzekerde probeert aan het werk te gaan, doch dit na een betrekkelijk korte tijd moet opgeven, omdat de ziekte nog niet geweken was; dan is van „voortzetting”, doch niet van „herhaling” sprake. Als „voortzetting” van dezelfde ziekte wordt in art. 37 aangenomen het geval, waarin binnen 4 weken na beëindiging der uitkering terzake van het vroegere ziektegeval opnieuw ongeschiktheid tot werken optreedt (alsdan geen wachtdagen!). Vanzelfsprekend moet ten aanzien van de toepassing van dit artikel 37 inde zoëven genoemde 4 weken eerst weer gewerkt zijn. Deze herhaalde ongeschiktheid van verzekerden is derhalve een andere dan die betreffende werklozen in art. 55 voorzien. Men lette ook op de beperking „dezelfde ziekte-oorzaak”. ledere (andere) ziekte-oorzaak geeft als regel aanspraak op maximaal 6 maanden uitkering. De verzekerde, die 6 maanden bijvoorbeeld wegens beenbreuk ongeschikt is geweest, daarna aan het werk gaat en dan, stellen wij, longontsteking (of een andere ziekte) opdoet, krijgt (met inachtneming van wachtdagen) direct ingaand recht op uitkering, weer over maximaal 156 dagen. Het zal wel zelden voorkomen, dat iemand, na aldus overeen jaar ziekengeld genoten te hebben, weer even aan het werk gaat en kort daarop dooreen derde ziekte overvallen wordt; mocht dit evenwel gebeuren, dan ontstaat niettemin weer een nieuwe aanspraak op uitkering van ziekengeld. Bij beschouwing van deze en andere gevallen mag niet vergeten worden, dat het er niet toe doet of men bij denzelfden of bij een anderen werkgever (weer) in dienst treedt; in dit verband wordt de verzekering in verschillende dienstbetrekkingen als één geheel beschouwd.

Contributiebetaling en (J. L.) De contributie en de contributiebetaling ineen organisatie zijn zoiets als de grondstoffen voor verschillende bedrijven. Stagneert de aanvoer van grondstoffen, dan zullen de verschillende afdelingen in zo’n bedrijf ook stagnatie ondervinden. Precies hetzelfde is het met de contributie. anneer deze op onregelmatige wijze binnen’j2?1 ooii zn terugslag vinden inde onderdelen van de organisatie. Er zijn verschillende bepalingen in ons regiemen ten opzichte van uitkeringen, b.v. uit de weerstandskas, uitkering bij overlijden en in vai iteit en wanneer men een beroep doet op het eunfonds, welke bij onregelmatige contributieetaling en contributieschuld beperkingen en ze fs wel uitsluitingen inhouden ten aanzien van de uitkeringen. Uit de aard der zaak is het daarom reeds gewenst zorg te dragen voor een regelmatige contnbutiebetaling. Maar het is nog slimmer bij de aanspraken op uitkering uit de werklozenkas. Een groot aantal artikelen bepaalt wat wel en wat niet mag gebeuren, wanneer een lid aanspraken heeft op uitkering, alvorens daartoe kan wordep overgegaan. Onze werklozenkas is bovendien een gesubsidieerde werklozenkas, waaraan de overheid zijn bijdragen geeft. Het recht van controle van de gedane uitkeringen is hieruit ontstaan en ook al of niet goedkeuring der gedane uitkeringen. Zijn deze uitkeringen afgekeurd, dan wordt er bezwaar gemaakt en kan men in beroep gaan bij den minister van Sociale Zaken. Deze minister geeft dan een beslissing, die ook voor alle verdere gevallen van kracht is. Zo is er een groot aantal beslissingen, dat in feite naast het reglement voor de werklozenkas mederegeert. Het is niet onze bedoeling daar de aandacht op te vestigen, maar het lijkt ons juist de mededeling, dat naast het reglement er eigenlijk nog een onzichtbaar aanvullend reglement is, niet achterwege te laten. Het was wel onze bedoeling de aandacht te vestigen op artikel 30 van het reglement voor de werklozenkas, waarin vermeld staat, dat uitkering achterwege blijft bij contributieschuld. Al is deze schuld groot of klein, vele weken

of slechts één week, uitkering kan nooit of nimmer geschieden. Bij het intreden van werkloosheid moet elk lid er voor zorgen, dat er geen contributieschuld is. Diegenen die de contributiebetaling geheel en al overlaten aan moeder de vrouw of andere personen, doen goed zich er in ’t belang van het gezin en zichzelf stelselmatig van te overtuigen of er in deze geest gevaren dreigen. Leiden is niet in last, maar kan in last komen, wanneer door toevallige omstandigheden minder accuratesse is betoond. Kleine dingen kunnen grote gevolgen hebben. Ditzelfde geldt voor onregelmatige contributiebetaling. Doorgaans zal de contributiebetaling per week geschieden. De bode komt als regel volgens de klok, zodat bij wijze van spreken alles gesmeerd kan gaan. Bij hoge uitzondering

kan het gebeuren dat er overgeslagen wordt, maar wanneer deze achterstallige betaling de daaropvolgende week geschiedt, gaat alles normaal. Hetzelfde geldt ook voor de maandbetalers —• mits men vooruit betaalt. Anders is het geval wanneer contributie betaald wordt, b.v. 1 week, dan 3 weken niet betalen, daarna 4 weken betalen. Ook wanneer er gedurende een maand regelmatig per week is betaald en dan de bode doorgestuurd wordt. Men maakt schuld, betaalt zo nu en dan eens 2 of 3, soms zelfs 5 weken, maar desondanks is de achterstand opgelopen tot 5 weken. Dan plotseling wordt alles betaald, de volgende week wordt weer betaald, doch daarna komt de werkloosheidsmelding. Dit is onregelmatige contributiebetaling inde geest van artikel 30, alinea a, van het reglement voor de werklozenkas en uitkering moet worden geweigerd. Dit heeft vele onaangenaamheden tot gevolg, zowel voor het huisgezin van den betrokkene als voor de administratie der afdeling. Daarom vestigen wij zeer nadrukkelijk de aandacht van onze leden op deze verschijnselen, inde verwachting, dat elk lid zoveel verantwoordelijkheidsgevoel heeft om na te gaan of het met de contributiebetaling in orde is, ter voorkoming van narigheden, die ten slotte oorzaak zijn, dat het gezin van de leden of henzelf te kort wordt gedaan. Het devies is „Alle leden regelmatige contributiebetalers”.

Rectificatie In het verslag over de vergadering van de bondsraad, voorkomende in ons ifummer van 13 Januari j.1., komt een onjuiste mededeling voor, die wij hier zullen herstellen. Vermeld werd, dat de bode-bestuurder B. F. Hilberink te Deventer tot adjunct-bestuurder was bevorderd. Dat was fout. Er had moeten staan, dat onze collega van adiunct-bestuurder tot bestuurder was bevorderd. Waarvan men nota gelieve te nemen. Redacteur.