VRAGENBUS Vraag: 123, Wij (d.z. loodgieters) moesten een uitslag maken van vierkant op rond en aan twee kanten schuin. Kunt u ons daar een beschrijving en uitslag van geven? Antwoord: Dergelijke overgangstukken kunnen allen uit één stuk worden uitgeslagen. Daar echter de maat nog al groot en het overgangstuk symmetrisch is, hebben wijde helft uitgeslagen, daar het anders schadelijk uit het metaal is te knippen. Om zo practisch mogelijk te zijn, is ook niet meer getekend dan voor de uitslag noodzakelijk is. Figuur 1 is het half-bovenaanzicht (8.A.) en het vooraanzicht (V.A.). De cirkeldoorsnede is, zoals het V.A. aangeeft, naar beneden getekend. Dit is gedaan om zo min mogelijk projecterende lijnen te tekenen. De uitslag blijft hetzelfde. Figuur 2 is de halve uitslag. Als men een lichaam moet uitslaan, is het gewenst te onderzoeken, uit welke lichamen uit de stereometrie en vlakken uit de planimetrie het is samengesteld. Het boven- en onderdeel is een vierzijdig prisma en een cylinder. Het middelstuk is samengesteld uit vier delen van scheve cirkelkegels en daartussen vier driehoeken. Wij hebben bij het tekenen dezelfde verhoudingen aangehouden als de vrager heeft opgegeven. De schaal is 1 : 8. Teken volgens de gegeven maten het halve B.A. en het V.A. De halve cirkel van het B.A. verdeelt men in twaalf delen, nummer deze en trek van daar de beschrijvende lijnen (8.L.) naar de hoekpunten A1 en 81.B1. De dungetrokken lijnen geven de begrenzingslijnen der driehoeken aan. Nu komt het er bij dergelijke overgangstukken op aan, dat men de ware lengte (W.L.) 'der B.L. gebruikt bij de uitslag. Wie de ambachtsschool heeft doorlopen, zal zich misschien nog wel herinneren, „dat een lijn of eén vlak zich in ware lengte of ware grootte projecteert, als het evenwijdig loopt met één der drie projectievlakken.” Nu, alle B.L. in het B.A. lopen niet evenwijdig aan het V.A. (dit is het tweede projectie vlak). Deze moeten dus evenwijdig gedraaid worden, hetgeen wij doen door vanuit de punten A* en B alle B.L. om te cirkelen, naar het V.A. te projecteren en vandaar naar de punten A1’ en B". Dit zijn dus de W.L. der B.L. en daar deze nogal door elkaar lopen, hebben wij deze met streep-stip- en streep met twee stippellijnen aangegeven (zie aldaar). Bij het uitslaan is het gewenst, dat men lijn voor lijn neemt en deze direct inde uitslag overbrengt, ander vergist men zich wel eens. Let ook goed op de nummering. Bij figuur 2 beginnen wij met de driehoek A-B-C. A-B kunnen we zo uit figuur 1 ovememen. Voor A-C en B-C nemen wede W.L. van de 8.L., A”-7 en B"-7 inde passer en beschrijven daarmede in figuur 2 vanuit A en B cirkelbogen. Het snijpunt is punt C (ook 7). Trek A-C en B-C, dan staat de driehoek in ware grootte op tekening. Neem nu W.L. in de passer en beschrijf daarmede vanuit A een cirkelboogje, neem daarna het gedeelte der cirkel tussen 7‘ en 6' gestrekt in de passer en beschrijf vanuit punt 7 een cirkelboog je, door de

reeds getrokken cirkelboog. Het snijpunt 1 punt 6. Op dezelfde wijze handelt men met de overige W.L. (totaal dus A"-l t.m. 7). Handel op dezelfde wijze met de W.L. B“-l t.m. 7, doch nu vanuit punt Bin figuur 2. Trek door de kruispunten de gebogen lijn, welke dus in lengte gelijk moet zijn aan de halve cirkel van figuur 1, B.A. In figuur 2 hebben we opzettelijk de cirkelboogjes laten staan ter verduidelijking. Naast A-l en B-l moet nu nog een halve driehoek worden getekend.

ïn het B.A. zien wij daarvan A’-D' en B'-El in W.L., terwijl in het V.A. de hoogtelijnen Dll-!11 en Ell-!1* zich in W.L. projecteren. We nemen deze afstanden dus inde passer en beschrijven daarmede in figuur 2 cirkelbogen, zodat de punten D en E ontstaan. De halve driehoeken kunnen nu worden getekend plus de klink-fels of soldeerkant. Verder is boven aan de driehoeken nog aangegeven de opstaande kant. Van het cylinder-gedeelte is geen uitslag gemaakt. Moet dit overgangstuk van zware plaat gemaakt worden, dan kan men het bestede plaat inde kantbank opzetten door steeds op de B.L. een knik te geven, waardoor vanzelf de j cirkel ontstaat. B. Vraag 124: 1. Kan men gecementeerd staal weer ontlaten, zodat het bewerkbaar is en daarna weer harden? 2. Bestaat er een vademecum voor metaalbewerkers, bevattende alle formules, welke men dagelijks nodig heeft voor het berekenen van zeskant, snijsnelheden, voedingen enz. van diverse materialen? Antwoord: 1. Het ontlaten van cementeer-staal, ten einde dit makkelijk te bewerken en daarna weer te harden is mogelijk, mits hierbij nauwkeurig te werk wordt gegaan. Uiteen oogpunt vaneen goede kwaliteit gecementeerd staal is dus mogelijk na ontlaten door harding weer het oorspronkelijke goede gecementeerde staal te verkrijgen. Er zijn echter andere punten, die bepalen, of een gecementeerd werkstuk ontlaten en daarna weer gehard kan worden. Dit wordt n.l. door de bewerkingsvlakken bepaald. Laten wij het voorbeeld eens nemen vaneen gecementeerde as, welke laat ons zeggen 60.000 (|) is (d.w.z. deze as Is 60 (|) geslepen met een tolerantie van + 0.0005 tot 0.0005). Wanneer men deze gecementeerde as ontlaat en weer hardt, zal deze as niet nieer zuiver recht zijn en moet men deze as weer naslijpen, waarbij natuurlijk de maat 60.00 C <j) niet meer kan aangehouden worden, maar b.v. bij 59.500 (ji weer geheel schoon komt. Men moet dan de lagerschalen, waar-

in deze as loopt, ook op deze maat wijzigen, alsmede de andere werkstukken, welke op deze as met een zuivere passing gemonteerd zitten. Zo kunnen gecementeerde op elkaar lopende tandwielen, waarbij de hartafstand der assen gehandhaafd moet worden, door het trekken van het materiaal na ontlaten en harden geheel onbruikbaar worden, omdat men te veel materiaal moet af slijpen om de wielen weer zuiver te krijgen. In leder geval moet elk geval op zich zelf bekeken en beproefd worden, waarbij men altijd risico’s loopt. Daar waar dus kleinere afmetingen van het beschouwde werkstuk geen bezwaar met zich medebrengen, is ontlaten en harden zeer goed mogelijk. Wat nu het ontlaten betreft, hoe hoger de ontlatingstemperatuur is, des te zachter het materiaal wordt. Aanbeveling verdient deze temperatuur zo laag mogelijk te houden, n.l. niet hoger dan noodzakelijk is om een behoorlijke bewerkingszachtheid te verkrijgen. In het geharde staal bevinden zich de kristallen inde z.g. labiele toestand, d.w.z. dit is een geforceerde kristalvorm, waarin het gebracht is door plotselinge afkoeling. In het materiaal vindt men dan spanningen, welke het werkstuk vervormen en die zeer goed waarneembaar zijn. Wanneer men nu bij het harden het ontlaten staal gaat verhitten, komt men op een gegeven moment op een temperatuur, waarbij omkristallisatie plaatsvindt, n.l. van de labieletoestand naar de stabiele toestand (in deze laatste toestand zijnde inwendige spanningen weg). Voor de omkristallisatie is warmte nodig en men ziet de temperatuur niet verder oplopen, totdat alles omgekristalliseerd is, waarna de temperatuur weer stijgt. Op dit moment kan men het werkstuk door snelle afkoeling harden. Naar gelang het koolstofgehalte ligt de hardingstemperatuur tussen 780 gr. tot 950 gr. Het makkelijkst vindt dit ineen oven plaats, waarbij de temperatuur op een rollende trommel geregistreerd wordt. Zolang de temperatuur stijgt loopt de lijn schuin. Vindt

omkristallisatie plaats, dan loopt deze lijn vlak. Begint nu de lijn ten tweede male schuin te lopen, dan heeft de omkristallisatie plaatsgevonden en kan men het werkstuk snel afkoelen, waarbij de labiele toestand weer optreedt. 2. Wij bevelen hiervoor aan: a. Technisches Hilfsbuch, van Schuckhardt & Schütte. Prijs pl.m. /s—, b. Technisches Hilfsbuch, Klingelnberg. Prijs pl.m. ƒ 7—. Het laatste is uitgebreider en bevelen wij ten zeerste aan. P. Dr. BOEKBESPREKING Ankencikkelen van kleine machines voor gelijk- en wisselstroom, door D. P. van Diejen en A. G. C. Trestorff. Uitgave van „De Technische Boekhandel” H. Stam te Amsterdam. Prijs ƒ 3.25 ing., f 3.90 geb. Er is aan boeken op het gebied van de praktijk van het ankerwikkelen in de Nederlandse taal slechts weinig verschenen. Daarom zal men deze uitbreiding van vakliteratuur kunnen waarderen, al moet gezegd worden, dat wanneer men op de titel afgaat het boekje wel wat teleurstelt. Het is meer als een uitbreiding te beschouwen van hetgeen op de lagere Nijverheidsscholen over ankerwikkelen geleerd wordt dan als een systematisch opgezette handleiding. De inhoud is verdeeld in zes hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk beoogt op eenvoudige wijze een beknopt overzicht te geven van de werkingswijze van de voornaamste electrische machines. Over de noodzakelijkheid om dit ineen boekje over ankerwikkelen van kleine machines op te nemen, kan men met de schrijvers van mening verschillen. M.i. is, gezien de grote verscheidenheid van de electrische machines, de stof daarvoor te omvangrijk. Dit blijkt ook wel daaruit, dat niettegenstaande een vierde gedeelte van de inhoud door dit hoofdstuk in beslag wordt genomen, er voor de bespreking van de éénphase inductiemotor, de wisselstroomcollectormotor en de draaistroomcollectormotor te samen nauwelijks drie bladzijden beschikbaar zijn. We kunnen de twee eerstgenoemde soorten van motoren toch zeker wel onder de veel voorkomende kleine machines rangschikken. Nu moge het waar zijn, dat de werkingswijze van deze motoren niet zo eenvoudig te verklaren is, maar aan een kort en oppervlakkig praatje heeft niemand iets. In het tweede hoofdstuk worden de voornaamste ankerwikkelingen voor gelijkstroommachines besproken en met voorbeelden en tekeningen toegelicht. Dit en het derde hoofdstuk, waarin de praktijk van het ankerwikkelen wordt behandeld, lijkt mij het meest geslaagd. Duidelijke foto’s en goede tekeningen vergezellen de tekst. Velen zullen met dit hoofdstuk het meest ingenomen zijn. Jammer is, dat van de wikkelingsmethoden van kleine ankers, n.l. stofzuigermotoren enz., met geen woord wordt gerept. Ook mis ik hier het zo belangrijke uitbalanceren van ankers en rotoren. Over de samenstelling van de collector behoorde in dit hoofdstuk een en ander te worden medegedeeld. Hoofdstuk IV handelt over het omwikkelen van bestaande machines en over noolomschakelbare draaistroommotoren. Het volgende hoofdstuk behandelt het onderzoek van de wikkelingen, terwijl het boekje besluit met een hoofdstuk over die isoleermiddelen welke voor het ankerwikkelen van betekenis zijn. Druk, foto’s en tekeningen zijn, zoals bij dezen uitgever gebruikelijk is, uitstekend verzorgd. J. v. d Z.