Centraal Comité IMB

(J.L.) Van 7—lo October 1946 is in Londen het Centraal Comité van de Internationale Metaalbewerkersbond (1.M.8.) bijeengeweest. De volgende landen waren vertegenwoordigd: Zweden, Denemarken, Noorwegen, België, Nederland, Luxemburg, Zwitserland en Engeland. Voor Nederland waren aanwezig H. J. van den Born en J. Landman. Het was van de Engelsen als gastheren een goede gedachte de vertegenwoordigers een dag tevoren bijeen te roepen voor onderlinge kennismaking. Als gevolg hiervan gingen we rechtstreeks van onze grote propaganda-vergadering in Utrecht op 5 October naar Londen en mochten de volgende dag de kennismaking met den Engelsen afgevaardigde op ons congres hernieuwen. Voor onderlinge kennismaking was een tocht georganiseerd naar Brighton, één van Engelands mooiste badplaatsen, te vergelijken met Scheveningen. Tijdens deze tocht viel het ons op, dat de Engelsman uitermate sober leeft. De naweeën van de oorlog doen zich sterk gevoelen en alles is er op gericht het land economisch weer sterk te maken, hetgeen gelaten en met humor aanvaard wordt. De confërentle zelf werd gehouden in het Swinton House, alwaar vergaderzalen en kantoren van de 'Metaalbewerkersbond gevestigd zijn. De bijeenkomst werd op 7 October der morgens 10 uur geopend door lig, den internationalen secretaris. Zijn voorstel om twee Engelsen in het bureau te benoemen als voorzitters, werd aanvaard en hierdoor was het Jack Tanner, die de openingsrede hield. Hij deed dit ineen korte speech, waarbij hij wees op de vele moeilijkheden, die na het einde van de oorlog overwonnen moesten worden Bij de beraadslagingen werden de werkzaamheden van de 1.M.8. behandeld. Men voelde in het algemeen dat er te weinig contact was met de afwezige landen. Er werd onderschreven, dat het nodig was zich weer te richten tot landen als b.v. Italië, Spanje, Oostenrijk, Tsjecho-Slowakije, Roemenië enz. Speciaal werd besproken een land als Amerika met het C. 1.0. en het A.F.L., Duitsland en Frankrijk. Dit laatste land feeft aparte moeilijkheden. Het heeft ich feitelijk teruggetrokken in afwachting van de stichting van de eroepsdepartementen van het Wereldvakverbond (W.V.V.). De secretaris stelde voor een delegatie naar Amerika te zenden en te trachten het C. 1.0. en het A.F.L. op onze congressen te brengen. De Engelsen, practici als .ze zijn, verwachten hiervan niets en meenden verder onze krachten daaraan niet* te moeten verspelen. Aldus werd besloten. Verder stelde hij voor een delegatie naar Duitsland te zenden voor contact en aansluiting 1.M.8., t.w. den secretaris en twee Engelsen. De Hollandse delegatie steldfe een amendement voor om ook uit de bezette landen een vertegenwoordiger aan te wijzen. De Engelsen ondersteunden dit voorstel. Besloten werd de delegatie uit 5 personen te doen bestaan, o.a. den secretaris, twee Engelsen en één uit Holland en België. Een uitgebreide discussie ontstond over de aansluiting als beroepsdepartement van het W.V.V. Den vertegenwoordigers Evans (Engeland), Svensson (Zweden) en Keuwet (België) werd opgedragen te trachten een drietal punten ingewilligd te krijgen op de a.s. conferentie in December 1946 te Parijs, alwaar een oriënterende bespreking gehouden zal worden tussen het W.V.V. enerzijds en de toe-

komstige beroepsdepartementen anderzijds. Deze punten zpn in het kort: a. een zo groot mogelijke autonomie voor de werkzaamheid van het departement: b. de zetel en den secretaris zelf te bepalen en te benoemen; c. voldoende financiële middelen voor de werkzaamheden van het departement. Uiteraard zal het komende congres over al of niet aansluiting beslissen. Bij de besprekingen over tie ijzeren staalconferentie te Toledo in Amerika stelde de afgevaardigde uit Luxemburg (Kriër) voor in het vervolg de arbeldersafgevaardigden van tevoren bijeen te laten komen voor informatorische besprekingen. Dit voorstel werd met instemming aanvaard. Als plaats van samenkomst voor het congres van de 1.M.8. in 1947 werd Kopenhagen bestemd. Tevens zal dan als gast een aan-

tal landen, niet aangesloten bij de 1.M.8. worden uitgenodigd. De kasverslagen gaven een beeld van de financiële positie van de 1.M.8., benevens van het hulpfonds. Ondanks het feit, dat gedurende een aantal jaren geen bijdragen waren betaald, was er nog een batig saldo. Toch was het noodzakelijk, dat het Comité voor 1947 een voorlopige bijdrage bepaalde. Deze werd vastgesteld op 10 Zw. frs. per duizend leden. Bij deze bespreking kwamen de ledentallen van de aangesloten landen naar voren, die we onzen lezers niet onthouden willen. Zij waren voor Zweden 210.000, Denemarken 54.000, Noorwegen 41.000, België 120.000, Nederland 45.000, Luxemburg 7500. Zwitserland 100.000 en Engeland 1.250.000. Ook bemerkten we, dat de Engelsen met belangstelling de ontwikkeling van onze organisatie volgden. Zij informeerden of wij met bepaalde moeilijkheden te kampen hadden. Het was een ongezochte gelegenheid onze vrienden uit Zweden, Denemarken, Engeland en Zwitserland voor de gezonden goederen, die bij de opbouw van onze organisatie zoveel diensten hebben bewezen en nog bewijzen, hartelijk dank te zeggen. Dit weerhield ons niet de aandacht te vestigen op bepaalde zaken. De Engelsen zegden alle mogelijke medewerking en hulp toe voor die dingen, die in ons land niet te verkrijgen waren.

Overigens werden de financiële verslagen goedgekeurd. Inmiddels was de beschikbare tijd voor de conferentie verstreken. Hierdoor werd aan de aangesloten landen verzocht hun berichten over de organisaties ' schriftelijk in te zenden. Op één der avonden werd afscheid genomen van lig als internationaal secretaris. Het was wel een weinig voorbarig, omdat hij nog tot het volgende congres aanblijft. De Engelsen hadden hiermede een bepaald doel. Hem werd n.l. een zeer fraai product met inscriptie van de Engelse zilverindustrie aangeboden voor zijn werkzaamheden als internationaal secretaris. De functie van internationaal secretaris is geen bezoldigde functie en Hg heeft deze van 1920 t.m. 1946 vervuld. Jack Tanner hield daarbij een toepasselijke speech en verzocht allen Hg het lied'; „Hij is een goede kameraad”, toe te zingen. Aan .het einde van de conferentie sprak Keuwet namens alle vertegenwoordigers nog enkele woorden van dank aan de Engelsen en aan het Bureau, waarbij hij er op wees. dat het gehele contingent met belangstelling het streven van de Engelse arbeidersregering voor vernieuwing van het maatschappelijk leven voelt. Hij sprak daarbij de verwachting uit, dat een ieder op zijn post zou staan in het eigen land voor verbetering van de levensomstandigheden van de metaalbewerkers.

A1 ben ik zelf geen metaalbewerker, doch beambte op het bondskantoor, toch heb ik met de metaalindustrie te maken. De sfeer is mij niet onbekend; uit de dagelijkse brieven van de afdelingen, de krant, die ik mee help opmaken, de gesprekken, leer je heel wat. Maar, het bondsbestuur vond, dat ikzelf eens kennis moest maken met een mobilisatievergadering en ik werd uitgenodigd op 2 November de bijeenkomst te Deventer te bezoeken en daardoor de grote familie van werkers te leren kennen. Nu, spijt heb ik er niet van gehad. De ernst en verbetenheid, die uit deze kaderbiieehkomst spraken, deden mij nog beter de sfeer van de vorige bijeenkomsten in Utrecht, Den Haag en Groningen begrijpen, waarover ik zulke opgetogen verhalen had gehoord. Want met ernst en verbetenheid luisterden de werkers naar den bondsvoorzitter, toen deze op meeslepende wijze een duidelijk overzicht gaf van de huidige moeilijkheden van ons land en van de belangrijke taak, dié de vakbeweging hierbij had te vervullen. De vakbeweging moet sterk gemaakt worden om de medezeggenschap inde bedrijven en bij de lonen en prijzen te krijgen. Dit hebben we, zelf inde hand, wanneer we evenwel niet verzuimen de oogst binnen te halen. Als massa kan de vakbeweging zorgen, dat de reactie verslagen wordt en er een rechtvaardige verdeling van de welvaart (eigenlijk armoede) tot stand komt. De metaalindustrie, als sleutelindustrie, neemt een voorname plaats in het land in en daarom moet het kader propaganda maken inde fabrieken en overal waar noodzakelijk, om de Bond sterk te maken. Vooral de jongeren hebben we nodig, al zullen de ouderen weer mee voorop gaan. ■En wie, zoals ik, af en toe de gezichten van deze rustige, niet gauw * uit het evenwicht te brengen werkers peilde, zag duidelijk, dat het bondsbestuur niet bang behoeft te zijn, dat het kader uit het Oosten van ons land, in zo grote getale opgekomen, niet de handen uit de mouwen zou steken.

Het krachtige applaus, dat op de rede van den bondsvoorzitter volgde, bewees dit wel. Verkwikt, al was het zonder de begeerde Deventerkoek (die trouwens door deze bijeenkomst volkomèn werd vervangen), aanvaardde ik de terug-

tocht naar Amsterdam. Dankbaar voor de mij geboden gelegenheid „eens kennis te maken” en met de gedachte en de wil mede te helpen aan het smeden van het grote blok; „onze Bond”, MAX VERDUIN.

Een van m’n vrienden, voorzitter vaneen afdeling en bondsraadslid, is een rare pisang. Hij woont ineen oud stadje, maar hij werktin een groot bedrijf ineen aangrenzende grote stad Al dat grote heeft een zodanige invloed op hem, dat het ook alles in het groot doet. Hij spreekt bij voorkeur over „reusachtig” en zet, ook zonder dat het nodig is, een mond op als een hooischuur. Ingewijden beweren, dat hij daardoor filtijd zoveel succes heeft bij het huisbezoek. Soms laat een candidaatlid hem aan de deur staan en dan maakt hij in korte tijd zoveel lawaai, dat de hele buurt komt kijken wat er aan de hand is, met het gevolg dat het slachtoffer zich laat inschrijven om van het schandaal af te zijn! Voor de werkers in z’n afdeling is-ie de beul zelf. Smoesjes om niet aan het werk deel te nemen, xvorden door hem niet geaccepteerd en als iemand b.v. zegt dat hij een avond niet kan komen omdat hij voor zijn vrouw de keuken moet witten, gaat-ie kijken of het wel nodig is. Maar ze hebben het weten te versieren om het ledental, dat op 1 Mei .1940 617 bedroeg, op te voeren tot 822 op 1 October 1946! Zijn lijfspreuk is: laat-ie-fijn zijn! Eén dezer dagen ontmoette ik hem aan een haringk'arretje en onder zijn betoog over de sof-haring, die men bij ons verkoopt, kwam de vraag: „Hebben we nou haast de 50.000?” Ik vertelde dat dit nog niet het

geval was, maar dat ik in staat was aan te tonen, dat dit binnen niet al te lange tijd het geval zal zijn, als de actie „Smeedt één blok” evengoed blijft lopen als de inzet was. Daar legde ’ie z’n pas aangevatte haring, die hij tot grote ergernis van-den-man-van-het-karretje bezig was links en rechts door de uien te

sleuren voor terug. En omdat ik ten slotte ook wel eens een haring wilde eten. duwde ik hem het nummer van „De Metaalbewerker” met het artikel van den voorzitter over de propaganda, onder zijn neus. Gedurende de lezing was-ie stil! Toen vatte ’ie zijn haring weer op, maar voordat deze in zijn keelgat verdween, zei-ie: „Reusachtig! Die voorzitter moest een haring lusten.” „Smeedt één blok.” „Laat-ie-fijn-zijnl”

4