REVOLUTIE IN DE VERSPANINGSMETHODE?

Op 2 October 1946 werd door de Handelsanderneming „Lindeteves—Stokvis, als vertegenwoordigers van de Kearney and Trecker Corporation te Milwaukee, Wiscinson, U.S.A., een fllmdemonstratie gegeven over het verspanen van koolstofstaal. Deze demonstratie was daarom zo interessant, omdat hier werd aangetoond. dat wij al jaren lang aan het prutsen zijn met hardmetalen gereedschappen en nog steeds niet geleerd hebben om daarmede doelmatig te werken. Het geldende verspaningsprincipe bleek, bij deze demonstraties, geheel te zijn losgelaten en een tegengesteld ingevoerd. Waarop berust nu het geldende verspaningsprincipe? Ter verduidelijking daarvan ziet . men in figuur 1 een doorsnede van een as met een daarop afgestelde draaibeitel. In figuur 2 een schema vaneen ingezette frees. De draairichting- van as en frees is dooreen pijl aangegeven. Men bemerkt daarbij, dat in beide gevallen de beitel een bepaalde hoek maakt met de loodlijn op het werkstuk. Deze hoek noemt men de positieve snijhoek van de * beitel. De grootte daarvan wordt bepaald naar de hardheid van het te bewerken materiaal en de samenstelling van de te gebruiken beitel. Het voordeel van deze snijhoek Is, dat de snijkant van de beitel makkelijker in het materiaal kan dringen en de krul ook goed weg kan glijden. Bij het verspanen gebruikte men tot nu steeds een positieve snijhoek aan de beitel, die in sommige gevallen wel afnam tot o°, maar nimmer een negatieve waarde verkreeg. Nu komt de „Kearney and Trecker Corporation” ons vertellen, dat ze na vele onderzoekingen en proefnemingen gevonden heeft, dat de. resultaten bij het gebruik van hardmetaal met een negatieve snijhoek, zie figuur 3 en figuur 4, verrassend goed waren. Elke draaier, fraiser en schaver zal direct in het midden brengen, dat dit onzin is, dat • zo’n beitel nooit kan snijden en de krul een zeer grote druk op de beitel zal uitoefenen, waardoor een groot energieverlies zal ontstaan Allemaal zeer terecht!? Het is echter gebleken, dat bij een ■bepaalde snijsnelheid, die zeer hoog ligt, de druk op de beitel afrieemt en dan eveneens het .benodigde vermogen sterk vermindert. Men schrijft

dit toe aan het plastisch worden van het materiaal, bij deze hoge snelheid van het werkstuk of van de beitel. Daardoor zullen de deeltjes waaruit het materiaal is samengesteld, gemakkelijker van elkaar afschuiven. Merkwaardig hierbij is, dat het bewerkte oppervlak spiegelglad is en maar weinig vaneen geslepen oppervlak verschilt, ook bij afneming van

zeer zware krullen De snij snelheid bedraagt ± 250 meter per minuut. Dit is aanmerkelijk hoger dan tot nu met hardmetaal wordt toegepast. Het spreekt vanzelf, dat de werktuigmachines hierop wel berekend dienen te zijn en de „Kearney and Trecker Corporation” blijkt hier wel de nodige zorg besteed te hebben. We zullen later hierover nog iets naders vertellen. H. S.

NOGMAALS PROBLEMEN VAN DEZE TIJD

In ons blad van 14 December no. 25 schreef vriend Zwart uit Den Haag een beschouwing over het nijpend tekort aan jonge krachten in de metaalindustrie. Hij richtte m.i. zijn schijnwerper in een verkeerde richting. Hij schreef o.m. dat de vakopleiding met zo groot mogelijke spoed weer ter hand moet worden genomen. Wordt dat dan niet gedaan? De ambachtsscholen draaien op volle toeren en werpen jaarlijks hun gediplomeerden inde niet te verzadigen muil van de industrie. Doch deze niet alleen. Ook de fabrieksscholen trachten op allerlei wijze de jongeren tot zich te trekken en betalen hun tijdens de leertijd het volle contractloon. Verder schreef hij, dat de jongens na het verkrijgen van hun ambachtsschooldiploma geen gelegenheid hebben gehad zich verder inde practijk te bekwamen. . Hebben gehad is de goede uitdrukking, deze gold echter voor de bezet-

tingstijd. De gelegenheid om zich in de practijk verder te bekwamen is nu weer in ruime mate aanwezig. ledere werkgever in welke branche van de metaalindustrie dan ook die jongens van de ambachtsschool voor zijn bedrijf kan krijgen, ontvangt hen ' met open armen. Goed, zo’n jongen van (laten we aannemen 15 jaar) meldt zich aan en verneemt dan dat hij na zich twee jaar practisch en theoretisch op z’n .toekomstige vak te hebben voorbereid een loon krijgt van 17 cent !>er uur. Nemen we verder aan dat hij bovendien nog 20% tarief verdient dan wordt zijn inkomen pl.m. ƒ 10.— per week. Zo’n jongen maakt rechtsomkeert en meldt zich aan bij een kisten-, koek- of jkmfabriek waar hij, in tarief van ƒ 20. tot ƒ 30. per week verdient. Dom, zult u zeggen. Zo’n jongen verwaarloost z’n vak, brengt het niet verder dan sjouwerman en zal er later spijt van hebben. Maar praat dat een jongen van 15 a 16

jaar maar eens aan. En de ouders zijn dikwijls maar al te blij dat hun jongen een behoorlijk weekloon verdient en hen aldus de zorgen in deze schreeuwend dure tijd kan helpen verlichten. Op de scheepswerf waar ik werkzaam ben, werken o.m. ook twee smidsleerlingen van 16 jaar met diploma ambachtsschool. Zij werken zelfstandig en smeden krammen, haken, tangen, sleutels enz, en helpen bovendien den volwassen smid bij grote werkstukken. Zij hebben aan mij (hun vertrouwensman) gevraagd; „Wij werken hard en kunnen al heel wat, maar verdienen slechts 23 cent per uur, kan nu ons loon ook wat omhoog? Je moet hen dan antwoorden dat hun uurloon al 2 cent boven het contractloon ligt en dat je daarom niets voor hen doen kan, al ben je overtuigd dat deze jongens minstens ƒ 18 per week moeten verdienen. Dat is juist de kern van het probleem, die door Zwart over het hoofd is gezien: de lonen voor de jongeren

zijn te laag! Op iedere scheepswerf en/of machinefabriek wordt door de jongens gekankerd en velen van hen trachten een andere en beter betaalde*werkkring te krijgèn. Zwart wil dit probleem oplossen door goede voorlichting. Door de pers, door de vakbladen, door het houden van tentoonstellingen en lezingen .moet men de jeugd trekken, zo schreef hij. De jongen die dat leest, dat gaat zien en daar naar gaat, luisteren, moet nog geboren worden. Deze kwestie moet niet theoretisch, doch met veel zin voor de werkelijkheid worden opgelost, betaal de jongens goede lonen dan komen ze vanzelf wel. Conclusie: Wil de jeugd voor de metaalindöstrie behouden blijven en aangetrokken worden, dan moet het loon voor hen in gunstige zin gewijzigd worden. Hier ligt een taak voor de vakbonden, de werkgevers en het College van Rijksbemiddelaars. De metaalindustrie en het bedrijfsleven in ’t algemeen zullen/ dooreen spoedige oplossing van deze urgente, doch moeilijke kwestie zeer gebaat zijn. M. v.d. SCHEEN, Vlaardingen. Naschrift. Naar onze mening hebben de beide pennevruchten hun verdiensten. Het ligt echter niet in onze bedoeling om de beide inzenders met elkaar te laten polemiseren. Wij laten het hier dus voorlopig bij. REDACTIE.

Jeugdwerk

(J. L.) Het ligt in het voornemen van het bondsbestuur vanaf 1 Januari 1947 het jeugdwerk in onze Bond weer ter hand te nemen. Ondanks het feit dat wij officieel nog niets aan het jeugdwerk hebben gedaan, is er toch reeds een aantal afdelingen, dat met de jongere leden in jeugdgroep verband werkt. De volgende 12 afdelingen hebben reeds ega jeugdgroep; Alkmaar, Amsterdam, Capelle a.d. IJsel, Dordrecht, Eindhoven, Enschede, Den Haag, Lekkerkerk, Rotterdam, Schiedam, Sneek, Vlaardingen. Bovendien hebben reeds 19 afdelingsbesturen een jeugdleider aangewezen, zodat aangenomen mag worden, dat ook in deze afdelingen binnenkort het jeugdwerk wordt aangepakt. Het bondsbestuur heeft plannen tot het spoedig bijeenroepen vaneen jeugdleidersconferentie, alwaar de richtlijnen voor ons jeugdwerk besproken kunnen worden. Hierover ontvangen de afdelingen binnenkort bericht. Verder vernemen wij, dat de redactie van ,;De Metaalbewerker” plannen heeft om voor het jeugdwerk een apart hoekje inde krant te reserveren. Gezien de omvang van deze krant, zal dit hoekje slechts zeer bescheiden kunnen zijn. Toch is het van betekenis dat alle afdelingen regelmatig aan het bonds' kantoor mededelingen doen betreffende het jeugdwerk. Wij behoeven er zeker niet op te wijzen, dat deze berichten kort, zeer kort moeten zijn. Inde practijk zal het hierop neerkomen, deze berichten op het bondskantoor tot een samengesteld geheel te maken. Vóór alles blijft dan noodzakelijk, dat elke afdeling haar wetenswaardigheden doorzendt. Beste vrienden, zoals u ziet, beginnen we ook dit werk weer beter aan te pakken. Jeugdwerk is geen gemakkelijk werk. Het is niet in cijfers en gewichten te meten. Ook lijkt het wel eens een ondankbaar werk. Het verleden heeft echter geleerd, dat wij er inde allereerste plaats voor de jongeren zelf, maar daarnaast ook voor onze Bond, goed en belangrijk werk mede hebben verricht. De resultaten zijn achteraf vast te stellen, Met idealisme en bezieling is op dit punt veel te bereiken. Wij hopen dan ook, dat het enthousiasme aanwezig is en dat wij met vrucht gegevens kunnen verstrekken over ons jeugdwerk. Dus, allen aan de slag, en moedig % voorwaarts!