QAü/c

lets over gasgeysers Daar op dit gebied veel is te vermelden, omdat de materie zeer uitgebreid is, zullen we volstaan met het behandelen der hoofdpunten. Alyorens hiertoe over te gaan eerst iets over de verbrandingslucht, verbranding van gas bij gasgeysers, calorische waarde, capaciteit, nuttig effect, enz. Samenstelling van gas. Het tegenwoordige gas is een gemengd gas van steenkolengas en gecarbureerd watergas. Het bestaat in hoofdzaak uit koolwaterstof, kooloxyde, waterstof, aethyleen en énkele procenten andere gassen. Calorische waarde. Onder calorische waarde vaneen stof wordt verstaan de hoeveelheid warmte, die vrijkomt bij de volledige verbranding vaneen zekere eenheid. Bij gas is dat de m3 en de calorische waarde hiervan is + 4000 k. cal. Bij de volledige verbranding van 1 m* gas komen er dus 4000 k. cal. (kilo calo-, rieën) of W E (warmte eenheden) vrij. 1 k. cal,: of W E is die hoeveelheid warmte, die nodig is om 1 1. water 1" C. in temperatuur te doen toenemen. De verbrandingslucht. Aan de verbranding neemt slechts de zich inde lucht bevindende zuurstof deel. Voor de verbranding van 1 m’ menggas Is ongeveer 0.8 m’ zuurstof vereist, doch inde practijk vindt bij het verbrandingsproces niet de theoretisch vereiste toevoer van zuurstof plaats. Voor de volkomen verbranding moet altijd een zekere grotere hoeveelheid zuurstof worden toegevoegd, ongeveer 1 m3. Daar de lucht echter ongeveer voor J uit zuurstof en } uit stikstof, waaronder ook nog enkele procenten andere gassen, bestaat, is er dus 5 a 6 ms lucht nodig

om 1 m’ menggas volkomen te verbranden. Het deel der töegevoegde lucht, dat aan de verbranding geen deel neemt, noemt men luchtoverschot. De verbrandingsproducten. De zuurstof uit de lucht verbrandt met de waterstof van het gas tot waterdamp, de koolwaterstof verbrandt tot waterdamp en koolzuur. De verbrandingsproducten zijn dus slechts waterdamp en koolzuur, terwijl de stikstof van de lucht en de overschietende zuurstof, alsook de verontreinigende bestanddelen van het gas onveranderd blijven, aap de verbranding geen deel nemen en bij de eigenlijke verbrandingsproducten worden bijgemengd. 1 M3 gas produceert met 6 m3 verbrandingslucht 7 mJ verbrandingsproducten, welke ongeveer 800 gram of 0,8 1. water inde vorm van waterdamp bevatten. Worden deze gassen afgekoeld dan verdicht zich de waterdamp en condenseert tot water, het z.g. condensatiewater. De samenstelling der 7 m’ verbrandingsproducten is als volgt: + 5 m’ stikstof, + 1.26 m3 waterdamp, ± 0.57 m3 koolzuur en + 0,1 m’ zuurstof. Hieruit kunnen we reeds afleiden, dat een afvoer voor de verbrandingsproducten vaneen gasgeyser noodzakelijk is. De verbranding van gas met lichtgevende of met kleurloze vlam. Wanneer men menggas laat verbranden door middel vaneen vleermuisbrander dan ontstaat een lichtgevende vlam, terwijl het gas, dat door middel vaneen gascomfoor verbrandt, een ontkleurde vlam geeft, de z.g. „bunsenbrander". Belde hebben echter voor de vólkomen verbranding dezelfde hoeveelheid lucht nodig, en de temperatuur der verbrandingsproducten is voor beide ook hetzelfde, alleen de vlamtemperatuur van de bunsenbrander is hoger dan die van de lichtgevende.

Bij de – lichtgevende vlam wordt alle verbrandingslucht tijdens de verbranding van buiten aan de vlam toegevoegd, zodat wel de waterstof direct verbrandt, maar de koolstof niet. Dein de hete vlam aanwezige koolstofdeeltjes worden tot gloeiing gebracht en stralen daardoor licht uit en verbranden daarna. Wanneer echter voor de verbranding reeds lucht aan het gas wordt toegevoegd (primaire lucht), waardoor niet alle voor de verbranding nodige lucht van buiten moet ‘ toetreden (secundaire lucht) dan verbrandt gas zonder dat er koolstofdeeltjes inde vlam optreden en heeft een kleurloze vlam (bunsenbrander). Warmwaterapparaten zijn haast alle voorzien vaneen hoge verbrandingskamer en kunnen zodoende met lichtgevende vlammen worden voorzien. Dit is verkieslijker boven bunsenbranders, daar lichtgevende branders een fijnere vlammenverdeling hebben, waardoor men verzekerd is vaneen goede aanvoer van de verbrandingslucht, terwijl bij de bunsenbrander de kans op inslaan of in elkaar lopen der vlammen bestaat, hetgeen tot vorming van kooloxyde (onvolledige verbranding) kan leiden. Vermogen of capaciteit van een gasgeyser. Onder de capaciteit vaneen warmwaterapparaat verstaat men in ’t algemeen de hoeveelheid water, die binnen een zekere tijd op een bepaalde temperatuur wordt verwarmd. De capaciteit is dus afhankelijk van twee gegevens en wel van de temperar tuursverhoging en van de hoeveelheid water per tijdseenheid. ledere gasgeyser, die goedgekeurd is door de Gasstichting, moet voorzien zijn vaneen z.g. capaciteitsschildje. Daarop moet vermeld staan de capaciteit uitgedrukt in k. cal./min., het gasverbruik in m3/h. of 1./min. en de hoeveelheid water in 1./min., eventueel in minimum en maximum.

Op een capaciteitsschildje vaneen bepaalde geyser staat bv.: Capaciteit 350 k. cal./min.; gasverbruik 6mVh.; waterverb ..mk 101./min. tot minimum 7 1./min. Dit wil dus zeggen, dat er per min. 350 k. cal. aan het water ten goede komen. Bij een verbruik van 101,/min. 350 kan het water dus = 35“ C. in tem-10 peratuur toenemen. Bij een gemiddelde temperatuur van 8° C. van het koude water wordt.de temp.7 van het warme water 8 + 35 = 43“ C. Nu is de capaciteit vaneen geysêr niet te wijzigen, doch door eventueel de w.w.- waterkraan niet geheel te openen kan men heter water krijgen, bv. bij een doorlaat van 8 1./min. wordt de temperatuur 350 van het warm water = + 44“ C. ver-8 hoogd. Men kan echter maar niet raak de w.w. waterkraan knijpen, daar een geyser een zekere openingsdruk nodig heeft om het apparaat (de automaat) in werking te stellen. Bij het type van bovenbedoelde geyser opent het gasventiel zich bij een doorlaat van 7 1./min. Nuttig effect. Onder nuttig effect vaneen geyser verstaat men dat gedeelte van de hoeveelheid warmte, die bij de verbranding van het gas wordt ontwikkeld, welke door het water wordt opgenomen. Men schrijft dit wel als volgt op: N. E. = door het water opgenomen hoeveelheid warmte : ■ x 100% door het gas afgegeven hoeveelheid warmte Om het nuttig effect vaneen geyser te bepalen moeten we weten, de capaciteit/ min., het gasverbruik/min. en de calorische waarde van het gas, b.v. de capaciteit is 350 k. cal./min. Het gasverbruik is 100 1./min., de calorische waarde van gas is ± 4000 k. cal./m’ = 4k. cal/1. Het nuttig effect van deze geyser is dan 350 x 100 % = 0,875 x 100% .= 87,5 %. 400 Een volgende maal iets over de vol- en halfautomaat. f J. H. L. Br,

Stad en platteland Dat wij ons met het artikel „Vraag en Antwoord” in het nummer van 18 October j.l. op glad ijs waagden, wisten wij vooruit. Desniettemin meenden we het toch te moeten schrijven. Een bondslid in Arnhem had ons een aantal concrete vragen gesteld en de behandeling daarvan verzocht in ons blad. Wat doe je dan «1 niet, als je niet de indruk wilt maken een lastig onderwerp te ontlopen? Je zucht eens een paar keren, duikt in een paar rapporten en perst de gevonden argumenten, waar volgens je eigen mening iets inzit, ineen kort artikel tezamen. Overigens zonder „de illusie, dat je veel opponenten in plaatsen, niet ingedeeld inde eerste gemeenteklasse, zult overtuigen. De reactie is ons erg meegevallen. Wij ontvingen slechts enkele brieven over dit artikel. Wij maken ons echter niet wijs, dat hiermede de critiek is uitgeput Op 5e bedoelde brieven kunnen we hier niet uitvoerig ingaan. Het zou een herhaling worden van de bekende argumenten, waarmede dan tevens gezegd Is, dat ook de briefschrijvers ons geen nieuws hebben verteld. Met de volgende opmerking moeten wij dus volstaan; Dat de gronden, waarop het gemeenteklassestelsel steunt, niet erg overtuigend zijn, hebbep wij zelf erkend. Wij citeren: „Het geldt hier n.l. een fel omstreden onderwerp, waarbij de bewijsvoering nog altijd zeer gebrekkig is”. In zijn antwoord op dooreen kamerlid gestelde vragen, heeft de minister van Sociale Zaken onder meer geschreven: „Het vraagstuk der klasse-indeling blijft bij het College van Rijksbemiddelaars een punt van ernstig onderzoek, zowel met het oog op de toetsing van loonregelingen als in verband met de ouderdomsvoorziening. Mocht het resultaat zijn, dat ten aanzien van de ouderdomsuitkering wijzigingen gewenst zijn, dan zullen die per 1 Juli 1948 kunnen worden aangebracht.” Ook uiteen andere bron is ons bekend dat de regering gevolg zal geven aan de op haar uitgeoefende drang, een onderzoek naar het verschil tn de kosten van levensonderhoud ineen aantal gemeenten te doen instellen. Vanzelfsprekend hopen wij, dat het

resultaat van dit hernieuwde onderzoek ons allen grond onder de voeten zal geven bij ons verdere werk. Ook zullen wij er ons in verheugen als het heenwijst naar nog geringere loonverschillen tussen stad en platteland. Min of meer gebeten zijnde inzenders over de onderstaande alinea. „Doordat het levenstempo inde grote stad sneller is, heeft dit ook zijn gunstige uitwerking op de productiviteit.” Dat neemt men niet De stedeling, aldus één hunner, is wel gejaagder en geraffineerder, maar zijn prestaties zijn niet groter. Op bondskosten is men zelfs bereid vanuit het „hoge Noorden” zowel deze prestaties als de prijzen in ogenschouw te nemen. Hoewel niet slecht gevonden, zullen we er vanwege het gedrang dat er zou ontstaan en met het oog op het beperkte aantal snipper-vacantiedagen, maar niet op ingaan. Want de Amsterdammers bv.

zouden gerust ook wel eens naar het platteland willen. Ze waren er al eens meer. Met de bovenaangehaalde zin hebben wij natuurlijk niets ten nadele van de arbeider op het platteland willen zeggen. Alleen het feit geconstateerd, dat de industrieel getrainde stedeling, gegeven alle omstandigheden, allicht per arbeidseenheid iets productiever is dan de, gelukkigl, wat gemoedelijker plattelander. Dat behoeft noch de één als een verdienste, noch de ander als een grief aangerekend te worden. De hoofdzaak bij dit tere vraagstuk is, dat men „open” staat voor elkanders redelijke gevoelens. Bn omdat het redelijk was, dat, in verband met de huidige omstandigheden, het platteland meer in loon vooruitging dan de stad, zijnde loonverschillen kleiner geworden. Dat is mede te danken aan het werk van onze Bond. Van stedeling en plattelander.

De staking der electrische lassers bij P. Smit Jr., Rotterdam

(J. W.) Nu bovengenoemde staking achter de rug is, menen wij goed te doen er een enkel woord aan te wijden. De loonregeling inde C.A.O. die begin Augustus van kracht werd, noodzaakte verschillende werkgevers in Rotterdam de uurlonen te verhogen. Deze verhoging werd door de leden van de Metaalbond voor het eerst uitbetaald op Vrijdag 12 September, dus ook door P. Smit Jr. Het geval lag zo, dat de groep geschoolden door elkaar genomen 1 cent per uur meer moest ontvangen dan de groep geoefenden. De electrische lassers bij genoemde firma vallen evenals bij de meeste andere ondernemingen in 2 groepen uiteen, nl. een geschoolde en een geoefende groep. Bij deze firma zijn zij, die een N.V.L.- diploma niet of nog niet hebben „geoefend’’ en zij die het wel hebben „geschoold”. Wat fout is omdat volgens de vaklijst lassers die kwaliteitswerk verrichten ook geschoold kunnen zijn. Deze fout werd ons echter pas bekend nadat de staking een feit was. De lassers hadr den verzuimd ons dat eerder mede te delen. Zoals gezegd, geschoólden kregen 1 cent uurloonsverhoging meer dan de geoefenden. Dat werd een grief, vooral van diegenen, die kortelings door allerlei oor-

zaken waren gezakt voor het N.V.L.-examen. Deze toch verrichten vaak kwaliteitswerk. Maandag 14 September werd één dezer lassers (het waren er 8 in totaal) .aan kwaliteitswerk gezet. Hij weigerde omdat hij slechts geoefend loon ontving. (Het loon der geschoolden was 89 en dat der geoefenden 85 of minder. Deze man had 85 cent). Hij vroeg ander werk of ontslag op staande voet. Ander werk gaf men hem niet en ontslag evenmin. Hij bleef dus zitten, Maandag en Dinsdagmorgen. Dinsdagmiddag ging hij op ander werk uit en wist dit te krijgen, mits hij toestemming kreeg van het Gewestelijk Arbeidsbureau. P. Smit Jr. liet hem niet gaan. Dinsdagavonds kwam deze man op het klachtenuur en vroeg wat aan zijn geval te doen was. De man sprak niet over de grief dat kwaliteitslassers inde 2e groep stonden, hij sprak ook niet over de grief dat de geoefenden 1 cent minder kregen dan de geschoolden, hij sprak alleen over zijn zaak, waarbij ik sterk de indruk kreeg dat hij graag weg wilde. We hebben hem gezegd dat we voor zijn persoonlijk geval geen raad wisten. Bij dit gesprek wanen aanwezig twee andere vertrouwensleden van P. Smit Jr. Die hadden andere grieven waarover zij kwamen praten. (Bedoelde lasser was ook

vertrouwensman). Toen we hen, dus alle drie vroegen, moeten we aan deze kwesties wat doen, werd de afspraak gemaakt dat zij de volgende dag overleg zouden plegen met de leden die zij vertegenwoordigden en ons diezelfde dag of toeter avond via onze bestuursleden die daar werken, zouden laten weten, ja of neen. De volgende avond kwamen wel de bestuurders maar geen mededeling, dat we de aangeroerde zaken ter hand zouden nemen. Intussen was onder de lassers, die Woensdag een sit-down-staking uitgebroken, die ’s Woensdagavonds reeds weer ten einde was. Men wachtte op het resultaat vaneen onderhoud met de Directie. Dit resultaat viel de volgende dag tegen, want de Directie had slechts overweging toegezegd en er aan toegevoegd, dat de volgende Dinsdag, dus 23 September, uitsluitsel zou worden gegeven. Het gevolg was dat de lassers Vrijdag 19 September buiten de poort bleven. Dit alles zich buiten de organisaties af,, niet één, ook geen der vertrouwensleden, wist ons in deze te waarschuwen. Dit ondanks het feit, dat wij in een circulaire van 12 September aan de vertrouwensleden, dus ook aan die van P. Smit Jr. uitdrukkelijk gevraagd hadden ons d’rect in te lichten indien er grieven ontstonden naar aanleiding van de te geven loonsverhoging. Zaterdag 20 September vergaderden wij met de leden-lassers en gaven wij' hen in overweging aan het werk te gaan en de organisaties de grieven te laten oplossen. Daarvan kon niets komen, ze wilden voordat ze aan het werk gingen, eerst weten waar ze aan toe waren. In deze vergadering erkenden enkele vertrouwensleden dat zij ten opzichte van de organisaties hopeloos fout waren. Hun fout herstellen door nu het advies der organisaties te volgen, daartoe konden zij zich niet opwerken. m Een ander advies kon niet worden gegeven, want het is nu eenmaal een axioma in onze maatschappij en terecht, dat tijdens een wilde staking niet wordt onderhandeld. En zo duurde de staking voort. Wij zullen onze lezers niet vermoeien met de capriolen die het zgn. stakingscomité, in wezen de E.V.C., die achter de schermen aan de touwtjes trok, uithaalde om de staking ten einde te krijgen, te verhalen. (Vervolg op bis. 4 onderaan)

3