Een kameraad gaat keen! Het is voor Baart zelf trouwens ook beter nü te gaan, dan nog lang te wachten. Schier een ieder ziet hem thans nog met een gevoel van leedwezen vertrekken. Bovendien, de Bond en onze scheidende collega hebben er beiden recht op, dat Hannes nog lang van het zó zeer verdiende pensioen kan genieten. Van zijn verlaat vertrek heeft de Bond overigens veel plezier beleefd. De interne toestand van onze afdeling Den Haag is kerngezond, de onderlinge verhoudingen zijn uitstekend en het ledental is veel hoger dan ooit tevoren. Het vóór-oorlogse topcijfer was 3071 (1 Mei 1940), terwijl de ontwikkeling na de bevrijding als volgt is: 1 Juli 1945 1140 1 Jan. 1946 2533 1 Jan. 1947 3072 1 Jan. 1948 3651 1 Juli 1948 4081 1 Sept. 1948 4183 Dit verbluffende resultaat van onze Haagse bondsmakkers mogen wij vooral danken aan de nooit versagende, alles „benuttende” leiding van onze vertrekkende vriend. Over de levensloop van Baart het volgende: Geboren in het niet best florerende, doch roemruchte Leiden reeds in de Gouden Eeuw telde de stad 70.000 zielen met zijn grote, doch enigszins onderdanige, arbeidende bevolking, was zijn: jeugd, in tegenstelling tot die van de meeste der proletariërskiridereh, niet al te moeilijk. Dat waS vooral te danken aan de omstandigheid, dat naast het schamele loon van vader Baart als katoendrukker, moeder Baart nog een inkomen trok uit een, zeker in die tijd, niet slecht renderend glaasjesspul. Mede hierdoor was het de kinderen mogelijk buiten dein niet tè beste reuk staande Leidse textielindustrie te blijven. Na de lagere school kreeg Kannes dan ook een plaats en een opleiding als blikslager inde bekende ConserveifEabriek van Tieleman & Dros. Onder de indruk van de timmerlie • denstaking in 1906 oriënteerde zowat de gehele familie Baart zich in socialistische richting. Op 3 Augustus 1907 sloot Hannes zich dan ook bij onze Bond aan. De afdeling Leiden telde toen slechts ongeveer 50 leden. Reeds op 13 Maart 1908 werd hij in het afdelingsbestuur opgenomen en met een onderbreking wegens militaire dienst van December T4—Mei T6, was hij afwisselend gewoon bestuurslid, secretaris en penningmeester. Toen door de groei van de afdeling boven 400 leden een vol bezoldigde kracht nodig was, viel, dank zij de grote aandrang van de afdeling, de keuze van het hondsbestuur op onze thans scheidende 'makker . Was dit feit reeds een erkening van zijn verdiensten als onbezoldigd functionaris van de afdeling, als bezoldigde heeft hij zich als collega, kameraad en door zijn werk een warme plaats bereid in het hart van velen. Het was dan stellig ook met leedwezen, dat do afdeling Leiden hem in zijn nieuwe functie van beambte in October 1929 zag vertrekken naar Den Haag. In deze afdeling vervulde hij aanvankelijk de taak van penningmeester, later, na het vertrek van vriend Salomé einde 1934, de functie van voorzitter. Tezelfdertijd benoemde de bondsraad hem tot bestuurder. Recapitulerende mogen wij zeggen, dat Hannes bij zijn vertrek kan bogen op een grote staat van dienst. Met gedwongen onderbreking voor militaire dienst en N.A.F.-periode: van 1907 af lid, van 1908 afdelingsbestuurder en van 1918 bezoldigd functionaris. ’t Kan er mee door! Het is haast onnodig te vermelden, dat een zo actieve figuur ook op meer algemeen terrein werkzaam was. Zo was hij een aantal jaren raadslid van Leiden en van de Bestuurdersbond aldaar en Den Haag vele jarén bestuurslid en veelal voorzitter. Vanzelfsprekend past het ons niet over zijn persoonlijk leven uitte weiden. Toch mag gezegd worden, dat hij

nog steeds het middelpunt Is van de uitgebreide familiekring en dat hij een zwak heeft voor het vrouwelijk geslacht. Buiten zijn lieve en gastvrije vrouw ■— speciaal in Leiden geleek zijn woning veel op een duiventil! bezit hij drie kinderen en zes kleinkinderen en allemaal van het genre Eva Verder mogen we ook niet nalaten te vermelden, dat les Baart en de Bond het aan zijn voorspraak als oom danken, dat de eerste, als een armetierig jongste bediendetje op ons bondskantoor werd geplaatst en daar kon uitgroeien tot de bekwame en zeer gewaardeerde chef van ons sociaal-economisch bureau. Toen Baart 12-| jaar in bezoldigde dienst van de Bond was, karakteriseerde de toenmalige redacteur Van der Houven hem ineen warm gesteld

artikel, in dit orgaan van 6 Sept. 1930, als „een van die stille en bescheiden naturen, die, hetzij uit de aard van hun wezen of van hun werkkring, als regel niet op de voorgrond treden.” Verder werd nog gezegd; „Hij was de eenvoudige aanvoerder, die ’t best op z’n gemak is temidden van z’n mak- kers en bondgenoten. Met enige reserve voor wat die „stilte” betreft. achten wij deze typering in hoofdzaak nog steeds juist. Hannes, beste kerel, we wensen je met je vrouw en al degenen die je het naast staan, nog vele goede jaren. Jij draagt je levenswerk thans over aan jonge en bekwame handen. Mogen zij vooral ook in hun werk iouw karakter vooral ook in nun werk jouw karakter leggen. Tot heil van de Bond en van zijn leden! Het ga je wel!!

Bravo Rotterdam l -Zo juist ontvingen wijde telefonische mededeling, dat het ledental van onze grootste afdeling inde tweede stad des lands de 10.000 heeft overschreden! Wij zijn trots op deze prestatie van onze propagandisten inde Maasstad en hebben behoefte namens het bondsbestuur reeds nu onze hartelijke gelukwensen aan te bieden! Bijna heeft de afdeling nu weer het recordcijfer van vóór de oorlog bereikt. Nog een klein stootje en de afdeling is groter dan ooit. Bravo, Rotterdammers, zet door!!

Vakopleiding

(S.) Wij vertellen geen nieuws als wij er nog eens de aandacht op vestigen, dat mede in verband met onze bevolkingsaanwas, het noodzakelijk is de werkgelegenheid in ons land belangrijk uitte breiden. De ontwikkeling inde landbouw heeft en zal tot gevolg hebben, dat er in verhouding tot de totale bevolking steeds minder arbeiders daarin emplooi vinden. Verdere industrialisatie is dan ook gebiedende eis. Op grond van gegevens, verstrekt door het Centraal Planbureau, zal er inde eerstvolgende vier a vijf jaren werkgelegenheid gevonden moeten worden voor ongeveer 150.000 man. terwijl sedert de bevrijding reeds 200.000 man in het bedrijfsleven zijn opgenomen. Het ligt voor de hand, dat uitbreiding van de industrie gepaard gaat met een stijgende vraag naar geschoolde arbeidskrachten en het is dan ook een gelukkig verschijnsel, dat de vakopleiding meer en meer in het middelpunt van de belangstelling komt te staan. Ook in onze industrie is dat het geval en het onlangs verschenen verslag over de jaren 1946—1947 van de Stichting Bedrijfsopleiding Metaal- en Electrotechnische Industrie ..Bemetel”, geeft dienaangaande interessante gegevens en ons aanleid”--» er. het één en ander uit mede te delen. Inde inleidende beschouwing wordt allereerst gewezen op onze bevolkingsgroei in de geest zoals wij hiervoor deden, waarbij het volgende voor ons niet van belang ontbloot is. „Gelet op het grote aandeel van de metaalindustrie inde productie en export, zou men gevoeglijk kunnen aannemen, dat deze bedrijfstak ongeveer de helft van dit aantal” dit is van die 150.000 man waarvoor binnen vijf jaren werkgelegenheid gevonden moet wórden „dus pl.m. 75.000 man, voor haar rekening dient te nemen, waarvan 72 procent of 54.000 man als arbeider”. Van dit aantal zal pl.m. 45 procent of rond 25.000 man, tot de geschoolden moeten behoren. Wanneer we nu weten dat het aantal geschoolde metaalbewerkers thans 78.000 is, dan is het voor een ieder duidelijk dat er een belangrijke uitbreiding van de bestaande ondernemingen en,of vestiging van nieuwe ondernemingen zal moeten geschieden. Aan de hand van de volgende opzet komt de verslaggever tot de volgende conclusie: Rekening houdende met een gemiddelde tewerkstellingsduur van ongeveer dertig jaren, een gemiddelde opleidingstijd van 2i jaar en rekening houdende met een verloop van gemiddeld dertien procent, zouden er zeker tien procent van het aantal geschoolde arbeiders in opleiding moeten zijn om het huidige aantal geschoolden in onze industrie in stand te houden. Eind 1947 was er nog geen vijf procent in opleiding. Hierin moet verbetering komen in het belang van ens gehele volk. Wij mogen er op wijzen, dat het vooral met het oog op de export nodig is, dat we, nog meer dan tot nu toe, ons toeleggen op kwaliteitsproductite. In dit verband kan Zwitserland ons als voorbeeld dienen. Het gevolg hiervan zal zijn, dat het percentage geschoolden zal toenemen, zodat ook wij zeker moeten komen tot een percentage van 14,5 gelijk in Zwitserland het geval is dat gemiddeld in opleiding moet zijn. Aangezien „Bemetel” uitgaat van het principe, dat de vakopleiding volgens het leerlingstelsel aansluit op een vooropleiding op de . ambachtsschool, is het dus niet zo, dat men het aantal leerlingen van de ambachtsscholen, dat voor de metaalen de electrotechnische industrie wordt opgeleid, zo zonder meer in rekening mag brengen. Weliswaar zal een aantal jongens, komende van de ambachtsscholen, wel zonder leerlingovereenkomst inde bedrij-

ven worden opgenomen, maar het streven dient te zijn, dat iedere jongen, die van de ambachtsschool komt, een leerlingovereenkomst aangaat om er zeker van te zijn dat hij zijn vak door en door zal gaan verstaan. Dit zal èn deze jóngens èn onze : industrie ten goede komen. Uit het verslag blijkt- verder, dat de stichting „Bemetel” er steeds voor waakt, dat aan het peil van de te verwerven vakbekwaamheid niet getornd wordt. De j manier waarop die geschiedt is de volgende; Voor elk vak, waarin wordt opgeleid, wordt een aantal primaire éisen opgesteld, terwijl daarnaast door de bedrijven een aantal eisen gesteld kunnen

worden, die de leerling geschikt maken voor de eigen onderneming. Het aantal leerlingovereenkomsten dat door tussenkomst van „Bemetel” inde jaren 1946—1947 werd afgesloten, bedroeg ruim 1100, terwijl in genoemde jaren in 169 bedrijven examens werden gehouden met 1243 candidaten. Het aantal direct geslaagden was 86,7 procent en 6,5 procent slaagde na een herexamen, 3,3 procent werd afgewezen en 3,5 procent had het herexamen nog niet afgelegd. Het geheel geeft naast waardevolle gegevens een gunstig beeld van de ontwikkeling der vakopleiding in onze industrie en wij mogen een ieder, die daartoe inde gelegenheid is en hier denken we aan onze kernleden opwekken de vakopleiding te bevorderen.

Belofte maakt schuld DE VAKOPLEIDING AAN GEDEMOBILISEERDE SOLDATEN

(M. V.) De industrie in ons land heeft, zoals bekend, dringend behoefte aan geschoolde arbeidskrachten. Over de oorzaken die hiertoe geleld' hebben, behoeven we hier niet uitte wijden. We weten het allen. De oorlog en de bezetting zijnde voornaamste schuldigen. Na de bevrijding moest het dan ook één van de eerste taken zijnde vakopleiding met spoed ter hand te nemen. Zowel de overheid als het bedrijfsleven zagen dit in en droegen het hunne bij door het geven van scholings- en herscholingscursussen in Rijkswerkplaatsen en inde bedrijven zelf. En al gaat het langzaam, vlak na de bevrijding bestond er nog niet veel animo bij de jeugd om een vak te leren of bij de ouderen om zich te herscholen, het grote tekort aan geschoolden wordt minder. Maar nog 'steeds hebben vele industrieën, ook de metaalnijverheid, met gebrek aan geschoolde arbeidskrachten te kampen. Wij moeten dus alle krachten inspannen om, mede in verband met de voortschrijdende industrialisatie van ons land, zo spoedig mogelijk een einde te maken aan deze toestand. De vakbeweging werkt hieraan krachtig mee en bevordert, waar mogelijk, de vakopleiding. De stichting „Bemetel”, waarin ook onze Bond vertegenwoordigd is, is hiervan een voorbeeld. Juist wegens de noodzakelijkheid van deze vakopleiding bevreemdt het ons, dat jegens een bepaalde categorie, waaraan beloften op dit punt zijn gedaan, deze beloften niet nagekomen schijnen te worden. Wij hebben hier de gedemobiliseerde soldaten op het oog. Bij deze gedemobiliseerden zijn jongeren, die direct na de bevrijding als oorlogsvrijwilliger naar Indonesië gingen. Drie jaar zijn zij varf huis geweest. Deze jongens konden vóór die tijd geen vak leren en kregen inde militaire dienst daar zeker geen gelegenheid voor. Wat voor toekomst hadden deze jongens, wanneer ze straks weer inde burgermaatschappij terugkwamen? Nodig was voor hen de achterstand in hun vakopleiding in te halen en weer bruikbare leden van de samenleving te worden. Ze hadden daarbij zeker recht op steun van de overheid. Reeds tijdens de oorlog had de regering te Londen plannen uitgewerkt met betrekking tot de demobilisatie. Als één van de vele bepalingen werd hierin opgenomen: Scholing of herscholing op rijkskosten met scholingstoelagen.

Inde Demobilisatiebeschikking, die na de bevrijding tot stand kwam, is deze bepaling overgenomen. De gedemobiliseerden, zo staat hierin, hebben voorrang bij scholing, her- of omscholing op een Rijkswerkplaats voor vakontwikkeling. Zij krijgen bijzondere tijdsvergoedingen eh indien zij geschoold worden ineen onderneming, bijzondere trainingstoelagen. Men ziet, de theorie is goed. Inde practijk schijnt het echter te haperen. Wij lazen in het Fries Dagblad een aanhaling uit „Ons Noorden”, waarin geklaagd wordt, dat inde noordelijke provincies voor de gedemobiliseerden weinig of niets gedaan wordt. Inde noordelijke provincies tellen we, aldus „Ons Noorden”, vier herscholingswerkplaatsen voor de gedemobiliseerden. Daaronder is slechts één opleidingsschool voor de metaalbedrijven, waaraan juist zulk een grote behoefte is. Inde drie zuidelijke provincies daarentegen zijn niet minder dan dertien herscholingswerkplaatsen, met zeven voor de opleiding voor de metaalindustrie. Het resultaat op herhaalde protesten in Den Haag om verbetering was droevig. De Industrie moest zelf maar voor deze herscholingscursussen zorgen. Aangetoond werd toen, dat de industrie in het Noorden daarvoor niet berekend was. Ten slotte besliste de directeur van het Rijksarbeidsbureau, dat er nog vier scholen zouden komen, waaTvan één voor de metaalvakken in Groningen. Direct ging men in het Noorden aan de slag om deze scholen in te richten. Totdat plotseling het bericht uit Den Haag kwam, dat wegens de toestand van ’s lands financiën de vestiging van drie scholen, waaronder Groningen, niet door kon gaan. Dit alles, zo vervolgt „Ons Noorden”, gebeurt ondanks stellige beloften, hun in Indonesië gedaan. Het blad protesteert heftig tegen het onrecht en ondankbaarheid, deze gedemobiliseerden aangedaan. Ook wij betreuren het, dat de practijk in het Noorden zo anders blijkt te zijn dan de theorie. Wij weten niet hoe het in de andere provincies gaat, maar hopen, det de gegeven beloften nagekomen zullen worden. In het belang van ons land en de gedemobiliseerden zelf.

2