Hoe slijpen we een spiraalboor en wat zit daaraan vast?

We mogen aannemen, dat iedere metaalbewerker wel eens een spiraalboor zal moeten aanslijpen. Of ieder dat ook kan en daarbij precies weet wat hij doet, valt echter te betwijfelen. Voor hen die er profijt van kunnen hebben, zullen we het slijpen Van de spiraalboor, en de stand van de snijvlakken in bijzonderheden behandelen. We gaan daarbij eerst na, op welke punten speciaal moet worden gelet. Dit is: le. de hoek die de snijkanten met elkaar maken; 2e. de stand van de snijlijn op de ziel; 3e. de stand van de snijvlakken; 4e. de lengte van dé snijkanten. Te beginnen bij het eerste. De tophoek vaneen boor wordt voor het boren van staal bepaald tussen 116“ en 120°. Voor zacht staal 116° en voor harder staal 120’. Echter voor messing, brons en wit metaal wordt de tophoek spitser genomen, terwijl hiervoor, om happen te voorkomen, één snijkant niet snijdend wordt geslepen. Maken wede tophoek stomper dan 120°, dan zal de boor spoedig verlopen (wat veel nadeel kan veroorzaken). Daartegenover staat, dat een spitser boorpunt een langere snijkant geeft en tijdens het boren een groter wringmoment inde boor oplevert, waardoor de boor dus eerder zal breken. De stand van de snijlijn op de ziel ontstaat uit de vorm van de snijvlakken. We hebben aan dit lijntje een grote houvast om uitte maken of de boor goed is aangeslepen. In fig. 1,2 en 3 zien we daarvan 3 voorbeelden, waarvan er één goed. Dit snijlijntje op de ziel van de boor is het niet snijdende gedeelte en vreet zich in het materiaal verder door de druk, die op de boor wordt uitgeoefend. Hoe groter dit lijntje, des temeer druk op de boor moet worden uitgeoefend, alvorens deze tot snijden kan komen. Daar volgt niet uit, dat een zo kort mogelijk snijlijntje ook een goed snij-

dende boor geeft. Integendeel. Als het snijlijntje loodrecht staat op de snijkanten (fig. ) dan zal het snijvlak inde punten E (fig. 2) aanlopen en het snijden van de punt belemmeren. De stand van de snijvlakken moet zo zijn, dat het vlak gebogen is en de snijkant P het hoogst ligt en gebogen afloopt naar H (fig. 1). Hierover straks meer. De lengte van de snijkanten moeten evengroot zijn. Is dat niet het geval, dan zal de boor tijdens het boren een slingerbeweging maken en daardoor een groter gat boren (zie fig. 5). Hoe slijpen we nu de boor uit de hand aan? Zie daarvoor tekening 6. We zien daarbij boven op de steen, De snijkant van de boor ligt met de snijkant naar boven en horizontaal tegen de steen onder een hoek van phn. 59% en met de snijkant iets boven, het hart van de steen. Dit is nu de beglnstand! Het slijpen begint nu, door, de boor in deze stand tegen de steen te drukken en te draaien om zijn as, maar gelijktijdig iets op te lichten bij de steen (meestal maakt men deze bewegingen in het begin te groot). Na ■ dit enige malen herhaald te hebben, nemen we het andere snijvlak op dezelfde manier onderhanden en controleren daarna of de stand van de vlakken juist is. Na enige oefening gaat dit slijpen zonder enige moeite en vlot van de hand. Theoretisch snijvlak Als . men nu een spiraalboor gaat ontleden in zijn grondvormen, dan ziet men al gauw, dat de voornaamste daarvan een cilinder is (deel A fig. 1), waaraan meestal een afgeknotte kegel (morseconus, deel B) is verbonden, terwijl de meeneemiip C een cilinder is, waaraan twee evenwijdige zijn gefreesd. Tot zover is alles nog gemakkelijk te onderscheiden. In het gedeelte A en D zijn twee, tegenover elkaar liggende spiraalvormige groeven gefreesd, waardoor de spaan zich kan verwijderen en

de olie naar de punt kan toevloeien. Het gedeelte D is echter moeilijker te ontleden, en weinige lezers zullen in dit deel 2 kegelmantels ontdekken, waarvan de kegelas ten opzichte van de boor-as een bepaalde stand heeft.

Deze stand is aangegeven in fig. 4, Deze assen kruisen elkaar onder een hoek van 90°. De afstand hiervan ten opzichte van de x-x- as bedraagt 1/13 tot 1/15 D en ten opzichte van de y-v-as 1.9 D. Het deel van de kegelmantel, dat op het snijvlak van de boor valt, is zwaarder gearceerd, waardoor de situatie duidelijker valt waar te nemen. In fig. 7 is nog een schema gegeven vaneen half-automatlsche borensiijpinrichting, die afgeleid is van de voorafgaande theoretische beschouwing. De vakman zal hier slechts weinig gebruik van maken, omdat hij hetzelfde resultaat in veel korter tijd uit de hand bereiken kan. H. St.

BRIEVEN UIT ENGELAND

Hieronder volgt de siotbrief van onze vriend Koos van Wagtendonk over zijn belevenissen in Engeland. (De vorige brieven zijn geplaatst inde nos. 15, 16, 17 en 18 van ons Vakblad). Ergens op de Noordzee, 1 September 1948. Weet je nog hoe de polder rook, De deenistrige, weelderige zomernachten. Als de wagens hun lading huistoe brachten. Schemerend ineen mat-gouden rook? Deze versregels van Marie IV. Vos spelen door mijn hoofd als ik op het dek wandel van de boot die mij iveer naar ons kikkerlandje terugbrengt, na een verblijf van twee maanden in Engeland. Er heerst een opgewekte stemming aan boord en de opvarenden, welke voor het grootste gedeelte Hollanders zijn, praten allen over Holland en het „Weet je nog” is niet van de lucht. Het is prachtig iveer, de zee is kalm en de boot deint gezellig op en neer. Onder deze omstandigheden, met bovendien eindelijk weer eens een echte Engelse sigaret in mijn mond (die ik aan boord weer eens op de kop heb kunnen tikken) voel ik me echt plezierig en peel meer „zeeman” dan gedurende mijn reis naar Engeland. Als ik hier aan boord, gezeten ineen rustig hoekje, alles wat ik in Engeland gezien en gehoord heb nog eens overpeins, dan is iets dat steeds weer naar voren komt, de gehechtheid van de Engelsman aan tradities. Men krijgt het gevoel, dat de Engelsman met zijn tradities op staat en naar bed gaat. Veel van wat ik gezien heb van de Engelse vakbeweging doet in onze ogen een beetje „old-fashionedeen beetje ouderwets aan en als men er met de

leiders van de Engelse vakbeweging óver spreekt dat verschillende dingen vlotter zouden lopen als ze anders georganiseerd zouden worden, dan is het eerste wat men te horen krijgt: „Het is nu eenmaal traditie zp en de zaak loopt”. Dat de zaak op egn andere manier waarschijnlijk beter en .soepeler zou kunnen lopen, komt steeds weer op het tweede en misschien ivel op het derde plan. Het is telkens weer de traditie, de traditie waarvan de Engelse bevolking zich niet los kan maken, de traditie waarvan men kan zeggen dat ze de kracht, maar ook de zwakte van het Engelse volk is! lets anders wat ik gezien heb in Engeland en wat een buitengewone indruk op mij gemaakt heeft, is datgene wat men doet op het gebied van de training en herplaatsing inde industrie van de minder valide arbeidskrachten. Wat men op dit gebied doet en bereikt heeft, grenst aan het ongelooflijke. Wat bij dit werk direct opvalt is, dat het geheel een frisse, men is geneigd te zeggen on-Engelse, indruk maakt. Het werk is nog betrekkelijk nieuw, maar er zijn ongelooflijke resultaten bereikt in dit korte tijdsbestek. Er valt veel over te vertellen en ik hoop dat onze redacteur het met de beschikbare ruimte in ons orgaan (tje) zo uit zal weten te kienen, dat ik over dit onderwerp nog eens het één en ander zal kunnen vertellen. En terwijl ik zo zit te mijmeren over datgene wat ik gedurende mijn verblijf in Engeland heb gezien, klinkt er plotseling een stem door de luidspreker; Attention please...” en wordt ons medegedeeld dat aan stuurboordzijde de Hollandse kust inzicht is gekomen en aangezien dit iets is dat ik niet■ graag zou willen missen, neem ik nu afscheid met een „Tot de volgende keer... en weer van Hollandse bodem.”

3