ZWENDEL MET LEDEMCIJFERS

De bedrijfsgroep Metaal van de E.V.C. hield van 26 tot en met 28 Augustus 1948 haar tweede landelijke conferentie. We zullen maar zeggen, haar congres. Aan de beschrijvingsbrief voor dit congres hebben wij in het nummer van 16 October 1948 een artikel gewijd, getiteld: „Over camouflagepolitiek en nog wat". Over de ledencijfers en de contributiebedragen bij de E.V.C.-Metaal hebben wij daarin dingen beweerd, die op z'n zachtst gezegd nogal compromittant voor deze bedrijfsgroep waren. Met belangstelling hebben we sindsdien uitgekeken naar enig verweer in hun blad. Tot dusver zweeg men echter als een mot. De reden hiervoor kan niet zijn, dat de E.V.C.-Metaal geen aandacht aan onze organisatie schenkt. Integendeel, in elk nummer wordt zoveel mogelijk afgegeven op de Uniebonden en dan speciaal op ons. Onze beweringen liggen de heren dus blijkbaar zwaar op de maag. Toch kunnen we hun de over dit punt zo zeer gewenste rust niet gunnen. In het inde bovengenoemde beschrijvingsbrief opgenomen organisatieverslag wordt op blz. 18 door het hoofdbestuur van de E.V.C.-Metaal beweerd, dat het ledenverloop als volgt was: Juli 1947 (topcijfer). .. . 27.172 Dec. 1947 26.314 31 Mei '4B 24,118 Een verlies van 3.054 leden binnen het tijdsverloop van één jaar. Aan contributie was over 44 weken in 1947 vob gens de cijfers op blz. 31 van hetzelfde verslag echter slechts onfvangen een bedrag van ƒ 513.336,60, wat per lid en per week slechts een gemiddelde contributie betekent van 45 cent. In onze Bond was dit cijfer in 1947 gemiddeld 72.5 ct! Dus een verschil van maar eventjes 27,5 ct té onzen gunste en dit, terwijl de E.V.C.-Metaal verhoudingsgewijs een veel groter aantal leden in Amsterdam hoogste loonklasse heeft dan onze organisatie. Op grond van deze cijfers maakten wijde gevolgtrekking, dat de ledencijfers van E.V.C.-Metaal schromelijk overdreven moesten zijn, of dat er contributie-ontduiking op grote schaal in het spelwas. De derde, meest waarschijnlijke, mogelijkheid is echter, dat zowel het één ais het ander het geval was. De ook in deze beschrijvingsbrief opgezette begroting was desniettemin aan de optimistische kant. Geraamd werd een gemiddeld ledental over 1948 van 24.000 en een gemiddelde contributie per lid en per week van 55 ct. (Dein onze Bond in 1948 gemiddeld betaalde contributie bedroeg 77 ct!). Zoals gezegd, de E.V.C.-Metaal bleef op onze beweringen het antwoord schuldig. Wij zijn thans echter in staat niet alleen iets te

beweren, maarde E.V.C.-Metaal positief fen laste te leggen, dat zij het publiek en haar leden ten opzichte van de grootte van het ledental op de meest platte wijze bedriegt! Het door haar gepubliceerde ledencijfer van 24,118 in Mei 1948 was nl, niet minder dan 5000 te hoog! Het werkelijke ledental was iets meer dan 19.000 en daarvan behoorden er toen 7.724 tot de afdeling Amsterdam en 2.204 tot de afdeling Rotterdam. De ledentallen van de overige afdelingen zijn ons ook bekend. Wij beschuldigen de E.V.C.-Metaal dus van zwendel op grote schaal met de ledencijfers en wij beweren verder, dat het werkelijke ledental waarschijnlijk thans beneden de 15.000 ligt. Sinds Mei 1948 is de aanhang van de E.V.C. in het gehele land sterk gedaald en daarop maakt Amsterdam geen uitzondering. Het enige positieve resultaat van de door haar toegepaste stakingsgymnastiek is nl., dat het ledental van onze afdeling Amsterdam gestadig toeneemt. Tot de toegetredenen behoren veel voormalige E.V.C.-ers, onder wie verschillenden, die een vooraanstaande plaats innamen, o.a. leden van kernen, die weigerden nog langer onder het communistische juk (e gaan. Een veronderstelling, die wij, naar aanleiding van het bovenstaande, verder nog maken, is, dat de totale E.V.C. waarschijnlijk geen 100.000 leden meer heeft. Het communistische Kamerlid Gortzak heeft enige tijd geleden in Berlijn gezegd, dat de door de communisten in bezettingstijd gestichte E.V.C. 130.000 leden sterk was. Dat waren er dus al 40.000 minder dan de 170.000, die men aan het Centraal Bureau voor de Statistiek opgaf. De werkelijke waarheid zal wel zijn, dat we met onze raming van 100.000 nog erg hoog mikken. Het woord is'thans aan de E.V.C. en weer in het bijzonder aan collega van Butselaar, de redacteur van „De Werker inde Metaalnijverheid”. De controleerbare, gespecificeerde cijfers op tafel, mijne heren! Wij wachten af!

★ BESTEK In Frankrijk is er een stevige ultralinkse invloed. Nog eind 1947 werd bij verkiezingen 30 % van de stemmen op communisten uitgebracht. Die invloed is daarna wel gedaald, maar genezen zijnde Fransen nog niet. Deze sterk communistische invloed kwam ook tot uiting inde vakbeweging, zo sterk zelfs, dat de gezonde elementen het op den duur niet uit konden houden inde zgn. Eenheidsvakcentrale, die na de tweede wereldoorlog in Frankrijk wel en in Nederland niet tot stand kwam. Als er dus in Frankrijk toestanden heersen, die ten hemelschreiend zijn, dan mogen wij toch zeker wel zeggen, dat de communisten daar mede-verantwoordelijk voor zijn. De Nederlandse communisten toch stellen hier ook de sociaal-democraten, wier invloed de 30 % zeker niet te boven gaat, voor alles verantwoordelijk. In dat Frankrijk nu, om precies te zijn in Parijs, waar de communistische invloed heel groot is, waren de kleinhandelsprijzen van 34 artikelen in 1948 meer dan 16 maal zo hoog als in 1938. In het vierde kwartaal van 1948 was dat bijna 19 maal. Daar de lonen in het vierde kwartaal van 1948 ongeveer 8,5 maal zo hoog icaren, betekent dat, dat het reële loon sinds 1938 met 55 % is gedaald. Ook op een andere manier komt tot uiting, dat de Franse arbeidersklasse inde hoek zit waar de klappen vallen. Was het aandeel van de lonen in het totale nationale inkomen vóór de oorlog 43 %, dit aandeel is inmiddels tot 29 % gedaald. (In Nederland is het aandeel van 47 % tot 56 % gestegen.) Voor onze Franse kameraden die, verenigd ineen nieuwe vakcentrale (de C.G.T., Force ouvrière), is het nu een moeilijke en ondankbare taak de geslagen wonden te helen. Voorkomen is beter dan genezen en wij prijzen ons gelukkig, mede-verantwoordelijk te zijn voor een economische en sociale politiek, die ons ‘land behoed heeft voor deze rampen. Sic

De Metaalbond – 30 jaren

De Metaalbond, de grote werkgeversorganisatie in onze industrie, herdacht op 26 April jl. zijn dertigjarig bestaan. Zijn geboortedag wordt geacht te zijn 24 Maart 1919 en men was met de viering van de verjaardag dus wel wat aan de late kant. Voor dé receptie in het Kurhaus te Scheveningen hadden de Unie-organisaties een uitnodiging ontvangen en dus was er een drietal vertegenwoordigers van elke organisatie één een korte tijd te gast bij de zeer talrijk opgekomen leden van de jubilerende werkgeversvakbond. De waarnemende voorzitter, collega Peters, heeft wegens verblijf buitenslands van voorzitter v.d. Born, namens de Bedrijfsunie onze gelukwensen aangeboden en deze bezegeld met het aanbieden van een ets overeen onderdeel van het Hoogovenbedrijf. Eén en ander werd door de Metaalbond zéér op prijs gesteld. In het verloop van deze dertig jaren is er inde onderlinge verhouding tussen de werknemers- en werkgeversorganisaties veel veranderd en verbeterd. De oprichting van de Metaalbond, die wij vooral hebben te danken of te wijten zo men het stellen wil aan wijlen de heer M. Triebels, destijds directeur van „Werkspoor" te Amsterdam, is te beschouwen als een reactie van de werkgevers op de groei en toenemende invloed van de werknemersvakbeweging. Dat hebben ze ook niet onder stoelen of banken gestoken. Vanzelfsprekend werd de geboorte van de Metaalbond door onze beweging dan ook niet met gejuich begroet. Inde nevenstaande afdruk vaneen door onze Bond uitgegeven plaat worden de metaalbewerkers dan ook voor de eventuele gevolgen van deze machtsconcentratie van de werkgevers gewaarschuwd. Het is wel aardig hierbij te vermelden, dat deze plaat ook ais reclame voor de Metaalbond lange tijd

op zijn kanfoor heeft gehangen. Wijlen de heer J. R. A. Schouten, vele jaren de door ons zeer gewaardeerde directeur van de Metaalbond, was niet zonder humor. Ernstige botsingen met de Metaalbond zijn natuurlijk niet uitgebleven. De felste was wel de grote staking tegen de loonsverlaging van 31 October '2l' tot 9 Januari 1922, waarbij meer dan 50 ondernemingen en 15.000 arbeiders betrokken waren. Na tien weken strijd ging deze staking voor ons verloren, al was er dan morele winst behaald en de preventieve betekenis van de strijd van belang vèr buiten de grenzen van onze industrie. De verhoudingen zijn echter gaandeweg beter geworden. Het georganiseerd overleg heeft, vooral door de oorlog, zijn vf m gevonden inde Vakraad voor de grote metaalnijverheid. De verstandhouding in dit belangrijke orgaan is goed, al zijn er vanzelf nog wel eens ernstige meningsverschillen. Van werkgeverszijde was de Metaalbond de verreweg belangrijkste participant inde collectieve contracten, die sinds 1919 werden afgesloten. Grote verdienste heeft de Metaalbond vooral op het gebied van de loonstatistiek, die het ook ons, veel meer dan voorheen, mogelijk maakt de ionen inde verschillende ondernemingen met elkander te vergelijken. De Metaalbond heeft, door het door hem in 1917 gestichte normalisatiebureau (N.A.M.), baanbrekend werk verricht. Meer en meer blijkt dat onze voorganger gelijk had, toen hij in het geschiedenisboek van onze Bond („Een halve eeuw") schreef, dat over de oprichting van de Metaalbond niet alleen kwaads is te schrijven. Vooral inde laatste jaren is wei gebleken, dat de Metaalbond een onmisbare plaats inneemt en een noodzakelijke functie vervult. Wij besluiten met ook van deze plaats onze gelukwensen uitte spreken en daaraan de wens te verbinden, dat de verhouding van wederzijds respect zal blijven bestendigd.

2