DE METAALBEWERKER.

op de kettingen die gebruikt worden. Deze worden nooit gekeurd. Moet er eerst iemand een ongeluk krijgen, voordat zulks gebeurt? De verlichting inden scheepsbouw is bij lange na niet voldoende, een paar personen zijn daarvan de dupe reeds geworden. ♦ * ♦ Kort geleden is er weer een aan zijn oog getroffen. Er loopen er hier al wat met éen oog. * ❖ ♦ Opmerkelijk ook is het, dat al diegenen welke bevorderd worden, behooren óf tot christelijke actie óf zeer reactionaire menschjes zijn. Zoo is de welbekende van Dijk thans weer hier terug en aangesteld als baas. Hoeveel glaasjes zou hij daarop wel gedronken hebben ? ledereen hier aan de fabriek beschouwt het vertrek van v. Dijk indertijd naar Haarlem als een doorgestoken kaart. Enfin wè zullen daarover wel meer vernemen. We weten nu al vast dat het v. Dijk gelukt is de zoolang gewenschte functie te bemachtigen. Wat ons dezen christelijken drinkenden broeder als baas voor christelijke toeren zal laten zien, moeten we afwachten. In ieder geval, van Dijk, daar ga je: We ledigen omtrent uw daden .... ons .... fleschje inkt. Uit LEEUWARDEN. Waarom zijn onze gelederen nog altijd zoo open? Hebben de metaalbewerkers het zoo goed, dat zij zich niet behoeven te organiseeren. óf zijn zij bang om naast en met ons te strijden voor een beter bestaan ? Laat ons eens zien in welke omstandigheden zich de metaalbewerkers, en meer in het bijzonder, de burgersmid zich bevindt, want het is vooral tot hen dat ik eens een woord wil spreken. ’s Morgens vroeg reeds om zes en zeven uur ziet men ze naar hun werkplaats sjouwen, om ’s avonds om 8 uur, met een schafttijd ’s middags van il/, uur, weer naar huis te gaan, vermoeid en zwart net als het ijzer dat ze bewerken. En dan, het is geen gemakkelijk werk dat van den smid. Hij die bij het vuur staat is wat blij als de werktijd weer is afgeloopen, want niet alleen zijn lichaam is afgemat van den zwaren arbeid, maar ook zijn lust begint te verdwijnen voor dat heete vuur. En dan de bankwerker, als bij het vuur aan den voorhamer hun hulp wordt vereischt, moéten zij klaar staan om daarna met de van inspanning nog trillende handen weer aan hun eigen werk te gaan, wat veelal bezwaarlijk is, genoeg bekend voor hen die inde burgersmederij niet vreemd zijn. Nu zou men denken dat zulke menschen een hoog loon verdienden, 'maar dan is men de plank ook mis. Bij hun medearbeiders staan zij veel ten achter. Timmerlieden, metselaars, stucadoors, schilders enz. en zelfs opperlieden verdienen nog hooger loon dan de burgersmid. Waarvan komt dat? Eerstens is hun vak met den daaraan verbonden langen werktijd er de schuld van, hun geest wordt verstompt, hun menschelijk gevoel verdoofd, waaruit volgt, dat zij bang zijn voor de patroons en door hem voor de organisatie, de eenige weg om hun een werkelijk beter bestaan te brengen. Men hoort ze wel eens mopperen, wat is het toch om smid te wezen, want wat hebben wij een karig loon. Als wij, georganiseerden, dan met hen spreken en wijzen op het nut van samenwerken, dan zal de een zeggen wat duurt het lang voor dat jullie verbetering brengt en de ander zegt het komt nooit, maar zij snappen niet of zij willen het niet begrijpen, dat juist hun laksheid en lafheid de schuld er van is, dat wij niet harder kunnen opschieten. Zullen wij nog jaren zoo moeten voortsukkelen of zullen eindelijk zij, die bij ons hooren, een handje helpen, om aan de misstanden in ons vak een einde te maken ? Kameraden 1 Metaalbewerkers! toont dat ge niet doof zijt voor de stem van uw vereenigde collega’s. Een volgenden keer schrijf ik iets van de organisatie zelf, inde hoop, dat ons streven niet te vergeefs is. De Correspondent. Utt ENSCHEDEE. Naar aanleiding van het gepubliceerde over de firma Tattersall & Holdsworth ontvingen we een schrijven, waaraan we het volgende ontleenen: Een maand geleden werd een huisvader het werk opgezegd omdat zijn zoon vertrekken ging. Dezen man had er ongeveer io jaar gewerkt. Het is zoo erg, dat de arbeiders van elkaar niet mogen weten wat ze verdienen, op straffe van loonaftrek. Ofschoon de Enschedésche metaalbewerkers over het algemeen er genoeg van hebben bij deze edele firma te werken, is een waarschuwing voor elders werkende vakgenoöten niet overbodig, als zij op hun advertentie ingaan. Wij herhalen met aandrang: kunnen de Enschedésche arbeiders daar niets aan doen? Protesteert daar nu niemand tegen? Geen Bestuurdersbond, geen metaalbewerkersvereeniging, geen «Nieuwe Tijd< of «Recht door Zee« ? Tattersall heeft indertijd met het ontslag-Bergman de arbeiders voor de keuze gesteld, of bedanken als lid der vereeniging of de fabriek uit. Zulks kan hij niet toepassen op ons of op de genoemde namen, hierboven vermeld. Komaan, Enschedésche organisatiemannen, deze zaak eens aangepakt; wij willen graag steunen. 1898. UTRECHT. 1905. Wanneer ik eens een enkelen keer een hoofdbestuurder ontmoette, dan kreeg ik als antwoord op mijn vraag: hoe het stond met de organisatie over het geheele land; dat wij weer vooruitgaan.

Dat antwoord geeft ons dan weer moed en blijde hoop, het doet je weer een teleurstelling, die je in eigen kring ondervond, op zij zetten. Zooals gezegd, we gaan vooruit, en zooals ik dezer vernam, kan dat niet gezegd worden van de afd. Utrecht, de. afd. waarover ik ’t nu juist wou hebben, de afd. die met trotsch kan terugzien op wat zij achter haar heeft staan, en wat zij als eene overwinning op het Utrechtsch kapitalisme kan boekstaven. Verplaatsen wij ons geheugen dan, even voor 1898, dan ligt ons bij, dat eenige kloeke mannen (11 in getal) daar steeds vruchteloos poogden, een afdeeling van den Metaalbew.-bond in stond te houden, hoe zij door menigeen nog bespot werden, hoe zij gedwongen werden om in kelders te vergaderen; maar laten we dit alles niet overhoop halen, ’t zou ons te ver voeren. Toen voor de derde maal ’t plan was mislukt, besloten zij er een lijmstokje aan te verbinden, en stelden zij een strooibiljet samen, waarin de metaalbewerkers er op gewezen werden, dat als zij zich aansloten z:j zich konden verzekeren tegen geldelijken onderstand bij ziekte. Zij werden daarin tevens opgeroepen tot een vergadering in de «Nijverheid* waar Siebolis uit Den Haag, het nut van van organisatie besprak. Ken vijftigtal metaalbewerkers hadden daaraan gehoor gegeven, en wat het meest bemoedigend was voor ons kloek elftal, er sloten er zich 40 man aan bij een nieuw op te richten vereeniging. in die vergaderingen ging ’t er op het laatst recht gezellig uitzien, totdat wij in onze al te gezellige gezelligheid verstoord werden door den Bonds-secretaris Hooze, die ineen uitvoerig schrijven betoogde, dat aansluiting niet alleen vereischte voor ons was, maar ook plicht. Enkelen onzer verdedigden dit schrijven met hand en tand, anderen waren bang dat we onze contributie moesten verhoogen, weer anderen zeiden, dan worden we te socialistisch. Gij ziet waarde lezers, dat ’t ook in Utrecht niet alles pais en vree was. Doch ons meer genoemd 11-tal liet de boel niet los, want ook zij wisten wel dat ’t er op den duur toch van komen moest en gaven ter wille van de nog onontwikkelden, de aansluiting prijs. Wij sukkelden door en niet zonder resultaat. Op de Ned. lood- en zinkpletterij van de firma Hamburger hadden wij eenige actieve leden zitten, die met onversaagden ijver hun medearbeiders steeds wezen op de noodzakelijkheid van organisatie, temeer nog daar zij bittere grieven hadden tegen hun patroon. Eindelijk dan hadden zij een groot deel hunner medearbeiders overgehaald, toen zij ’t bestuur van hun organisatie last gaven voor hen de grieven te gaan bespreken met den patroon. De onderhandelingen wil ik hier niet releveeren, want ook dat zoo te ver voeren, en wil ik volstaan met te zeggen, dat de arbeiders na 3 weken staken, een volkomen overwinning behaalden. Gij zult begrijpen de geestdrift in onze vereeniging nietwaar, lezers! Maar, zooals overal, ’t was van korten duur. Zoo was hun toestand verbeterd, en hadden zij dus niets meer met de organisatie te maken. Een ander patroon, waarmee de organisatie in ’t krijt kwam waren de Gebr. Hille & Co. Een werkplaats inde open lucht, gereedschap alles behalve in orde, en voor het personeel circe 50 a 00 man, 5 of 0 duivelstoejagers. Wat privaat en drinkwater betreft, toendertijd voldeed ’t met aan de gestelde eischeu. En hoe stond ’t met organisatie der werklieden? Eén van 60 was georganiseerd, n.l. onze voorzitter. In deze, o zoo schoone werkplaats was een dynamo aanwezig en zag men hier en daar een stuk geleiding voor electrisch licht, maar daar ’t defect was,- verkreeg men geen licht. Hoe-meer nu de winter naderde met zijn korte dagen, zooveel later moesten de werklieden beginnen en zooveel vroeger moesten ze eindigen. Waren nu maarde loonen naar evenredigheid gestegen, we hadden gezwégen als een mof, maar dat was niet ’t geval, en bracht verbittering onder de arbeiders. Een commissie van 3 man ging naaf den patroon en vroegen om daarin verandering te brengen, waardoor na eenige dagen een verklaring van den patroon inde fabriek kwam te hangen, wat ongeveer op ’t volgende neerkwam: Dat wilden de arbeiders langer werken, ook z.i. het licht moest worden in orde gemaakt, wat evenwel zoo’n hooge kosten veroorzaakt, dat hij, (de patroon) dat niet zou kunnen bekostigen. Evenwel wilde hij daaraan wel medewerken, (doch ’t moest hem niets kosten J. H.), maarde werklieden moesten dan de opoffering getroosten om zoolang 2 ct. per uur minder te werken. Kon dat verontwaardiging wekken, waarde lezer? De arbeiders staken hun koppen dan ook bij elkaar en een daarvan nam de bewuste verklaring van den patroon mede naar een vergadering, welke gehouden werd om de arbeiders hun plichten onder den neus te duwen. De patroon, intusschen gebelgd over dat wegnemen van dat papiertje, dreigde ons met uitsluiting, wat dan ook werd toegepast. Ook in deze zaak nam de vereeniging het op, met behulp van den Utrechtschen Bestuurdersbond. De onderhandelingen met den proon laat ik ook hier achterwege, doch ’t mag gezegd, dat na een uitsluiting van 3 weken, de arbeiders een volkomen overwinning behaalden, allen verkregen verhooging van loon, eenigen 1 ct. per uur meer, anderen 2 ct. per uur meer, en lach niet lezer de drie commissieleden, waaronder de voorzitter, waren bekwaam genoeg om bij anderen werk te vinden, doch bij latere onderhandeling konden ook die aan ’t werk gaan. Meende ’t bestuur der Utrechtsche Metaalbew.vereeniging nu weer tot rustte kunnen komen, hare aandacht werd wederom gevestigd op ’t feit, dat een harer leden, werkzaam aan de Electromotorenfabriek van den heer Uitenboogaard, was ontslagen, omdat hij werkte met lijsten voor de uitgeslotenen bij Hillen. Het bestuur droeg haren voorzitter op (bij afwezigheid van den secretaris) den patroon een onderhoud aan te vragen, hetwelk dan ook geschiedde, en zou zeker ’t gewenschte gevolg hebben gehad, als daarin hadden medegewerkt de patroon, maar inde allereerste plaats de

werklieden van Uitenbogaard. Zij bestreden ons zelfs en zie hier hoe min ’t stuk hetwelk zij plaatsten inde Utrechtsche Courant van 26 Januari 1901: Mijnheer de Redacteur! U zoudt mij en mijne collega’s zeer verplichten door de opname van het onderstaande in uw veelgelezen blad, om eenige ophelderingen te geven over de protest-vergadering en de manifesten, gehouden en uitgegeven door den Utrechtschen Metaalbewerkersbond. De vergadering had blijkbaar geen ander doel, dan onzen patroon, de heer J. W. H. Uytenbogaart, nog meer te hoo ren dan reeds geschied was, door het manifest met zijn kwajongens-uitdrukking, waarin beweert word:, dat bij hem een knecht zou zijn ontslagen omdat hij een collecte had gehouden voor de uitgeslotenen inde zaak-Hillen. Verder beweerde men ook in dit manifest, dat de werklieden van den heer J. H. Uytenbogaart het met den ontslagen werkman eens waren. Dit is een groote leugen. Wij hebben geprotesteerd tegen het beweren van den ontslagen werkman, maar ondanks dit alles, zijn zij dom of laag genoeg geweest om tegen beter weten in, dezen man in het gelijk te stellen. Dat noemen zij nu het personeel hooren. En nu wat het onbeschoft gedrag van den patroon betreft. De heer Uytenbogaart ontvangt een beledigenden brief waarin men hem doodgewoon wil dwingen, ja, waarin hem bevolen wordt, de afgevaardigden van den U. M. B. een onderhoud toe te staan. Is het nu wonder, dat die patroon geen antwoord geeft, en hun het blanco briefje met postzegel, hem toegezonden, net zoo terugzendt. Is dat niet billijk? Of zou een patroon zijn knechts niet om een wettige redenen moge ontslaan ? Of noeent men luiheid en brutaliteit geen geldigen redenen ? Of moet [men daartoe eerst verlof vragen aan den Utrechtschen Metaalbewerkersbond? Daarom geef ik het bestuur dier vereeniging den raad, om wanneer zij nog eens een patroon aan de kaak willen stellen, want daar spraken zij al van vóórdat zij het fijne van de zaak wisten, voorzichtiger te zijn opdat zij zich niet weder de handen branden; en ook in manifesten niet weder zulke ongepaste kwajongens uitdrukkingen te bezigen, want die vallen inden regel toch niet inden smaak van het publiek. U dankend voor de verleende plaatsruimte, Een zevental werklieden van den heer J. W. H. Uytenbogaart. Wij bleven ’t antwoord niet schuldig en verzochten het volgende ter opname: Mijnheer de Redacteur! Vergun ons te antwoorden op het ingezonden stuk, voorkomende in uw blad van 26 dezer, ingezonden dooreen zevental werklieden van den Heer Uij tenbogaard. Allereerst doen wij opmerken, dat slechts 1 manifest het publiek heeft bereikt en dus geen protestvergadering en manifesten door ons is gehouden of uitgegeven. leder goed lezend arbeider moet ook maar eens probeeren, indien ze nog in ’t bezit zijn van ons manifest, daaruit op te maken dat wij beslist hebben verklaard dat de ontslagene, om het werken voor de uitgeslotenen van Hillen, zou ontslagen zijn. Het werd ons meegedeeld en daarna zijn wij aan het onderzoeken gegaan, dit zegt ons manifest toch duidelijk genoeg. Tot nog toe is van eene beslissing geen sprake geweest door de tegenwerking van den Heer Uytenbogaart. Dat het een leugen is, dat de werklieden van Uijtenbogaart het met den ontslagen werkman eens waren, zijn wij roerend met het onbekende (?) zevental eens. Ten eerste had men ons al gewaarschuwd voor leden die den «patroonsaanhang uitmaakte« en het dus met hem niet eens mochten zijn, en ten tweede stellen wijf 10 beschikbaar voor hem of haar die ons een zin of zinsnede kan aantoonen in ons manifest, waarin wij zulks hebben beweerd. Verder is het een leugen dat wij het personeel niet zouden gehoord hebben; hier vergeten de onbekende (?) werklieden wat tusschen hen en het bestuur is afgesproken, n.l. dat zij zich aan de uitspraak van de huishoudelijke vergadering zouden onderwerpen. Wat de beleedigende, dwingende, ja zelfs bevelenden brief aangaat lezers, hier zijn wij zoo vrij u letterlijk weer te geven wat eigenlijk in het vorige ingezonden stuk van de onbekende (?) werklieden is achtergehouden. Ziehier: Wel Edele Heer ! Het bestuur der Utrechtsche Metaalbewerkersbond wenschte, zoo u daartoe genegen zijt, nog deze week een onderhoud te hebben omtrent het ontslag B om tot een zuiver inzicht te komen waar het recht schuilt, aan de zijde van den Patroon of aan dat van den ontslagene. Een gunstig antwoord tegemoet ziende, teeken ik, J. HOORENMAN, Loevenhoutensche dijk no. 13, Alhier. Erg gemeen niet waar? Ten slotte kunnen wij er alzoo op wijzen, dat ons vermoeden is bevestigd, dat de onbekenden (?) het werkje voor den patroon hebben opgeknapt. Was de heer Uijtenbogaart zelf niet flink genoeg om de motieven voor dat ontslag aan ons of het publiek mee te deelen of heeft het zevental het als hun taak beschouwd zijn werk uit zijn handen te nemen? Wat verder wordt gezegd over lage, domme enz. handelingen, kunnen we in uwe beperkte ruimte niet, naar ons inzicht, breedvoerig genoeg beantwoorden, mijnheer de redacteur. Wij willen besluiten met, den heer Uijtenbogaart en zijn geheele personeel uitte noodigen, beleefd uitte noodigen in het openbar onze wederzijdsche houding- te verdedigen. Hiervoor beleggen wij Zondag 3 Februari a.s. ’s middags ten 12 ure eene openbare vergadering inde groote zaal van het gebouw de Nijverheid.

11