DE METAALBEWERKER.

om daar eens aan te beginnen. Komt gij werklieden van gestichten of andere instellingen, ook voor u is er een Metaalbewerkersbond, die ook uwe belangen behartigen wil. Sluit u aan! en we zullen eens zien of er dan nog zooveel kouwe pret voor noodig is om een baantje machtig te worden van f 11.— per week, In ’s heeren pst, maar straks verstooten. ’t Was op een Zaterdagavond dat wij in Rotterdam zijnde, hetzij door toeval, hetzij met opzet door de Zandstraat wandelden. De gewone bedrijvigheid van den dag begon van lieverlede plaatste maken voor de avonddrukte. De morsige, in ’t oog loopende, door oog- en klierziekte geplaagde kinderen, benevens de oude handkarren met lompen of ledige flesschen verdwenen allengs, terwijl de stiaat meer en meer gevuld werd door van hun werk naar huis gaande arbeiders en in hun Zaterdagaivondpakje gestoken varensgezellen. Terwijl van lieverlede n de verschillende winkels het licht was aangestoken en uit enkele café’s ons reeds müziektonen tegenklonken, bemerkten we onder de steeds aangroeiende massa een oud vrouwtje, die een petroleumkarretje zoo snel mogelijk voortbeweegt. Of zij onder weg haar tijd verbeuzeld had, dan wel of de wijk wat groot was om af te loopen voor haar, dit konden wij niet gissen. Het was juist ,in het helle licht vaneen winkel dat wij haar passeerden, en de ongewoonte, om dezen tijd nog een petroleumvrouwtje te zien, deed ons haar opmerkzamer beschouwen dan eenig ander bezoeker dezer straat. Het viel ons op, dat terwijl zij over het geheel genomen een type was waar drankzucht en andere zonden op ’t gelaat te lezen stonden, enkele mooie trekken, die op een'vroegere schoonheid wezen, stand hadden gehouden trots de demoralisatie waaraan waarschijnlijk haar lichaam alsmede den geest hadden bloot gestaan. Zonder ons echter verder om haar te bekommeren wandelden wij verder naar het eind van de straat, om een rustiger wan ielplaats te zoeken. Want heeft een ongewone drukte als in die straten, een op nieuwsgierigheid berustende aantrekkelijkheid voor een buitenman, er is weinig wat spoediger verveelt. Eer wij echter het einde der straat genaderd waren, hoorden wij een gegil en geschreeuw achter ons, en vele menschen zagen wij toeschieten naar de plaats van waar het gegil kwam. Ook wij maakten rechtsomkeert om te zien wat er voorgevallen was. Gelijktijdig dat wij ons omkeeren vliegt ons in wilde vaart een koets voorbij, waarin twee deftige jongeheeren gezeten waren, iedeï naast een even deftige dame. Aan het wilde armengezwaai en het luidruchtig gezang of liever geschreeuw te oordeelen, zijn zoowel deze dames als de hun vergezellende heeren onder tame'ijken invloed van sterken diank. Verder voortstappend komen wij ook bij de volksoploop, en ons tusschen de menigte indringend om het fijne der zaak aan de weet te komen, zagen wij in ’t midden der menschen hetzelfde oude petroleumvrouwtje, staande naast haar omver gereden oliekarretje en platgedrukte en nu ook geheel leeggeloopen oliebussen. Diezelfde vrouw, die even te voren reeds onze aandacht getrokken had. Aan haar onheilspellende blikken zagen wij direct in welk een staat van opwinding zij verkeerde. Bijna gillend schreeuwt zij het uit: Schurken, smeerlappen, vuillakken, ellendelingen! De heele familie zijn smeerlappen; z’n ouwe vaar was ook zoo’n beroerling! Enkelen onder het publiek zeggen tot elkander, maar hoe zou zij die familie zoo van nabij kennen? Zeker opschepperij van d’r. Trots haar opwinding schijnt ze het laatste woord toch duidelijk op te vangen, want op krijschenden toon wendt ze zich tot hem dien die opmerking maakte: opschepperij! opschepperij! Wou jij praten van opschepperij? neen! wel meer dan vijftigmaal ben ik met zijn vaar uit rijden geweest, dat was ook zoo’n woesteling als hij bezopen was, het moest ook altijd even hard! Toen wij haar deze opmerkingen hoorden maken, waagden oek wij ons in ’t gesprek, daar wij verband zochten tusschen haar, hoewel verouderde, schoone gelaatstrekken en een mogelijke betere afkomst. En wij richtten tot haar de vraag: hebt u dan wellicht eenmaal in die kringen verkeerd? En zonder het minste vermoeden troffen wij, door onze vraag, een gevoelige plek, doch tevens voor haar een welkome gelegenheid om uiting te geven aan datgene wat haar op het hart brandde. Mijnheer! zoo wendde zij zich tot ons. Mijnheer! en als met vertwijfeling gilde zij het uit, eenmaal, mijnheer, was ik een studentenhoer! Een oogenblik van stilte heerschte en getroffen door het pijnlijke der geschiedenis keken de omstanders elkaar beteekenisvol aan. Wij allen keken inde richting waarheen de zooeven hier langs gekomen koets gegaan was. Eenmaal was ik een studentenhoer! ’t geluid van deze woorden bleef nog lang in onze ooren naklinken. Deze vrouw had eenmaal zelf ineen soortgelijk rijtuig plaats genomen naast de dronken jongeheeren uit het vorige geslacht. Maar toen was ze nog niet verouderd zooals nu, toen was zij nog jong, jolig, levenslustig, toen leefde ze nog inde illusie dat ër geen eind zou komen aan het met volle hand aangeboden genot. Ze begreep niet, dat schoonheid en wellust van voorbijgaanden aard zijn. Ze begreep niet, dat het uit zou zijn met de vriendschap, zoodra ze zelf niet meer in staat zou zijn iets, of zelfs heel veel daartegenever aan te bieden! Indien ze dat begrepen had, neen! dan had zij geen plezier kunnen maken met hen, wien het inderdaad toch om niets anders te doen was, dan om voor een hand vol geld haar lichamelijk en geestelijk ten gronde te richten. + * * Hebt gij het begrepen gij oude metaalbewerker, gij, die eertijds een bekwaam machinebankwerker was. Maar nu, nu gij zoo niet meer voort kunt, nu naast andere lichaamsdeelen uw oogen versleten zijn in dienst van het kapitalisme, nu gij u geneert dat gij zoo afzonderlijk aan een klein bankje geplaatst zijt, en gij u beroept op wat voor u voorbij is, dat gij eenmaal ook machinebankwerker waart. Hebt gij het begrepen, dat wij hierboven uwe geschiedenis geteekend hebben ? Hebt gij het [begrepen, gij draaiers en vuurwerkers, gij die inde kracht uws levens, wegens het afleveren van goed en vlug werk, nogal eens een goed woord van uw patroon ontving, hebt gij het begrepen, nu nadat gij al een paar keer door ziekte getroffen werd, en in dienst van het kapitalisme reeds één, misschien twee breuken opdéed, nu uw lichaam door overmatigen arbeid reeds zooveel ontredderd !is, dat het zelfs voor de schutterij nog afgekeurd zoude worden, hebt gij het begrepen dat uw patroon slechts dan vriendelijk was indien gij hem meer boodt dan hij u? En gij jongeren, die dit leest, zult gij wachten met dit te beseffen, tot, evenals bij dat petroleumvrouwtje, de demoralisatie van overmatigen arbeid zich op uw gelaat afteekent. Nu zijt gij nog jong, nog fier, nog geestkrachtig, gij zijt nu nog een welkome prooi van het wellustige kapitalisme. Wilt gij het nu begrijpen en u nu organiseeren, of zult gij het dan pas begrijpen als van u zal gelden als van die petroleuravrouw ? In ’s heeren gunst, maar straks verstooten! IJmuiden. J. v. H.

jfian de jVtetaalbew erkers. De toestand waarin grootendeels inde Hollandsche Ijzeren Metaalindustrie werkende arbeiders verkeeren en leven, is (niemand kan dit ontkennen) diep treurig, vaak ellendig te noemen. Hoewel de Metaalbewerker is een van de meest produkfieve werkers, bedraagt zijn loon (ik zwijg hier van zijn behandeld worden) op de verschillende fabrieken wordt niet meer, ja eerder minder betaald dan het weekgeld vaneen onbezorgden melk- of broodrondbrenger; hiermee wil ik volstrekt niet hoopen deze laatste categorie te hebben beleedigd, doch ben ik de meening toegedaan, dat hoe meer krachten de volbrenging vin dergelijk werk van ons lichaam en onzen geest vereischt, hoe meerde mensch tot zijn eigen bestwil bezorgd moest zijn of zijn baas hem dan ook dat loon laat ioekomen wat hem in staat kan stellen geen moordenaar te worden, van zijn eigen geest en lichaam, maar dat hem in staat zou stellen als mensch te kunnen leven, als mensch te kunnen werken en onbezorgd over de toekomst van zijn ouden dag en zijn familie te kunnen leven. Echter waar de toestand der Hollandsche metaalbewerkers ons nog niet de minste reden, ja geen enkele reden geeft om onbezorgd inde toekomst te kunnen zien, daar begrijp ik niet, hoe het komt dat de Alg. Ned. Metaalbew. Bond, die toch op zijn programma heeft: «Verbetering des levens, een arbeidsvoorwaarde der Nederl. metaalbewerkers«, van de zijde der Metaalbewerkers niet meer aandacht geschonken wordt. Zou men te onverschillig1 te lamlendig zijn? Zou men te diep gezonken zijn? Zou de Hollandsche metaalbewerker niet vatbaar zijn eene kans te wagen die hem aangeboden wordt om zijne posite te verbeteren? Onderdanig en geduldig draagt hij zijn lot, hem opgedrongen door den patroon, zonder morren en zonder ook maar een enkele poging te wagen om verandering inden gang van zaken te brengen; zoo worden b.v. op de Machinefabriek Breda jaarlijks 2 a 3 maal 60 tot 100 man aangenomen en later met het motief slapte ontslagen. Te Vlissingen op de Koninklijke «Schelde« hetzelfde, enkel in nog grootere maatstaf. Wie zou er niet revolutionair van worden, en toch, die er zijn in Vlissingen en Breda, zij zwijgen als het graf. Geen enkel vakman, die hier in Holland niet te kampen heeft tegen dat greinzende spook der werkeloosheid als de metaalbewerker. De schuld daarvan ligt voor een deel inde veelal te lage loonen en langen arbeidsdag. Waar een andere werkman zich tweemaal bedenkt voor hij in tijden van drukte overuren begint te maken, daar kunnen wij gerust zeggen, dat dit bij de metaalbewerkers niet plaats heeft, te graag wordt er door hen gebruik gemaakt van de gelegenheid om een uurtje of wat langer te mogen werken. Alleen de verhooging van het loon kan met zich brengen eene betere regeling van den arbeidsduur, ten minste dit zal een der redenen zijn dat de metaalbewerkers zich niet meer zullen verblijden als hun aangezegd wordt: «door overgroote drukte wordt vanaf heden tot 9 of 10 uur gewerkt.« Daarom metaalbewerkers van Nederland, gij, die gisteren hebt ondervonden wat het zeggen wil zonder werk te zijn, gij, die het heden ondervindt en gij, die morgen hebt te kampen tegen dit monster, gordt u ten strijd! Sluit u aan bij den Algem. Ned. Metaalbewerkersbond! Ten strijd voor betere tijden ! ! W. Doofslaan. Onder dit opschrift schrijft «De Prot. Christel. Metaalbew.« een kolom druks in hun blad over onze opmerking inzake de nooitvolprezen goedheid des heeren Beijnes. Het gaat over hetgeen wij schreven in no. 14 van 1 Juli. Daarin vermelden wij, dat de christelijken wel zouden gaan ophemelen van de daad van de firma Bejnes. Ende het geschiedde alzoo. De redactie herinnerd dan nog eens aan de cadeau-gevers van verleden jaar, en voegt daar aan toe, dat «het schijnt dat «onze beweging toen geen succes gehad heeft, want de heer «Beijnes zoo vervolgt de Red. herdacht deze dagen «zijn. 25-jarig huwelijksfeest en bij deze gelegenheid bood «het personeel hun patroon een prachtig cadeau aan, dat <zeer zeker zijne verwachtingen overtro/.x «De heer Beijnes beantwoordde deze daad met 14 dagen «extra loon uitte keeren«. Maar deze 14 dagen worden thans weer verhaald door eene nieuwe loonregeling, die zoo ongeveer op 5 °/0 komt. Ach neen, lezer, deze laatste regels voegt de redactie er niet bij. Dat zeggen wij weer; dat noemt de redactie doorslaan en misslaan. Vleierij, anders is het niets. Typisch den door ons gecursiveerden zin, dat het cadeau de verwachtingen van den heer Beijnes zeker overtrof. Hier is de redactie een nierenkenster en hartenproefster. De redactie sluit haar artikel met: een volgenden keer meer. Dan krijgen we misschien iets over de ontevredenheid van de loonregeling of loondiefstal, wat is het r Misschien protesteert de redactie dan ook, zooals we in ons no. van 1 Juli vroegen, tegen het verbieden van lidmaatschap van onze afdeeling Haarlem. De redactie vond nu meer gelegenheid om in bovengenoemd artikel te vermelden dat de «werf Conrad« vanaf 12 tot 17 Augustus zal worden gesloten en het personeel in ’t genot wordt gesteld van vacantie-dagen en f 10.000 uittrok, aan die dagen verbonden, en eveneens f 1500 stortte in het Anna Goedkoopfonds (dat is een fonds voor ondersteuning aan levensmiddelen voor de zieken der fabriek. Red.). De redactie zegt dan naar aanleiding daarvan, dat zij zulke dingen met waardeering publiceert en ze aan industriëele ondernemingen ten voorbeeld wenscht, die nog weinig of niets deden op dit gebied, en dan verder dat het standpunt wat wij innemen er een is, die zulke dingen een doorn in het oog zijn. Wij antwoordden hierop, dat dat een misslag is. De redactie is aan ’t doorslaan. Hoe meerde patroons zulke dingen doen, hoe liever wij het zien, maar wij zien in die dingen iets anders dan de christelijken. Wij zien daarin een teeken des tijds. Waarom deden de patroons vroeger zooiets niet ? Wil de redactie dat eens uitleggen wat zij daaryan denkt ? Zij kan dat gelijk doen met haar voornemen een volgende keer meer te schrijven. Wellicht vindt Prins Maurits ook nog wel iets te vermelden van de krijgsoperaties aan de «werf Conrad«. De redactie kan tegen ons aanvoeren dat zij het goede voorop stelt. Best, goed, accoord zeggen we, doe dat en kom dan nu eens met dat andere van Beijnes en de «Conrad«. Van de «Conrad« skan de heer C. H. Hols, mededirecteur der fabriek en technisch medewerker aan uw blad, wel iets mededeelen. Wees niet bang voor ons, wij slaan immers door en mis.

En voor Beijnes en de «werf Conrad« kunt ge u harnassen met uw christelijk beginsel. Mochten zij beter raak slaan dan wij, haal dan uw bijbel te voorschijn van onder uw harnas en slinger hun dan den inhoud daarvan naar t hoofd, met evenveel behendigheid als wijlen David Goliath deed. Als ge aan ’t slingeren en harnassen gaat, ge wilt wel zoo vriendelijk zijn ons even te waarschuwen, we komen dan bij u inde leer. In afwachting dan. Bonbsmeuwö. Uit LEEUWARDEN. Op de laatste huishoudelijke vergadering van de afd. Leeuwarden, hetwelk de derde jaarvergadering was welke door de afd. werd gehouden, werden gekozen de volgende bestuursleden: S. Schoonhoven, voorzitter; J. van Cleef, secretaris; H. Snoek, penningmeester; A. Gaastra, ze voorz.; P. de Vries, ze secretaris, waarvan 4 waren aftredenden en Schoonhoven kwam inde plaats voor A. v.d. Veen, welke is vertrokken. Nog werd besloten aan het hoofdbestuur te berichten, dat de afd. tegen hoogere contributie voor den Internationalen Bond was. tot aan het volgende internationale congres. Blijkt dan dat de contributie ontoereikend is, zoo kunnen wij dan weer zien. Voor de afd. Leeuwarden, De Correspondent. Uit HARDINXVELD. Wanneer een vormer, werkzaam bij mijnheer Versteeg, een stuk werk moet vervaardigen en daarvoor een en ander noodig heeft, dan durft mijnheer de chef wel te zeggen: «Ik begrijp niet hoe vroeger de menschen zonder vormstiften het moesten doen« óf ook wel: «zoek ze maar uit het zandt. Nu moet je weten dat imen<c zegt, dat deze chef er geen of weinig verstand van heeft, wat wel te begrijpen is, als hij tegelijkertijd hebben wil, dat het werk in stukwerk klaargemaakt moet worden, en gaat het niet vlug, dan zegt hij het oogenblikkelijk. Zandbaken zijn ook dikwijls niet te vinden als er b.v. een dag vóór het gieten nog een stuk werk gemaakt moet worden. In zulke gevallen neemt de vormer maar een stuk draad en redt zich daarmee. Mocht ge soms te veel noodig hebben, dan zegt de chef: begin maar aan dit werk. Opmerkelijk is wel dat als mijnheer Versteeg zelf inde fabriek isy men haken krijgen kan zooveel men noodig heeft. Een antwoord dat de chef onlangs gaf aan iemand die om werk kwam vragen is hoogst ongepast en zouden we kunnen verwachten b.v. in het piekfijnste plekje inde Zandstraat te Rotterdam. We zullen het hierbij maar laten. Uit AMSTERDAM (V. Z. O. S.). Misstanden aan de fabriek van Rinker, Omval. Onder den rook van Amsterdam is wel geen fabriek waar de positie der werklieden zoo slecht is als hier. De heele fabriek is éen hoop oud ijzer en oude planken, gebouwd op moerassigen bodem, waaruit voortdurend voor de gezondheid schadelijke dampen opstijgen. Bij regenachtig weer of hoog water in Amstel en Boezems is de heele werkplaats één modderbrij; uitgezonderd een smal looppaadje is de fabriek niet bevloerd, de houten wanden en overkapping zijn vol scheuren en gaten, koude en tocht kunnen ongehinderd hun sloopend werk verrichten, het privaat is allerellendigst, in een hok staat een groote kuip open en bloot, een ondragelijken stank verspreidende, bovendien krioelt het er van de ratten. De loonen aan deze fabriek zijn lager dan op andere fabrieken. Vormers, bankwerkers, draaiers en vuurwerkers worden uitbetaald met een uurloon van 20 cent en minder, slechts één bankwerker ontvangt 21 cent per uur. Bovendien wordt men gedwongen allerlei werkzaamheden te verrichten die niet tot het vak behooren. Sjouwerlieden, vaders van groote gezinnen, worden naar huis gestuurd met 14 en 15 cent per uur. Is het wonder dat het overgroote deel door overuren meent het ellendig bestaan een weinig te verlichten. De arbeidstijd, die zeer ongeregeld is, wordt al naar gelang er drukte of slapte van werkzaamheden is, verlengd of verkort Het personeel, dat uit ongeveer 70 man bestaat, wordt op alle mogelijke manieren uitgeperst om voldoende winst af te werpen voor 5 patroons, een serie aandeelhouders, een ingenLur en nog een paar duivelstoejagers. Den ganschen dag loopen deze heeren dan cok door de fabriek te drentelen en te spioneeren of er ook een greintje arbeidskracht voor hun verloren gaat. Stukwerk komt zelden voor, maar als het voorkomt is het zoo geprijsd dat niet eens het gewone uurloon er uitte halen is en mocht het gebeuren dat er wel eenige overwinst is, dan zijnde heeren zoo brutaal om hiervan nog een gedeelte de werklieden af te stelen. En waarom heerschen hier zulke toestanden? Deze vraag is gemakkelijk te beantwoorden. Op een hoogst enkele uitzondering na is geen enkele der daar werkende metaalslaven georganiseerd; de slagen die dagelijks op hun hóófden neergebeukt worden komen nog niet genoeg aan, onderlinge afgunst benevelt hun gezond verstand. Zal het nog lang duren voor dat deze metaalbewerkers hun plicht begrijpen en zich aansluiten bij een vakvereeniging? Het is te hopen van niet 1 W. F. Dekkers. Uit DELFT. Sedert enkele jaren bestaat in onze stad een fabriek, waarin tot voor enkele weken terug het onzerzijds vrijwel onmogelijk was daarover iets in ons vakblad te melden. Wel was bekend dat de toestanden aan die fabriek nog verre van rooskleurig waren, dat er een groote jongensexploitatie voorkwam, dat er bij de uitoefening van het bedrijf talrijke ongevallen voorkwamen enz. enz., doch dit alles kwam men te weten door wat men noemt «de buiten- met de werklieden zelf kon men geen omgang krijgen. Daarin is nu gelukkig eenige verandering gekomen. De reden daartoe moet men zoeken in het feit dat de toestand voor de werklieden hoe langer hoe ondragelijker werd. Het behoeft dan ook zeker geen betoog dat toen het bestuur der afdeeling kennis kreeg dat onder de werklieden van die fabriek eenige' aandrang kwam zich te organiseeren, wij met beide handende gelegenheid aangrepen om hen hierbij te helpen. Het bestuur belegde eene vergadering voor dit personeel, Elferink werd uitgenoodigd om een woordje te komen spreken en wij hadden succes. Op bedoelde vergadering was op 2 a 3 personen na het geheele personeel tegenwoordig. De voorzitter der afdeeling gaf de inleiding, Elferink deed

66