de Bondsvergadering wordt den leden dringend verzocht op 6 Febr. zoo mogelijk ailen tegenwoordig te zijn. Met het oog op de sluiting der candidatenlijst per I Febr. verzoekt ondergeteekende den leden dringend, de opgaven der candideten vóór dien datum in zijn bezit te hebben. Hoogstraat 218. H. WAPENAAR, Ie Secr. Cursussen. Voor een nieuw op te richten cursus Fransche Sandelscorrespondentie worden deelnemers gevraagd. Aanmelding bij de Commissie voor de Cursussen: Hoogstraat 218. TENTOONSTELLING... van Schilderijen en Teekeningen door A. VAN BEEVËR. ------- H. T. de Court Onderwater, F. Deutmann, J. Gebliard, Aug. Legras, J. van Schooten, J. Snoeck, L. van der Tonge, H. J. Wolter, („Grooische club de Tien’’). Inde kunstzalen Oldenzeel, Glashaven 20, Botterdam, gedurende de maand Februari dagelijks te bezichtigen van 10—4 uur. Vergadering met Voordracht – – op DINSDAG 16 FEBRUARI 1904, des avonds te 81/., uur, inde Groote Zaal van het „N u t”, Oppert, alhier -:- Spreker: De Heer ALBERT VOGEL. Onderwerp: „Manfred”. Dramatisch gedicht van Byron. Dames en heeren leden hebben tot deze lezing toegang, op vertoon van contribntiekaart, met ééne dame.

INGEZONDEN. Examinatoren-Leeraren. Nu er uitzicht is op ’t zoo lang verbeide geünificeerde practijk-examen waarbij natuurlijk allerlei reorganisaties om de aandacht zullen komen vragen, is ook de questie ter sprake gekomen ; Is ’t wenschelijk, dat een examinator les geeft? Op de vergaderingen, die de Federatie der Vereenigingen van Handels- en Kantoorbedienden inzake examens voorbereidden, moest vooral ’t systeem der Yereeniging van Leeraren afkeuring ondervinden en scheen ’t wel de richting uitte zullen gaan van niet-les-gevende examinatoren. Het Maandblad voor Handelsonderwijs en Handelswetenschappen bespreekt deze vraag in het algemeen, daar ’t zich als buitenstaander vaneen oordeel over de questie zelf onthouden wil. Zijne beschouwingen zijn belangrijk genoeg, om gereleveerd te worden. „Het wil ons voorkomen, aldus ’t Maandblad dat „er allereerst één belangrijk punt is, dat door de voorstanders der uitsluiting, uit het oog wordt verloren. „Namelijk dit, dat het examen niet alleen moeilijk is voor „den examinandus, maar in niet mindere mate voor den „examinator. Dat wil zeggen; het moge niet gemakkelijk

„zijn een examen af te leggen, nog veel moeilijker is het „een examen af te nemen, althans goed af te nemen. Het „afnemen vaneen examen bestaat niet in het overbluffen „van den examinandus door vertoon van geleerdheid, maar „in het hem geven van zooveel mogelijk gelegenheid, om „te toonen wat hij weet; wat hij niet weet, komt er „minder op aan, want daaromtrent doet ieder dagelijks „zelf voldoende ervaring op. En nu achten we het buiten „alle discussie vaststaande, dat iemand die niet gewoon is „te onderwijzen en te examineeren, volkomen ongeschikt is „om een hem onbekend persoon in korten tijd, een of enkele „uren, inde gelegenheid te stellen hem een denkbeeld van „zijn en kunnen te geven en zulks te minder, naarmate „de ondervrager in zijn gezichtskring meer beperkt is door „den aard van zijn dagelijksch werk.” Zeer juist is hier de vooropstelling van den regel, dat goed examineeren vooral moet zijn: onderzoeken, wat de examinandus weet, maar daarop stelde ik mij onmiddellijk de vraag: „Hoe is ’t te verklaren, dat er dan zoo weinig goed geëxamineerd wordt? Ook door personen, wier beroep dat van leeraar is.” Op die vraag doordenkende, moest ik tot de conclusies komen, dat een goed examinator speciale eigenschappen moet bezitten, waaronder vooral menschenkennis in ruimen zin, onderscheidingsvermogen, kalmte, welwillendheid. Kennis van ’t vak in alle onderdeelen moet natuurlijk ook van hem worden gevergd. 2e. een goed onderwijzer moet dezelfde eigenschappen bezitten. 3e. er zijn zoowel goede als slechte examinatoren, zoowel goede als slechte onderwijzers. 4e. bij eene keuze uit de onderwijzers zal dus zeer scherp moeten worden toegezien. se. Ook buiten den kring der personen, die van onderwijzen hun beroep maken, kunnen lieden worden aangetroffen, die de genoemde eigenschappen bezitten. Een goed accountant b.v. zal deze qualiteiten moeten hebben. Dit blijkt al dadelijk, wanneer wij ’t geval stellen (dat niet zelden practisch voorkomt), dat hem de reorganisatie eener boekhouding wordt opgedragen. Hij zal dan den boekhouder moeten uitleggen, hoe de administratie door hem in elkaar is gezet en zij zal moeten worden gevoerd 6e. Niet allen, die onderwijs kunnen geven, doen zulks en niet allen, die onderwijs geven, kannen het. 7e. Als men aan diploma’s hecht, biedt iemand in het bezit der schoolacte boekhouden Middelbaar Onderwijs (K XII en Q), die geen lessen geeft, meer waarborgen een goed examinator te zijn, dan iemand, die de huisacte (K XII) heeft en wèl doceert. Want de laatste kon op zijn examen volgens oordeel der examinatoren, niet goed genoeg doceeren om hem tot klasse-onderwijs geschikt te verklaren. De slotsom van ’t Maandblad: „Wanneer men, om ineen zeker vak goed te kunnen „examineeren, dat vak ook ten aanzien van methode door „en door moet kennen, waar moet men dan goede examinatoren vandaan halen, als men ze niet uit de vakleeraren „mag kiezen ?” is dan ook slechts ten deele juist. Ik meen te hebben aangetoond, dat ’t niet onmogelijk is, dat ook buiten den kring der „vakleeraren” geschikte examinatoren worden gevonden. Bovendien zijn er oudvakleeraren, zooals b.v.b. onze tegenwoordige examinatoren Kreukniet en Volmer. En dan verwarre men toch niet; vakleeraren en examenafrichters. Laat ik ter voorkoming van misverstand onmid- ' dellijk hieraan toevoegen, dat ik niets hatelijks met dezen

6