gelijk om met enkele trekken de beginselen van dat systeem te tekenen, zonder onrecht te doen aan de rijkdom van leven die om en op die beginselen is opgebloeld naar allerlei kanten. Men kan de rooms-kathoiieke leer leren kennen uit geschriften van grote systematici als Thomas van Aquino, men kan ze ook lezen in pauselijke encyclieken, geloofsleren en catechismussen, ook in getuigenissen van wie tot haar overgingen en zich nu wenden tot buitenstaanders van andere kring.

Van die laatste aard is bijvoorbeeld het boek van mr. H. P. Marchant „Hoe kwam ik er toe” naar wien wij voor het ogenblik luisteren willen, omdat zijn geloofsgetuigenis populair is en tegelijk principieel verantwoord als samenvatting van de rooms-kathoiieke leer. Velen, zegt mr. Marchant, wenden zich van de Roomse kerk af, zonder haar goed te kennen; wat is onredelijker dan dat? En wat is redelijker alvast dan religieus te zijn, krachtens ons denken te kcmen tot het Gods geloof?

„De rede stelt ons zeker in staat, het wezen van het heelal, voorzover het valt binnen de waarneming door or'ze zintuigen te aanvaarden als het verwonderlijke apparaat, waarvan zij ons het wezen en de wetten, waarnaar alles zich beweegt en ontwikkelt, steeds duidelijker voor ogen stelt en steeds nauwkeuriger- doet begrijpen. De rede zegt ons ook, dat dit alles, in zijn gelijkheid over de gehele wereld, in zijn natuurwettelijke organisatie, vrucht moet zijn van een ordenende Geest; dat ook de mens, met zijn rede, zijn geestelijk bestaan aan dien geest moet ontlenen. De rede zegt ons dan ook, dat de oneindigheid en de eeuwigheid buiten haar bevatting liggen. De rede zegt ons, dat wij mensen van deze onzienlijke Geest afhankelijk zijn. Do rede zegt ons, dat wij zijn ondoorgrondelijke beschikkingen hebben te aanvaarden. De rede zegt ons, dat wat de geschiedenis en de overlevering tot ons brachten van de verschijning van Christus op aarde, de openbaring is geweest van dien Geest, die aan ons redelijk verstand de voorwaarden schonk en naar een redelijke bestemming te leven en in dienst van dien Geest, naar de geestelijke wetten die Hij ons gaf, die bestemming te volgen. De rede eindelijk zegt ons, dat wij onredelijk, ongehoorzaam, ondankbaar, dom handelen, indien wij deze Goddelijke gaven verwerpen. Dat is de redelijke grondslag van het geloof in God”.

„Maar als men” gaat de schrijver voort ~God aanneemt als den Schepper van hemel en aarde, als den Wetgever van al die natuurwetten en van de regelen, waarnaar het natuurlijke leven van mens en dier wordt gericht, hoe kan men dan in redelijkheid ontkennen, dat deze Wetgever ook de macht moet hebben om als het Hem behaagt, te handelen boven die wetten en regelen uit?”

Hoe kan de rede de macht van dien Schepper en Wetgever ontkennen om zich aan het geloof op nog hogere wijze te openbaren, met goddelijke geheimen van drieënigheid. vleeswording en verlossing, van de vier uitersten en de zeven sacramenten? Hoe kan men de Godsopenbaring in Christus ontkennen, waar Christus zelf getuigt dat Hij de Zoon van God is; hoe het recht der Kerk, waar Christus zelf Petrus heeft aangewezen als hoofd dier kerk en hem de sleutels van het rijk der hemelen heeft toevertrouwd?

Daarom staat ook die kerk daar als een rots door de eeuwen heen, enig en onfeilbaar, niet onverdraagzaam zoals men haar verwijt maar wel onwrikbaar en intransigent, door het bloed der martelaren groot geworden, door honderden millioenen over de gehele wereld trouw aangehangen, die dagelijks bidden tot God en tot Christus en die de Heilige Maagd Maria als de Moeder Gods vereren, In dezelfde taal. Terwijl het Protestantisme onmachtig uiteen viel in honderden kerken en secten is de Rooms-kathoiieke kerk nog altijd de eene en dezelfde, en haar glorieuze geschiedenis is het beste getuigenis voor haar waarheid.

G. HORREÜS DE HAAS.

(Wordt vervolgd).

RECTIFICATIE

Het artikel: „Vondel's wereld, Staatzucht in strijd met harmonie" in ons vorig nummer stond ten onrechte op naam van mej. M. van der Zeyde; de schrijfster heeft een voorletter N.

ONS GESPREK

Over de grond van ons geloof

De vraag van verleden week neem ik nog weer op: hebt u een hechtere grondslag voor uw geloof dan het (wetenschappelijk) inzicht in de voortgaande ontwikkeling der wereld? Ik heb daarop, zij het met andere woorden, reeds dit geantwoord: dat wetenschap nooit de grond van godsdienstig geloof kan zijn. Ten eerste omdat de wetenschap er te veranderlijk, te aarzelend voor is; ten tweede omdat wetenschap voert tot weten, met daarbij een besef van niet-weten (want het kringetje dat wij met de wetenschap bestrijken is niet veel meer dan een eilandje in de oceaan van het verborgene); ten derde omdat er tallozen zijn die aan hun weten genoeg hebben, en dus het geloof overbodig verklaren, terwijl zij terecht van hun standpunt, beweren dat er in het strenge weten niets ligt dat met noodwendigheid tot geloof moet voeren. Om al deze redenen wijs ik de stelling af. dat wij ons godsdienstig geloof op wetenschap kunnen en moo'pn baseren.

Waarop dan wèl, vraag je nu terecht. Voor ik daarop althans een van een antwoord geef. eerst een waarschuwing vooraf: ik meen dat één antwoord nooit de volle rijkdrm van het religieuze leven eeeft. integendeel het gevaar in zich heeft van aan deze rijkdom te kort te doen. Er zijn talrijke tot het geloof, en oneindig veel meer tot God. Een Amerikaans filosoof heeft dat eens duideliik proberen te maken met de legende van Herlijn de wüze: nadat deze Herlijn een aantal jaren onder de mensen had geleefd, verdween hij plotseling op onverklaarbare wij-’e; de mensen zeiden dat een tovenares hem in haar had gekregen, hem het geheim van zijn wijsheid had ontfutseld en hem nu in een onderaardse grot, onder een rots had ongesloten. Jaren daarna zo gaat het verhaal dan voort verdwaalde daar een reiziger die uit.genut van vermoeienis neerviel, en toen plotseling werd opgeschrikt door een stem uit de aarde, een stem die sprak in oude taal en enn toverspreuk zeide met behidp waarvan Merliin de wijze zou kunnen worden verlost. De reiziger verstond er echter maar een paar woorden van. die hij in zijn geheugen vasthield en later neerschreef in een ballade Zong hij dat vers. en kwam hij tot de woorden die de vreemde stem uit de diepte hem had geleerd, dan zur.bf.te en steunde de maar de bevrijding kwam niet. Om de zeven jaar togen er reizigers naar de rots waaronder Herlijn gevangen werd gehouden, en zij voegden wel eens nieuwe lettergroepen toe. Maar Herlijn kan nas verlost worden, wanneer men de toverspreuk in haar geheel kent.

Je bpgrijpt de betekenis: denkers en gelovigen, wiishegeerte en godsdienst zoeken de zin der wereld, het geheim des levens dat verborgen ligt: zij vangen allen iets op van de Sfem uit de diepte. Maar het levensgeheim in zijn geheel is nog steeds niet opgelost

Dat wil ik mezelf met nadruk vonrhouden a’s ik nu iets zeg over één weg van het gelor>f, over een enkele lettergreep die ik dat ook behoort tot de zin des levens. Wat de Stem uit de diente ons doet verstaan, is óók. dat bevaalde waarden in alle leven gelden en om verwerkelijking vragen. Ik ben er diep en vast van gerechtigheid behóórt in het leven te gelden, en al weet ik dat de sociale verhoudingen er mee snotten, en dat brutale machtswil haar voortdurend bezoedelt. 0”k: dat me’aselijke lafhartigheid haar telkens verraadt. ik geloof dat gerechti°-heid tot de z'n des levens behoort, nu en altijd, dat zii eeuwig is ook al wisselen haar vormen. De Stem uit de diepte roept ook nu om gerechtigheid, en déérom ben ik socialist met hart en ziel uit geloof.

Precies zo staat het met een andere ~waarde”: de vrede. Ik zie in fascisme en rationaai-socialisme iets van den duivel, omdat deze bewegingen ais het normale be.schouwen: de oorlogstoestand tussen de volkeren: een volk moet sterk worden en zijn ki-acht bewijzen door de oorio". Ik geloof: tussen mensen en volkeren behóórt te gelden de wet van vrede, dat is het normale, d.w.z. overeenkom-

stig de norm. De Stem uit de diepte roept om vrede, en dóórom ben ik pacifist met hart en ziel uit geloof.

Zal ik nog meer van die „grote woorden” toevoegen? Het is dunkt me overbodig. Je voelt wel waar ik heen wil: deze waarden de eeuwige die gelden in alle tijden, óók, ja juist dan, wanneer de volkeren ze vertreden en de mensen ze verraden —■ doen mij iets beseffen van een geestelijke grond des levens, waaruit ons bestaan opbloeit, maar ook en vooral: waarin ons behoud ligt.

Als nu een van mijn vrienden mij had geschreven: kun je aan God geloven, terwijl de vliegmachines boven je hoofd ronken tijdens de manoeuvres en alles zich opnieuw klaarmaakt om de hel te ontketenen op aarde dan zou 'k hem hebben geantwoord: Ik heb nóóit geloofd aan een God, die de oorlog wil;

ik heb nooit anders kunnen zien, dan dat het de mensen zijn, op wie de verantwoordelijkheid voor de oorlog rust; het zijn de mensen, die het sociaal en politiek en geestelijk onrecht veroorzaken en handhaven; het zijn de mensen die moeten worden gewekt, neen niet om naar óns te luisteren, maar om iets te verstaan van de Stem uit de diepte van het leven;

ik geloof dat deze Stem spreekt van gerechtigheid en vrede en broederlijke gemeenschap, en deze Stem is de Godsstem; ik geloof óók in God, als er oorlog komt, ja dan vooral!; ik geloof óók in God, als brutaal onrecht heerst, ja dan met verdubbelde kracht naar ik hoop. De God in wie ik geloof, is niet de ingenieur die de wereld zo keurig in mekaar heeft gezet dat alles even vlot en pleizierig verloopt (wat wij dan zó noemen).

De God van mijn geloof spreekt van eeuwige waarden die behoren te gelden; Hij is de roepende, wekkende, strijdende en hij zal overwinnen, eenmaal

Natuurlijk, nu zit ik nog met héél wat vragen. Met meer dan ik aankan. Ik heb dan ook maar een enkele lettergreep verstaan van die toverspreuk die de volledige bevrijding zou betekenen. Maar daaraan heb ik voor mijn levensrichting genoeg. Ik weet nu dat ik gaan kan, en nooit alleen ben; dat ik vallen kan en de zaak niet verloren is

Zie je, ik laat de geleerden hün werk en hun wetenschap. Zij zoeken ook een enkele lettergreep van de toverspreuk. Maar wij gewone stervelingen leven toch uit è,ndere zekerheden W. B.

BOEKBESPREKING

De doorn in het vlees, door Toyohiko Kagawa. Met een inleiding van dr. ir H. G. van Beusekom. Libellenserie, nr. 227—228. Prijs 90 cent.

Deze libel bevat vijf heel eenvoudige toespraken. Heel eenvoudig, geïllustreerd met talloze simpele voorbeelden uit het dagelijks leven en toch diepindringend. Vooral voor die lezers, voor wie Kagawa geen onbekende is, zal deze uitgave welkom zijn. Maar ieder zal bewondering hebben voor de taaie werkkracht van dezen man met zijn doorziekt en blind lichaam. Nu deze grote revolutionnair de mond gesnoerd is in het huidige Japan mogen wij dankbaar zijn voor elk teken, dat van hem komt. Zeer onbevredigend zijn de enkele bladzijden ter inleiding van Van Beusekom. Afgezien van het feit, dat ze te beknopt zijn om in te leiden, kan deze schrijver hij schreef Veel meer over Kagawa het niet laten steeds suggesties te wekken, alsof deze grote revolutionnair zou verwant zijn aan het Nederlandse politieke christendom. Kagawa is niet zo makkelijk te etiketteren met een Nederlands etiket: diep-gelovig Christen en radikaal socialist is hij zeker, onder te brengen in een liberaal-christelijk-hist. geestesgesteldheid nóóit! D. B.

Een eigen tuintje, door Aafje Fokker. Uitg. van Gorcum & Comp. N.V. Assen. Prijs ing. ƒ0.90, in linnen band ƒ 1.50.

Een prachtig Sinterklaascadeautje, dit eenvoudig geschreven boekje met veel tekeningetjes van bloemen en gereedschap, voorbeelden van tuintjes wenken voor zaaien, wieden, verzorgen, enz. enz. En als u dan het eerst nodige gereedschap er bij geeft en wat materiaal voor het zelf maken van de rest, zal menig kind daar heel wat meer plezier van beleven, dan van een „mooi” stuk uit de speelgoedwinkel.

Heel hartelijk beveel ik dit boekje aan in de aandacht van alle ouders, die in staat zijn, hun kinderen een eigen tuintje te geven, al is het desnoods op een balcon. H. B.—S.