BINNENLANDSE KRONIEK

Propaganda voor de weermacht

Wij hebben het steeds als een eer beschouwd, dat ons volk geen soldatenvolk is, dat onze jongens ook bij de strengste exercities zich niet als harlekijnen door een touwtje bewegen, dat wij sterren en strepen en de schittering van uniform en wapenen niet als een aureool beschouwen en dat hier in het algemeen een sterke liefde is voor volkerenrecht en volkerenvrede en een sterke afkeer van wapengeweld en oorlogsgruwel. Er wordt thans echter een felle propaganda gemaakt voor de weermacht, om deze pacifistische geest uit te bannen. Hoge officieren treden als volkssprekers op en roepen in een taal als tromgeroffel op tot nationalisme, royalisme en militarisme. Zij breiden de drieëenheid God, Nederland en Oranje uit tot een viereenheid en voegen er het zwaard aan toe. In een kerk te Rotterdam sprak dezer dagen luit.-generaal jhr. W. Roëll; hij betoogde, dat ons volk altijd gelukkig geweest is met en ongelukkig zonder Oranje. Als bewijs noemde hij de periode na de terugkeer van Oranje in het begin der achttiende eeuw tot heden.

„Wij hebben geen oorlog gekend, wij hebben geen gesneuvelden, wij hebben geen oorlogschatting, geen vernietigde steden en dorpen of landauwen, wij hebben door Gods goedheid al ons grondgebied hier en overzee in Harer Majesteits 70-niillioenen-rijk behouden en nog wel niettegenstaande de in de 19e en 20e eeuw herleefde Keezen in zorgeloosheid en gebrek aan nationaal gevoel de voorbereiding van onze defensie steeds weer tegenwerkten,”

Van de oorlog tegen België, Atjehoorlog en Lombok-expeditie schijnt deze generaal nooit gehoord te hebben. De Keezen en Patriotten van de Franse tijd keren volgens hem als onkruid telkens weer. Het zijn de socialisten van deze tijd. De Keezen herleefden in 1918, hun geblaf zou ditmaal spoedig verstommen, zij zouden in hun hokken teruggejaagd worden aan de ketting. Maar, waarschuwt de generaal: Zij zijn er nog! Zij zijn er met schoonschijnende leuzen in monsterverbanden. Er ontwikkelt zich echter een groot godsdienstig reveil in de ziel van ons van nature zo gelovig volk, nadat het door bijkans een eeuw van nationalistische en humanistische dwaalbegrippen, gepaard aan historisch-materialistische. Marxistische ver – wording diep ongelukkig en geestelijk doodarm gemaakt was.

In die geest hield de generaal een echte donderrede, waarin het lawaai gelijk bij donder de hoofdzaak was. Het is geschiedbeschouwing in kazernetaal met de strekking God, Oranje en kanon als de reddende machten op de voorgrond te stellen.

Het Centrale Comité tegen ondermijning van ’sLands Weermacht, voornamelijk uit officieren en oud-officieren bestaande, is ook zeer actief en valt allerlei pacifistische verenigingen aan. Het schrijft 0.a.; „De leden van Kerk en Vrede zouden even goed of even slecht zich aan de spits kunnen stellen van een beweging, om ’s nachts de huisdeur open te laten, om de dieven tot beter inzicht te brengen.” Even goed als het afwenden van oorlog door nationale ontwapening en zedelijk overwicht. In dat beeld is een argument, dat op velen indruk maakt. Je laat je deur toch ook niet openstaan en zo moet men ook de grenzen van het land gesloten houden, opdat geen vreemde macht met boze bedoelingen inbreke.

Er is echter enig verschil tussen een grendel, een dood stuk ijzer, dat hoogstens verbogen of verbroken kan worden en een legermacht, levende mensen, die moeten doden en gedood worden. Men mag wel grendels, maar geen wapenen hebben; de staat verbiedt het toepassen van eigen recht ook tegenover den inbreker. Genoemd comité wil ons leger geen oorlogsinstrument noemen; het is een vredesinstrument. Als dus ondanks dat bezit van een vredesinstrument, een vreemde staat ons gaat beoorlogen, moeten wij dan dat instrument als ondeugdelijk opbergen? De bedoeling is, dat dit instrument, als het de oorlog niet kan voor-

komen, de oorlog zal voeren. Het zal èn in het ene èn in het andere geval een zwak instrument blijken.

Volgens de defensieplannen der regering gaan wij meedoen aan de noodlottige bewapeningswedstrijd. Bij een wedstrijd is er vaak bij de supporters nog meer geestdrift dan bij de strijders. Zij winden zich op en raken buiten zichzelf. Wie had voor kort kunnen denken, dat hier de leuze van Mussolini: Elke onderwijzer zij een reserve-officier! zou worden overgenomen? Toch schrijft een inzender in de N.R.Crt., dat onderwijs en defensie elkaar wederkerig moeten steunen en hij noemt het reserveofficierschap aller leerkrachten over het gehele Nederlandse gebied van grote waarde. Wie zou voor kort gedacht hebben, dat hier ook de vrouwen een plaats en taak in de weermacht zouden opeisen? Toch pleit de romanschrijfster Cora Westland in de pers voor de weerbaarheid der vrouw. In verschillende delen van ons land moeten internaten als kazernes van jonge vrouwen komen. Zij vraagt om vrouwelijke dienstplicht.

Dat zijn gevaarlijke tekenen van een vermilitarisering der publieke opinie. Godsdienst en vaderlandsliefde, onderwijs en de vrouwenwereld, alles wordt in innig verband gebracht met het leger. Wie niet meehitst tot de bewapèningswedstrijd en de defensieplannen der regering niet steunt en vooral wie tegen een weermacht als oorlogsinstrument is, heet een défaitist, een lafaard, een Kees, een lijder aan de historisch-materialistlsche. Marxistische, geestelijke verwording.

Het is niet makkelijk, maar kefelswerk, om tegen de storm in te gaan en men moet daarbij de zakdoek voor de neus houden, als de wind eerst over een mesthoop strijkt.

Positief christelijk

Onder een christendom verstaat men in de staatkunde en ook in de wereld van kerk en godsdienst het christendom met onvoorwaardelijk leerstellig gezag. Onder dè Protestanten dus de orthodoxe of rechtzinnige, ook wel de belijdende christenen genaamd en verder de Roomse christenen. Woorden krijgen hun waarde en ook hun zin door het gebruik. Vrijzinnigen worden niet tot de positieve christenen gerekend. Zij zijn een beetje bescheidener en beweren niet de ware, goddelijke leer te hebben. Ook is het een beetje zonderling, dat er minstens twee ware leren zijn, een van Dordt en een van Rome, die in menig opzicht even weinig van elkaar hebben als een neger van een blanke. Dit is zonderling, daar de waarheid een en ongedeeld is.

Minister Colijn schijnt echter niet gedacht te hebben aan de door het gebruik geijkte betekenis van het woord: positief christelijk. Hij heeft in het program, waarop hij zijn regering samenstelde, dat woord gebruikt, om ze te karakteriseren. In de Kamer sprak hij ook van beslist christelijk. Dat was echter volgens hem ook het vorige kabinet onder zijn leiding, al namen vrijzinnigen daarin een grote plaats in. Immers hij heeft zelf verklaard, dat dit kabinet in generlei zin minder christelijk heeft geregeerd noch minder principieel is geweest als vorige kabinetten. Toen hij met Oud over de nieuwe regering sprak, moet dus zo ongeveer het volgende gesproken zijn. Collega, u is positief een christen en ik wil graag verder met u regeren. We zullen als grondslag van het nieuwe kabinet het positieve christendom nemen. Waarop minister Oud bezwaar maakte en positief verklaarde naar het algemene spraakgebruik niet tot de positieve christenen te behoren. Colijn bleef echter deze naam handhaven, omdat de rechtse partijen er zo op gesteld bleken te zijn.

Maar in strijd met het spraakgebruik gaf hij aan de uitdrukking een ruimere zin. Het ernstige, vrijzinnige christendom rekende hij er ook toe bij te horen; hij sprak ook enige malen van beslist christelijk. Minister Oud en ook de

andere vrijzinnigen uit het vorige kabinet bleven echter terecht er bezwaar tegen maken, bij de positieve christenen ingedeeld te worden. Zo is dit kabinet in misverstand geboren.

Colijn heeft het woord positief christelijk naar rechts in enge en naar links in ruime zin willen gebruiken en verwarring moest daarvan onvermijdelijk het gevolg zijn.

Antisemitisme

I n tijden van vervolging hebben de Joden • hier steeds een vrijplaats gevonden. Hoewel zij ook in ons land Joden zijn gebleven en zich niet hebben willen vermengen met ons volk, immers nog altijd wordt het huwelijk van een Jood met een niet-Jood door hen beschouwd als een schande, als verraad aan hun nationaliteit en over het algemeen blijven zij ook trouw aan allerlei uiterlijke vormen, waardoor zij zich van anderen onderscheiden, zijn ze hier niet vervolgd noch verdrukt. Zij vormen een afzonderlijke groep in onze natie en willen zelf, dat de nadruk op dat woordje „in” zal vallen. Zij hebben ons land vele grote mannen, geleerden, kunstenaars, staatslieden en journalisten gegeven. Zij worden niet als concurrenten maar als medewerkers beschouwd en het antisemitisme heeft hier dan ook niet veel aanhangers.

Het nationaal-socialisme in ons land beschouwt hen echter als vreemdelingen, die men alleen kan dulden, als zij zich goed gedragen. In de nationaal-socialistische pers worden de uitingen tegen de Joden echter steeds veelvoudiger en feller; zij vindt echter ook daarmee geen instemming bij ons volk. Toch is er in menigeen wel een vonkje van antisemitisme; men mag graag een Jood nabootsen, omdat dit de lachlust opwekt, de naam Jood wordt vaak als een schimpnaam gebruikt en in deftige kringen ziet men met enige minachting op den Jood neer. Het andere is licht het vijandige; en de Jood behoort tot een ander ras, heeft ook een ander karakter en andere manieren. Daarom moeten wij op onze hoede zijn, dat het vonkje antisemitisme geen gevaarlijk vuur wordt. Vooral in deze tijd is die voorzichtigheid dubbel geboden. In de rubriek: Spotternij of Sotternij van „De Telegraaf” wordt Vondel getekend als getuige van het huldebetoon, hem de vorige week in Amsterdam bewezen. De gezichten van deze tijd wekken bij hem herinneringen aan tijdgenoten op. Hij ziet dr. Henri Polak en zegt: Toen ik nog aan de bank van lening was,... ja, dat was hij,... zat er bij de publieke veiling van de verstane pandjes altijd op de voorste rij een koopman in tweede-hands goed... daar lijkt hij sprekend op

Dr. Henri Polak vergeleken bij een uitdrager en opkoper van oude rommel, bij een zoon van het oude volk! Het is grof en niet geestig. Het is ook niet juist, want Polak heeft geen bijzonder Joods uiterlijk. Het is een beetje tokkelen op de snaar van het antisemietische gevoel, een prettige kitteling van de weerzin, die velen tegen de Joden hebben, ook al keuren zij de Jodenvervolging in Duitsland en elders af.

Tegenover het schandelijk onrecht en het grote leed, dat den Joden in Duitsland wordt aangedaan, is dit ongepaste grapje ook laf en gevaarlijk. J. A. BRUINS.

STROOKT dat wel met Uw opvatting van religieus-socialisme om niet mede te werken aan de verbreiding van de religieus-socialistische gedachte?

STROOKT dit niet daarmede, welaan houdt dan Uw

STROKEN niet langer onder U, maar bedenkt: Nog is het tijd voor Uw taak.

VRIENDEN, ik mis nog te veel namen uit het gehele land op de lijst van medewerkers (sters) aan de

ÈÈN-VOOR-ÈÈN-ACTIE. En de bedoeling was juist, dat dit keer nu eens niemand zou ontbreken.

VERZUIMT NIET LANGER DE TIJD, WERKT AAN UW TAAK!