Toenadering van christendom en socialisme?

Kerstdagen, die achter ons liggen, en die zijn, zowel op bijeenkomsten van socialisten als op die van christenen beide woorden zonder ironie in de gangbare betekenis genomen laten mij staan voor de vraag, of nu in de laatste jaren, we willen zeggen in de vernieuwingstijd van socialisme en christendom beide, deze twee geestelijke grootheden elkaar genaderd zijn, om niet te zeggen, elkaar gevonden hebben.

Is het ook te boud gesproken, de na-oorlogsjaren een vernieuwingstijd te noemen van socialisme en christendom? Me dunkt, dat hier van zoeken en trachten gerust gesproken mag worden. In ons land althans en ik geloof, dat het in West- en Noord-Europa niet anders is, is de sociaal-democratie uit een dreigende verstarring gered door een nieuw inzicht, op vele wijzen te formuleren: van klasse- tot volkstaak, van leer naar praktijk, van toekomstverwachting naar doordringing van het heden, van dictatoriaal streven naar democratisch verdergaan, van nieuwbouw naar ombouw

En het christendom heeft, dunkt mij, In de theologie wat plaats geruimd aan de economie, durft wat vrijer van het persoonlijke naar het maatschappelijke over te gaan, ziet de mens, Gods kind, wat duidelijker ook als sociaal wezen.

Indien de hier aangeduide wijzigingen in socialisme en christendom inderdaad plaats hebben gevonden en zich nog doorzetten, kan dan ook van een toenadering worden gesproken? Als men de aangewezen veranderingen aanziet, dan zijn zeker voorwaarden hiertoe aanwezig. Het exclusivisme, de buitensluiting van alles wat het program van het socialisme niet onderschreef, is verzwakt, het isolement wil losgelaten worden, het klasse-wezen trekt zich terug voor het volksgevoel, de opgestoken vuist wijkt als symbool voor de uitgestrekte hand , verschijnselen, die alle toenadering betekenen tot de eenheid der mensen, die het christendom predikt. En van de andere kant gezien: de prediking dezer eenheid wordt oprechter en succesvoller, naarmate ze de voorwaarde heeft gevonden tot een werkelijk samenleven: de opheffing, in de economie, van het principe der klassenscheiding.

Van weerskanten dus: belangrijke voorwaarden aanwezig tot de toenadering van socialisme en christendom, en wassend besef van de noodzakelijkheid, die voorwaarden ernstig te nemen en tot groeiende eenheid aan te wenden. Edoch, de werkelijkheid is niet immer in staat, voorwaarden te vervullen, die onze rede haar pasklaar voorhoudt.

Menselijke traagheid en het gewicht van een traditie, die maar niet zonder meer op rekening van mensen geschreven schijnt te kunnen worden, treden hier belemmerend op, en de werkelijkheid verschuift maar, o zo langzaam in de richting onzer mogelijkheiden. leder denkend mens ondervindt dat telkens weer. Ik moest dezer dagen in een gemengdcin-istelijk kringetje een sociaal belang bepleiten, en prees daarvoor uitbreiding van dat kringetje aan buiten de officiële kerken ter plaatse, en binnen de kortst mogelijke tijd dwaalde ik hopeloos rond in een dicht bos van theologische „problemen”, waaruit ik geen uitweg kon vinden, dan door mijn sociaal belang erin achter te laten.

En de Kerstviering, pas beleefd in socialistisch milieu, vooral in de daar gebruikelijke Kerstrede, maar toch ook wel in haar „culturele” omlijsting, bracht mij voor een spoedige toenadering al even weinig hoop. Mogelijk zijn mijn nadere geestverwanten elders gelukkiger geweest, in onze grote steden b.v., maar mij werd weer voorgehouden, dat men deze dag kon vieren, hetzij als dag van zonnewende, hetzij als geboortedag van een verlosser; wel was het „vrede op aarde” als leuze een hoon en een aanfluiting geworden, maar er is gelukkig nog een andere Kerstleuze, die van de Zonnewende, welke wij vieren als het rijzen van het socialistisch licht, dat ondanks alles eenmaal

de wereld overschijnen zal en dan de mogelijkheid zal scheppen, om ook de eerste leuze tot waarheid te maken.

De lezer voelt, hoop ik, dat ik aan deze rede recht tracht te doen, en indien hij als sociaaldemocraat met zijn beweging ook plaatselijk meeleeft, zal hij haar erkennen als een, die zeker niet beneden het type staat. Maar hij ziet: dit socialistisch geloof want het is in zijn oprechte verzekerdheid, die door een publiek van vele honderden even eerlijk wordt gedeeld, een blind geloof heeft met het christelijke niet zo heel veel gemeen. Het „vrede op aarde” wordt nog alleen als maatschappelijk verschijnsel gezien, de gezindheid van den enkelen mens komt niet in beschouwing; het ideaal is ook slechts maatschappelijk, het licht van het socialisme „schijnt alle schijnsels dof en dood”.

Waar straks de economie werd verstikt door de theologie, daar overstraalt ze hier al het geestelijk leven, en wordt tot economisme. De voorwaarden tot toenadering van socialisme en christendom zijn zeker aanwezig, maar de praktijk houdt beide terreinen door een nog wijde kloof gescheiden. Zal die kloof worden gedempt?

Hoewel het mij voorkomt, dat het socialisme meer neiging tot toenadering vertoont dan het christendom, geloof ik toch, dat het laatste innerlijk er beter op is aangelegd. Traagheid en traditie zijn op den duur niet bestand tegen de macht van haar stuwend en wereldvernieuwend beginsel, dat het goddelijk beginsel is. Het socialisme, op zichzelf beschouwd, mist een zodanige kern: indien het niet berust op het christendom, dan heeft het geen veilige grondslag. Er is in de wereld maar één beginsel, dat „in zichzelve rust”, en dat is het goddelijk beginsel.

Daarom is naast een christelijk geloof voor een socialistisch geloof geen plaats, alleen in het christelijk geloof is daarvoor plaats. Goede wil heeft het socialisme, speciaal In ons land, zeker genoeg, maar het vergeet het verband, waarop o.a. Sirks') wijst, tussen gezindheid en levensbeschouwing. In de laatste zal moeten zijn opgenomen een bepaalde overtuiging omtrent hetgeen goed is. Anders wordt ~goede wil” louter formeel, en haar inhoud wordt bijzaak; vergeten wordt dan, waarop de hartstocht van het geloof zich gaat richten, en waaruit ze wordt gevoed. Dan is elk hartstochtelijk mens op zijn wijze een gelovige.

') G. J. Sirks: De gestalte der Rem. Broederschap in onz.e tijd (Levensrichting van December 1937).

naar welke richting zijn hartstocht ook uitlaait; zo zegt Hindus van de Russische jeugd; „ze barsten bijna van geloof”, d.w.z. van felheid.

In deze riching werkte ook de Kerstrede, die ik heb gehoord, al was dit zeker niet bedoeld. Die tegenstelling vindt zeker haar grond in de onvolkomenheid der levensbeschouwing van het socialisme. En indien ik hier het kenmerkende, het typerende heb getroffen der geesteswereld van het huidige socialisme, dan zal, naar ik vrees, deze onvolkomenheid een principieel bezwaar blijken te zijn tegen de toenadering van christendom en socialisme.

K. GEERTSMA.

Een goede wens voor 1938

PLATTELANDSVRAGEN

Aan de lezers van Tijd en die op het platteland wonen

Het bestuur van de Arbeidersgemeenschap der Woodbrookers wil graag gegevens over de toestand op het platteland. Om hiernaar een onderzoek te doen heeft zich een kleine commissie gevormd, bestaande uit Ds. F. W. J. Brümmer, Ds. K. Terpstra, Ds. J. A. Bruins en Ds. J. Kalma. Deze commissie komt nu tot alle lezers van „Tijd en Taak”, die op het platteland wonen, met de onderstaande vragenlijst en zij zou zeer graag zien, dat men een antwoord op deze vragen instuurde.

Wij hopen op de medewerking van leder, die op het platteland de zaak van het rel.-socialisme ter harte gaat.

Het kan best zijn, dat het beeld, dat het platteland van het religieus-socialisme laat zien, niet bijzonder gunstig is. Toch zijn alle gegevens, die binnenkomen, te gebruiken. Het ligt in de bedoeling het materiaal, dat de commissie in handen krijgt, in een Rapport, eventueel in artikelen in Tijd en Taaie te verwerken en er wordt ook overwogen, een cursus over Plattelandskwesties te organiseren. Wij hopen dus op de medewerking van velen. Aanvulling van de vragenlijst is hartelijk welkom. De laatste ondertekenaar ontvangt graag uw antwoord vóór 1 Februari a.s.

F. W. J. BRÜMMER.

K. TERPSTRA,

J. A. BRUINS.

J. KALMA, Ooster-

parkstraat 10, Zandvoort.

Vragenlijst over Plattelandskwesties

1. Hoeveel inwoners telt uw dorp, hoeveel lidmaten tellen de kerkgenootschappen, welke richting hebben deze; hoeveel S.D.A.P.-ers zijn er, hoeveel rode stemmen, hoeveel ~Tijd en Taak”-lezers?

2. Hoe is de verhouding tussen kerk en socialisme in uw dorp? Hoeveel socialisten zijn lidmaat van een kerk? Hoevelen gaan ter kerk?

3. Zijn de socialisten on-kerks of anti-kerks? Zijn er onder hen besliste tegenstanders van de religie in welke vorm of van welke leer ook? Is er verschil tussen jongeren en ouderen? Tussen mannen en vrouwen? Hoe staat men t.o. de diakonie en de godsd. jeugdvereniging? Hoe is de toestand nu, vergeleken bij vóór de oorlog?

4. Hoe staan de kerkmensen t.o. het socialisme? Leeft er belangstelling voor sociale arbeid (vakactie, staatspensionnering, drankbestrijding, vredesbeweging. Nationale 8.V.0.L. volkshuis, enz.)? Welke bezwaren heeft men tegen het socialisme, zoals het zich onder u openbaart? Verandert er de laatste tijd ook iets in de kerk?

5. Hebben niet direct kerkelijke, maar wel godsd. verenigingen invloed onder de socialisten? Hoe staat men in de kerk t.o. het religieus-socialisme ?

6. Wat zou volgens u moeten gebeuren om kerk (religie) en socialisme dichter bij elkaar te brengen? Is er ten uwent een religieus-socialistische organisatie?