Verantwoordelijkheid in het gezin

C r is van verschillende zijden in de iaatste jaren gesproken over „religie en gezin” Men tracht b.v. het gezin te mobiliseren tot steun van die andere bedreigde grootheid: de religie. Of men wil omgekeerd aan het gezinsleven diepte hergeven door een zekere „religieuze stijl”. Dergelijke pogingen schijnen tot mislukking gedoemd, omdat als twee realiteiten naast elkaar gezet worden „gezin” en „religie”, terwijl zij beide in verval zijn en beide wachten op herleving. Nu kan men het van weerskanten proberen, maar de lamme en de blinde helpen elkaar niet als zodanig door de wereld, doch alleen doordat beide een zelfde doel hebben, n.l. verder te komen.

Wij zullen de verhouding anders moeten zien. Religie, het weten van een hoogste werkelijkheid en een heilige taak, kan nooit ingevoegd worden in een rij van menselijke activiteiten of van aardse taken. Religie staat niet naast kunst, wetenschap e.d., geloofsleven niet naast gezinsleven, maatschappelijk leven etc. In het geloof is sprake van een kracht, die in geen vorm te vangen is, die ook niet in een afzonderlijk gebied werkt, maar die het leven als een zuurdesem kan en moet doortrekken en het pas daardoor tot waarlijk leven maakt.

Zo bedoelen wij bij ons spreken over religie en gezin niet een pleidooi b.v. voor kerkgang of bijbellezen (al hebben deze dingen grote, relatieve waarde), maar wij willen nagaan, of inderdaad religie zich verwezenlijkt in het gezin, of het juist is wanneer de godsdienstige beeldspraak allerlei termen ontleent aan het gezinsleven en daarmee een zeker ~adeldom verplicht” uitspreekt. Ik meen nu, dat dit zeer zeker het geval is. Het ~God dienen in mensen, in mensen dienen God” kan zeker in het gezin naar onze kleine krachten worden nagestreefd. Wij willen nu echter uitgaan van het gezin, zoals wij dat kennen en niet van enig ideaal. Wij bezien dat samenleven van enige mensen, niet alleen stoffelijk, niet alleen geestelijk, bepaald door traditie en omstandigheden en ook wel door een bewuste wil. Hoe openbaart zich in de zeer alledaagse werkelijkheid het zuiverste in ons, hoe raakt ons in dat mengelmoes van streven en gedreven worden het onuitsprekelijke?

Het is vrij willekeurig, wanneer wij nu uit de veelheid van ervaringen een enkele naar voren halen, maar het schijnt mij toch toe, dat aan de hand van het begrip verantwoordelijkheid belangrijke, ja essentiële dingen kunnen worden opgehelderd.

In het normale huwelijk (dit duidt niet een bepaalde vorm aan, maar wil de uitersten van veredeling en verwording hoogstens even wegschuiven) leert een ieder het woord: „Waar is uw broeder Abel?" verstaan. Dit is de uiterste grens der verantwoordelijkheid, waar de Stem tot ons spreekt, maar als zeer „gewoon” weten we, dat „wie zijn neus schendt, zijn aangezicht schendt”, dat men „het vuUe linnen binnenshuis wast”, dat ouders alleen door veel zelftucht critiek van buitenaf op het kind accepteren, dat het kind het diepst getroffen kan worden in schimp op die ouders.

Hier is een mate van verbondenheid, die de grenzen tussen de individuen kan opheffen. Schuld en schande, overwinning en eer van de ander wordt eigen smart en vreugde. Het sterkste komt dit uit tussen de dragers van het gezin in het huwelijk. Daar neemt ook de buitenwereld het „staan voor de ander” als feit aan. Daar zijn de levens zo eng verbonden, dat een „onmogelijke vrouw” den man in zijn loopbaan bemoeilijkt, dat de vrouw van een ~verlopen sujet” practisch uit de samenleving gebannen is.

Dit is een zeer gevaarlijke en zeker niet te aanvaarden toestand, maar het illustreert duidelijk, hoe sterk „men” de eenheid van die twee mensen ziet. En gaat het hun zelf niet evenzo? Zeker, in het zich aantrekken van de onhandigheden van de „wederhelft” schuilt heel wat gekwetste ijdelheid en bij wat niet naax buiten blijkt gekwetste trots. Ijdelheid blijft volslagen uiterlijk. In de trots schuilt

al iets meer. Waar mensen, ongezien, trots zijn op of teleurgesteld in de ander, daar is dat gevoel vaak onjuist, maar het is hetzelfde, dat zij tegenover zichzelf kennen. En dan komt de vraag: waarom? waardoor? Is het niet zo, dat schuld van de ander door ons mee voorkomen had moeten worden, dat het goede misschien mee door ons is aange-

vuurd? Logisch is dit moeilijk te ontwarren en er is meer dan een dergelijk causaal verband. De levens van mensen in een huwelijk zijn zo vervlochten, ook waar hun persoonlijkheid groeit, doordat zij wortelen in een gemeenschappeiijke bodem, hun geestelijk-lichamelijk samenleven, een voortdurende wisselwerking en beïnvloeding, een vragen en antwoorden met woord en daad, Buber verduidelijkt dit ergens door te beschrijven, hoe twee mensen samen in een kamer zijn. Beiden lezen. En toch weten zij door de houding en nauwelijks waarneembare tekenen iets van eikaars stemming, Dan heft de een het hoofd op en ziet naar buiten. En de ander voelt die beweging als in zijn eigen halswervels en weet ook iets van het geestelijk proces, dat er achter ligt. Naast deze verbondenheid is er het gezameniijke werk in het gezin en, tegenover de wereld daarbuiten, de éne taak, die samensmeedt. In dit alles ervaren wij het andere, dat ons rijker maakt en dat recht op ons heeft. De vragen, die in het huwelijk aan ons gesteld worden, kan niemand naast zich neerleggen, zonder het eigen en het gemeenschappelijk leven armer te maken. Die vragen en hun antwoorden, vooral de woordeloze, willen de werkelijkheid van ons leven meebouwen, vormen zijn groeiende inhoud.

In het huwelijk leren wij vaak voor het eerst ervaren, dat de ander even rëeel is als wij zelf. Die ander heeft bovendien zijn recht op dat wat wij ons eigenlijkste bezit waanden. Wij zijn klaarblijkelijk niet vrij om over het eigen leven te beschikken; een ander draagt mee de gevolgen onzer daden, leeft mee in onze schijnbaar onbelangrijkste stemmingen. We konden dat alles wel beredeneren, maar het was zo vaak zuiver theoretisch; nu wordt het de meest werkelijke werkelijkheid.

Mèt nog iets. Wij ervaren, dat het werk, het samen gestelde doel critisch is tegenover individuele eisen, ook van de ander, dat vaak een partij de andere tegen zichzelf beschermen moet uit naam van iets hogers. Het andere gaat niet voor, maar het hogere, ook in de ander. En tenslotte worden ook ons doel en onze taak, die menselijk zijn uitgedacht, weer gecritiseerd. En wij merken dit beter, nu twee verschUlende karakters hetzelfde beproeven. Hoe individueel, hoe zelfzuchtig vaak, pakten wij alles aan. Ons oor, geoefend in het luisteren en antwoorden, meer open voor wat is en minder voor wat klinkt, leert de stille Stem verstaan. Boven de andere mens, boven gezin en wereld heeft deze recht op ons: ~Wat deedt ge met uw hart? Wat deedtge metuwleven?”En met het leven van de metgezel? „Waar is uw broeder Abel?” Dan is de mens, die leeft, in de sterkste gemeenschap het allermeest alleen tegenover het eigenlijkste, dat alle leven omvat, maar ook alle leven betrekkelijk maakt. Alleen staan wij voor het hoogste, maar wij hebben geleerd, dat eerlijk staan tegenover het andere, ook betekent verbondenheid met het andere. De Stem vraagt. Wij antwoorden. Abel? Altijd weer hebben wij hem verraden, te weinig gesteund, te weinig geluisterd. Maar de Stem, die vraagt en eist, geeft in die eis een nieuwe taak en nieuwe moed.

Het staan in dit leven in verantwoordelijkheid is een aspect van de waarlijk religieuze houding. Huwelijk en gezin zijn van verantwoordelijkheid doortrokken. Zo kan religie zich daar bij uitnemendheid verwerkelijken en groeien. Zo vindt het gezin zijn vastheid, waar alleen vastheid is.

F. KALMA—K(X)PS.

Boekbespreking m 'IIIIIIIIIIUIIIIIIIII = iitiiniinnuiiiiil m

Justus Heymans: Als Sportvlieger r.aar Indië en terug. Bibl. De Goede Kameraad. Uitg, Van Holkema en Warendorf, Amsterdam.

Met vreugde heb ik dit boek ter hand genomen: reisbeschrijvingen immers, onopgesmukte reisbeschrijvingen zijn nog altijd de allerbeste jongensboeken. Maar dan is toch een eerste vereiste, dat ze boeiend geschreven zijn. De heer Heymans echter lijkt me beter sportvlieger dan verteller, en zijn boek is daardoor meer een verslag dan een beschrijving geworden, en zal voor de meeste jongens weinig aantrekkelijks hebben. Wanneer de schrijver aan het eind zegt „dat eertijds vage voorstellingen nu werkelijk een belevenis voor je zijn geworden”, dan slaak je onwillekeurig de verzuchting: „Jammer, dat de lezers dat niet een beetje meer meegevoeld hebben”. Het is werkelijk heel erg jammer, want het had zo’n prachtboek kunnen zijn, J. O.—S,

A, Hildebrand: W. K. L. roept U! Serie: „Jeugdleven”. Uitgave H. Meulenhoff, Amsterdam. Prijs ing. ƒ 1.20, geb. ƒ 1.95.

Het boek kondigt zich zelf aldus aan: „Een spannend jongensboek, waarin een geheime zender een grote rol speelt en dat de jongens met adembeklemmende spanning zullen uitlezen.”

Een beetje wantrouwig begin je te lezen, je houdt nu eenmaal niet van adembeklemmende spanning om zeer veel opvoedkundige en practische redenen. Maar al heel gauw bemerk je, dat het nogal meevalt met die adem, en dat je een prettig, fris jongensboek onder handen hebt. Heerlijke ontspanningslectuur, zonder enige pretentie van meer te willen zijn, maar ook zonder die prikkelende sensatie, zonder de sport- en kampioensverheerlijking, die zoveel boeken tot gevaarlijke lectuur maken voor jongens van onze tijd. Een aanwinst voor de boekenkast! J. O.—S,

Van de Federatie

Hieronder volgt een nieuwe opgave van de R.S.G.- secretariaten. Willen de secretarissen deze lijst bewaren? Bij verhuizing van een lid naar een plaats, waar een R.S.G. is gevestigd, kan men dit dan rechtstreeks aan den secretaris daar opgeven. Is in de nieuwe woonplaats geen R.S.G., dan ontvang ik graag de opgave. Wil men hierbij, als dit enigszins mogelijk is, het volledige nieuwe adres opgeven? De oude secretaris kan dat veel makkelijker te weten komen dan de nieuwe.

De sereetariaten zijn:

Amsterdam: A. Buijs, Sperwerlaan 38 (N.). Arnhem: H. H. Koch, Beethovenlaan 95. Bolsward: J. Snijder, Kerkstraat 25. Delft: T. van de Weijer, Papenstraat 7a. Deventer: A. L. Rensen, Zw. Hoopstr. 16. Drachten e. 0.: ds. L. H. Ruitenberg, Surhuisterveen.

Eindhoven: H. Barentsz, Leeuwenstr. 83. Enschede: mej. A. van Marie, Perikweg 23. Gorinchem: J. Nunnikhoven, Haarstraat 21. Groningen: dr. J. W. Dekker, de Sav. Lohmanlaan 25. Den Haag: mej. A. Dane, Gevers Deynootweg 62, Seheveningen. Leeuwarden-Huizum: K. M. van den Berg, Oosterstraat 19, Huizum.

N ij m e gen: mej. C. H. Dommisse, Groenestr. 265. Rotterdam: mevr. J. Krul—Bulsing, v. Heusdestraat 9. Sne e k: mevr. H. L. Sikkes—Hartelust, Emmastraat 2. Utrecht: H. Donia, Boomstraat 30bis. Vel s e n e. 0.: P. F. C. Roelse, Zeeweg 331, IJmuiden (O.).

Wier: mevr. S. Bergsma—Postma te Wier. Zeist: G. S. Pennin, Prof. Lorentziaan 165. Zwolle: mevr. C. Düringshoff, C. Houtmanstr. 14. Voorts nog een verzoek aan de brochurehandclaren: bestel nü bij Van Bhijn, Doezastraat Bb, Rotterdam de vlugschriftjes van Raima: „Hoe staan wij in deze tijd?” Januari is de geschikte maand voor de colportage hiermee: met Februari wacht weer ander werk.

Escamplaan 64, Den Uaag. D. TINBERGEN, secr.