Religieuze massa-propaganda II

DE MENS EN ZIJN VRIJE TIJD

Waar ligt de grens, zo vroegen wij, voor het geoorloofde van massa-propaganda voor relieuze doeleinden?

MUZIEKLIEFHEBBERS

Zo wijd is zij nooit of zij sluit de horizon af. Wij zouden het ook kunnen wagen om te staan in het onbegrensde. Het juiste oordeel bestaat niet in het trekken van een grens, maar hierin, dat wij het wezenlijke van het onwezenlijke onderscheiden. Wat is dan wezenlijk?

„Heb God lief”, zegt Augustinus „en doe dan wat gij wilt”; m.a.w. het motief is beslissend.

Maar men zou daartegen kunnen inbrengen, dat met goede bedoelingen verkeerde middelen kunnen worden gebruikt. Daarom moeten wij enig voorbehoud aanbrengen. Wanneer is een middel verkeerd? Als het niet doelmatig, maar ook als het niet waarachtig is, d.w.z. niet uit het inneriijke wezen van de zaak zelf voortkomt. Daarom moeten wij Augustinus’ uitspraak aldus wijzigen: „Heb God lief, maak u de situatie waarin gij staat bewust en doe dan wat gij niet laten kunt.”

Door deze laatste woorden wordt de willekeur uitgesloten en tegelijk het recht der religieuze spontaniteit gehandhaafd, desnoods dwars tegen alle nog zo schone, maar immers onvolmaakte beschouwingen en theorieën in. Tevens volgt uit deze woorden de eerbiediging van en verdraagzaamheid jegens dat optreden van anderen, dat aan de gestelde voorwaarden voldoet. Op Bannings vraag: of wij een propaganda ais de Oxfordgroep voert mogen dulden, zou ik willen antwoorden: wij mogen niet alieen, wij moéten ’t dulden zolang die propaganda voortkomt uit het juiste motief, n.l. de liefde tot God, en zolang zij waarachtig is, d.w.z. zolang degenen, die haar toepassen, zelf geheel geloven wat zij propageren en tot die vorm van propaganda worden gedreven; niet alleen door hun overtuiging aangaande de doelmatigheid ervan, maar ook door een uit het centrum van hun geloofsleven komende impuls.

Ik hoef over de doelmatigheid van de gevoerde propaganda niet veel te zeggen. Een beoordeling der afzonderlijke elementen dezer photoreclame laat ik buiten beschouwing, want het gaat ons hier om het principe der reclame zelf. Reclame is toegepaste psychologie van de hedendaagse (massa)mens.

Indien men de aandacht van die mens wil trekken, is het doelmatig, dit te doen met overdachte en ook op ander gebied doelmatig gebleken middelen.

Nu wekt het ergernis, dat men dezelfde middelen toepast voor het aandacht vestigen op de waarde van gebedsleven en stilte, als voor ’t propageren van bier en veren bedden. Het is echter dezelfde psyche, waar men zich in beide gevalien toe richt; de psyche van de hedendaagse massamens, heen en weer geslingerd op de golven der elkander overtroevende reclame-lichteffecten en reclame-luid-

sprekers. Die massamens moet leren stil te zijn, om zich zeif te vinden als enkeling tegenover den Eeuwige. Maar in eerste instantie trekt de stilte zelf zijn aandacht niet. Er moet iets anders zijn, dat in staat is zijn aandacht te trekken, om hem daarna tot die stiite te ieiden. Maar de doelmatigheid aileen is niet beslissend. Ook de maatstaf van het juiste motief en van de waarachtigheid moet worden aangewend.

Het komt mij voor, dat het niet redelijk zou zijn om, waar het een groep geldt die zelf zo’n waarde hecht aan zuivere motieven en die God en Zijn wil centraal stelt, te twijfelen of het motief voor deze propaganda juist is. Die twijfel is dan ook in de uitgebrachte critiek niet geuit. Ons blijft dus over de vraag, of zij met het wezen van het gepropageerde in overeenstemming is.

Indien men de mystiek van Meister Eckhardt tot de mensen wil brengen, zou een photoalbum geen geëigend middel zijn. De incongruentie tussen de boodschap en de expressie zou te groot zijn. Deze boodschap laat zich n.l. niet in enkele slagzinnen en beelden samenvatten. Maar dat is wel met andere getuigenissen het geval. Als voorbeeld gaf ik reeds de ten dele in beeld voorgestelde prediking der Joodse profeten.

De boodschap van de Oxfordgroep is in enkeie zinnen en beelden samen te vatten.

Een propaganda 'die onwaarachtig zou zijn geweest voor Meister Eckhardt is ’t niet voor haar.

Nu kan men de waarde van deze boodschap mede op die grond boven gene verheffen. Dit betreft echter de vraag naar de waarde van de inhoud: een vraag, die buiten dit bestek ligt.

Principieel valt er m.i. tegen deze vorm van propaganda niets in te brengen, mits aan de reeds genoemde voorwaarden voldaan is en men er innerlijk toe wordt gedreven. Ik zou ook niet weten, waarom er één ding of één techniek uitgesloten zou moeten zijn om voertuig van het Heilige te worden, of liever van den Heilige en Zijn wil tot vernieuwing. Wanneer het iets is, dat ons te luid klinkt of te weinig teer lijkt mogen wij bedenken, dat Hij sterk genoeg is om Zich te doen eerbiedigen als men zich eenmaal innerlijk onder Zijn invloed heeft gesteld.

Een andere vraag is; of wij dit middel ook voor ons zelf of voor de groep der religieussocialisten kunnen, mogen, moeten aanvaarden. In het algemeen gesproken zou m.i. de religieuze propaganda en het getuigenis der kerken best wat efficiënter d.w.z. psychologischer middelen mogen aanwenden dan zij nog doet, maar ik ben er geenszins voor, dat alle religieuze groepen de propagandamethode van de Oxfordgroep voor hun eigen, tegen eikander ingaande, getuigenis zouden aanwenden. Dit immers zou de religieuze verwarring vergroten en concurrentiezucht aanwakkeren. Beter lijkt het me, om de Oxford-

groep te beschouwen als dat deel van de Christenheid, dat o.a. de opdracht heeft om degenen te bereiken, die op haar wijze bereikt kunnen worden. Waarbij men niet vergeten moet, dat zij niet één maar verschillende manieren heeft om mensen te bereiken. Enige van die manieren kunnen m.i. zonder bezwaar door verschillende gemeenschappen tegelijk worden toegepast. Wil men echter op deze wijze der massapropaganda te werk gaan, dan werke men liever met de Oxfordgroep mee. Daarnaast werken andere gemeenschappen met verschiliende middelen aan een ten dele verschillende taak.

Afgezien nog van het gevaar van verwarring door even hard roepende, maar los van elkaar staande, eventueel tegen elkaar ingaande reclame, is het m.i. duidelijk, dat men in de kring der religieus-socialisten, in ’t bijzonder der Arbeidersgemeenschap, over ’t algemeen beslist niet tot deze vorm van propaganda gedreven wordt. Men late dus na wat men niet doen kan en getuige op een wijze, die meer met het heersende gevoelen overeenkomt. Hier komt nog bij, dat de religieuze inhoud der religieus-socialisten niet in enkele zinnen en beelden is saam te vatten, omdat het bij de verschillende leden onderling te veel verschilt, maar ook, omdat een aantal onder hen zich meer verwant gevoelen aan een beeldeloze en onuitsprekelijke mystiek als van Eckhardt, dan aan een uitgesproken en enkele grote lijnen trekkend illuminisme als van de Oxfordgroep. De schrijfster van dit artikel voelt zich o.a. aan beide tegelijk verwant (wat haar de ondankbare taak oplegt om overal ketter te zijn) en hoopt steeds gebruik te maken van haar religieuze vrijheid, om te doen wat zij uit liefde tot God niet laten kan. Ik hoop met dit artikel niet langs het geopperde bezwaar aangaande de vorm te hebben heen gepraat. G. L. VAN DALFSEN.

BOEKBESPREKING

Dr. Maria Montessori Het geheim van het kinderleven, Van Holkema en Warendorf, A’dam 1937. Ing. ƒ 2.90, geb. ƒ3.90.

Wij hebben aan Montessori veel te danken. Haar proefnemingen hebben ons vertrouwen in de spontane ontwikkeling versterkt, opvoeders bescheidener gemaakt, de eerbied voor het kind vergroot.

Nu stelt dit nieuwe boek teleur. Wij meenden recht te hebben op uitvoeriger materiaal op de punten, die in haar methode problematisch zijn. Zo’n punt is b.v. dat van de plaats en de waarde der phantaisie (t.o. Fröbel). Het wordt alleen even aangeroerd met de oude argumentatie, zonder verdere verdieping. Een andere vraag is die van het haast mechanische in M.’s beschouwing van het kind. In de aanleg van het kind, in het ontwikkelingsprincipe heeft zij een onbeperkt vertrouwen. Wordt die ontwikkeling van buitenaf gestoord, dan blijkt niets van vertrouwen in de liefde van den falenden opvoeder, niets van geloof in de band tussen ouder en kind, waarachter óók wonderen en geheimen schuilen zo goed als in de individu.

Wij missen ook hier iets van de warmte, die de ouderwetse geschriften van Pestalozzi en Fröbel nog aantrekkelijk maken.

Verder wordt hier veel tegen (in ons land) open deuren geschopt, en is er nu en dan een hinderlijke rhetoriek. Daarnaast te weinig instructieve voorbeelden (hoe goed geeft een Hildegard Hetzger die!) en dan nog meest oude.

Rhetoriek is er ook in de schijnbaar wetenschappelijke redenering. „Wetenschappelijk” is de vorm der speelcylinders; niet wetenschappelijk is het, uit de verhouding tussen dierenmoeder en -jong volgens een rechte evenredigheid conclusies te trekken w.b. de geestelijke leiding van den jongen mens.

’t Is jammer! We mogen nog iets van Montessori vragen. Misschien geeft zij het: nuchtere materiaalbewerking, sobere conclusies, een practische uitwerking niet alleen w.b. zintuigelijke en verstandelijke, maar vooral ook w.b. geestelijke, ja zielegroei. Moge de rust in ons land, de oprechte belangstelling van grote groepen in ons volk daartoe meewerken. Ook voor vragen van sociale opvoeding zijn er directere mogelijkheden dan de stichting van een „partij van het kind”! F. K.—K.

Eenv. besch meisje zoekt ernstige kennismaking met eveneens besch. jongeman. Leeftijd liefst boven 27 jaar. Brieven onder No. A 2299 bureau van dit blad.