Francisco de Goya, Desastres de la Guerra

Enige tijd geleden noemden wij hier Arnold Zweigs ~Grischa”-cyclus de oorlogs-epos, omdat hij ons de menselijke tragedie in de oorlog toont.

Wie echter van de schilders toont ons den mens en zijn vernietiging in het woeden van de oorlog zó afgrijselijk duidelijk als de Spanjaard Francisco de Goya? 110 jaren geleden op 16 April 1828 stierf de 82-jarige. Zijn geniaalste schepping, de 85 etsen, die onder de naam „Desastres de la Guerra” wereldberoemd geworden zijn, is helaas geen historie, maar heden meer dan ooit: actueel.

De jaren 1808 tot 1812 waren voor het zwaar beproefde Spaanse volk jaren van een ononderbroken gueiilla tegen de onder het bevel van den maarschalk Murat staande Franse bezettingstroepen, die de inheemse bevolking met de waanzinnigste gruwzaamheid behandelden.

Van 1810 tot 1813 werkte de 62-jarige Goya aan zijn bladen over de verschrikkingen van de oorlog, die hij zelf meegemaakt had. En er ontstond een werk, dat in zijn ten-

denz niet tegen een of anderen „vijand” gericht is; een werk, dat ons, wanneer wij ons er in verdiepen, doet beven omdat de satan in den mens ons er uit aangrijnst. Ecce homo! Vrouwen worden verkracht, heiligdommen onteerd, al het menselijke wordt neergetrapt. Vernietiging, folter, moord, wellust der moordenaars... Het beest breekt los, en niets blijft van den mens meer over. Mensenvreter oorlog!

Christus wordt gekruisigd, steeds weer, steeds opnieuw...

Deze etsen van Goya: een nachtmerrie zijn ze, die niet zo gauw van ons wil wijken, vooral niet anno Domini 1938.

Tot nu toe was dit werk bijna onbereikbaar duur. Nu echter zijn de 85 etsen „Die Schrecknisse des Krieges” en wel in de oorspronkelijke grootte voor een paar gulden te krijgen. De reproducties zijn onberispelijk en laten niets te wensen over. De inleiding van Ernst H. Buschbeck getuigt van diep begrip. Laten wij tonen, dat wij deze publicatie, waarvoor de Phaidon-Verlag-Wenen onze dank verdient, weten te waarderen! Voor Goya’s aanklacht willen wij onze ogen niet sluiten. Wij willen niet weglopen voor deze helse fantasie der rea – liteit... H. W.

De betekenis van het Plattelan(d

„Het platteland toch zou door levenssfeer en arbeid, die verricht wordt in nauwe aanraking met het scheppingswonder der natuur, een grote ontvankelijkheid voor het geloof in de voorzienigheid kunnen hebben..., terwijl dat innig contact met de natuur den plattelander tevens een diep gevoel voor de onderlinge samenhang der dingen (de organische harmonie) verschaft. Dit brengt mede, dat de plattelander een harmonisch karakter heeft, aan den dag tredend door innerlijke rust, die hem tot het conserverende element der samenleving stempelt. Het platteland heeft eerbied voor traditie en verworven waarden. Voorts heeft zijn gebondenheid aan de bodem tengevoige, dat de plattelander zijn mogelijkheden niet overschat.” „Want weliswaar heeft de stad door haar levenssfeer een grotere, geestelijke levendigheid en, door sterkere bewogenheid, meer zin voor schoonheid en kunst, die kan echter ook ontaarden in een neiging tot het oppervlakkige, het mateloze, het sensationele, het kunstmatige en het onevenwichtige, dat de stad in vele opzichten te zien geeft.”

Ziedaar een paar citaten uit het nieuwe Beginselprogram van de Nationale Bond Landbouw en Maatschappij '). Dit program is ook om andere redenen belangrijk en wij hopen er dus op terug te komen. Voor deze keer moge het echter uitgangspunt zijn voor een beschouwing over de betekenis van het platteland.

Wij hebben hier immers weer de oude

stelling: het platteland is daarom van zo groot belang, omdat het niet alleen de excessen van de stad mist, maar ook door zijn beheerste rust, zijn zin voor het historisch gegroeide en voor het wonder der schepping een positieve waarde heeft. Men ziet het platteland vaak en zo deden de opstellers van dit program als een regenererende factor, d.w.z. men acht het platteland noodzakelijk voor de instandhouding van een gezonde cultuur, omdat het de gevaren van het stadsleven zo niet opheft, dan toch telkens weer neutraliseert. In de stad wordt het mensenmateriaal spoedig opgebruikt en het platteland zorgt voor een reserve. In de stad verdwijnt de gemeenschapszin licht en de plattelander'neemt daarvan althans iets mee naar de stad, enz.

Is deze gedachtegang juist? Ongetwijfeld speelt overdrijving hiet een rol. Het platteland heeft, terecht, het gevoel gekregen lange tijd verwaarloosd te zijn. En om nu weer voor vol geteld te worden accentueert het te sterk zijn deugden. Heel gemakkelijk ontstaat nu het beeld, dat de Russische revolutie-film ook te zien gaf: de zwart-wit tekening. In de stad leeft het oppervlakkige, het kunstmatige, het mateloze, op het dorp daarentegen de ernst, het natuurlijke, het bescheidene. Dit komt vooral ook uit in de gedachte, die typisch is voor „Landbouw en Maatschappij”: de landbouw is primair voor ons volksbestaan en dan niet uit economisch, maar ook uit zedelijk gezichtspunt. Men idealiseert het landleven en maakt een caricatuur van het stadsleven. Alsof het oppervlakkige, kunstmatige enz. niet ook op het land te zien valt!

Natuurlijk, dit alles valt te begrijpern Zoals Marx en vooral de eerste socialistische beweging de arbeidersmassa heeft moeten idealiseren, om ze een gevoel van zelfrespect en vooral van kracht te geven, zo moet de agrarische, groene beweging het nu doen. Massa-beïnvloeding schijnt nu eenmaal niet zonder het... mateloze te kunnen. Maar de boeren weten, dat het gevolg van de marxistische propaganda dikwijls klassenhaat was. Laten zij daarom beter oppassen en niet door overdrijving de verschillende volksdelen nog verder uit elkaar drijven als ze al zijn. Het is zeer nodig, dat de stedelijke mens goed de waarde van het platteland beseft. Maar laat de plattelander nu ook werkelijk zijn mogelijkheden niet overschatten.

Het is een feit, dat de stad evenzeer het land nodig heeft als omgekeerd. Want zonder de stedelijke geest worden al de opgescmde plattelandsdeugden heel spoedig ondeugden. De bescheidenheid van den plattelander b.v., voortkomend uit het gevoel, dat er grenzen zijn aan het menselijk kunnen, leidt zonder de beweeglijkheid en het op de toekomst gericht zijn van de stad makkelijk tot geestelijke traagheid, tot een ontmoedigd berusten. Hoevelen zijn er niet op het platteland, die uit den treure herhalen: ik ben maar dom en in Den Haag zullen ze het wel beter weten! Hoevelen berusten niet bij de eeo'even situatie, terwijl ze intussen iederen ambtenaar haten en klagen over de druk van de regering! Zeker, de plattelander is een conserverend (bewarend) element in de samenleving, en in een tijd, die revoluties van rechts te zien geeft en afbraak van wat als eerste begin van het goede leeft, zou dat een goed ding kunnen zijn. Maar als men nu b.v. moet constateren, dat de plattelander vaak een willig werktuig is in de handen van burgerwacht-enthousiastelingen en dat hij door de stad gebruikt wordt voor de doeleinden van die stad en ook tegen het platteland, is dan dit conservatisme zonder meer goed te achten? De plattelander houdt van orde en is trouw, maar hij vergeet wel eens al te licht, wiens orde hij zo trouw dient.

Men doet het verstandigst, de tegenstelling tussen platteland en stad niet, met goede bedoelingen overigens, te vergroten. Er kan sprake zijn van een goede wisselwerking. Het is ook een juiste gedachte van een Duits schrijver over de ziel van den plattelander, dat hij telkens laat zien, hoe stad en land een polaire tegenstelling vormen, een tegenstelling als van de twee polen van een magneet, die zonder elkaar geen kracht zouden uitoefenen. Deze schrijver-) zegt: „De gemeenschappelijke grond (van het stads- en landleven) is dat oergegeven, dat door de stad en het land met een zo heel verschillende psychische houding wordt opgenomen, maar dat in de grond gelijk is voor beide. Het is die kracht van het primaire, die in haar uitwerking voor de ideahstische stedeling grote innerlijke bewegelijkheid en spanning meebrengt en voor den boer, voor zover hij nog de naïeve mens is, grote bestendigheid betekent.” J. KALMA.

') Zie „Landbouw en Maatschappij”, 16 Dec. 1937.

-) George Koch. Die bauerliche Seele (Purche-Verlag, Berlin 1935).

'n Vriéndelijke....

Hoe zegt het oud-vaderlandse spreekwoord ook weer, van ,leringen” en „voorbeelden”? Ergens in een Zuid-Hollands provineiestadje

is géén Rel. Soe. Gemeenschap,

is géén Tijd en Taak-groep, iT wél veel werkloosheid, omdat d e plaatselijke industrie het heel moeilijk heeft; daar zit één man van ons te werken;

bezorgt ons in de Tijd en Taak-actie 14 nieuwe abonné’s. Dat hindert hem, hij wil de 15 vol hebben vóór het congres. Natuurlijk lukt dat... lukt dat hèm.

Maar in Hengelo en Veendam en Heerenveen en Alkmaar en Zaandam, in ... al die andere plaatsen lukt het niet. Want, ziet u, de bevolking is daar Ja, ja.

We moesten die ene Zuid-Hollander es wat laten reizen