Bij een studiekop van Fabritius

Het Mauritshuis in Den Haag is door schenking een bijzonder fraai werkstuk van den 17den eeuwsen schilder Carel Fabritius rijker geworden, van wien het museum tot nu toe slechts de beroemde „Distelvink” en een klein stukje van een biddend oud vrouwtje bezat.

Fabritius (geboren in 1622 te Midden-Beemster) was van omstreeks 1641 tot 1643 te Amsterdam woonachtig ais leerling van Rembrandt. In het museum Boymans te Rotterdam kan men zijn magistraal zelfportret bewonderen, volkomen eigen maar toch van Rembrandt’s geest en diepe gloed doordrenkt!

Hij stierf door een noodlottig ongeval te Delft. Daar hij een gezien lid was van het St. Lucasgiide op 12 October 1654 (slechts 32 jaren oud) toen dicht bij zijn werkplaats een buskruit-toren ontplofte (Vondel sprak van „het onweder van v. Lauts Bussekruit”), waardoor ruim 400 doden vielen en 200 huizen werden verwoest. Door brand ging het merendeel van Fabritius werk verloren. Er leeft in wat wij van hem kennen een grote ernst, het is uiterst gevoelig en van een prachtige kieur en levendige toets.

Fabritius kende het zeldzame geheim op klein formaat, groot van houding te zijn; in een beperkt bestek uhst hij de ruimte op te roepen!

In dit opzicht is hij een der (overigens talrijke) leerlingen van Rembrandt geweest, die dezen meester het sterkst nabij komen met behoud van een uitgesproken, eigen karakter. Men zie er de hierbij gereproduceerde mans-

kop maar eens op aan..., geschilderd op een met warm-bruine kleur ingesausd paneel. Op deze ondergrond is met donkere gebrande oker of siena de tekening gezet, in vlotte lijnen en vlugge toetsen. De muts, de achtergrond, het buis, dat door den ruigen kerel, die voor den schilder als model diende, gedragen wordt, dat ailes is bruin in diverse tinten en schakeringen.

Dik is de verf, met een volle kwast, is in een uiterst bezielde toets, de vleeskleur van de kop geschilderd met een fel glimlicht op de brede neus. In de lippen en op de wangen is een tikje teruggehouden rood. Het haar van wenkbrauwen, snor en baard is van een prachtig af gestemd zilvergrijs. Er is iets vragends in de recht voor zich uitstarende ogen en de mond is even geopend.

De kop van een schipper, een zeeman, een zwerver? ... Wie zal het zeggen, maar er is een grote ruimte om deze eenvoudige mens. De treffende tegenstelling van iicht en donker, de fijne beheersing der ~holten” en ~volten”. In het gelaat, de typering ook van den vent met zijn wonderlijk ruige muts, dit alles is in een volkomen meesterschap, met een snel oog en een vaste hand genoteerd, doch wat de beeltenis zo boeiend doet zijn, in hoge mate, is de grote innigheid en menselijkheid, welke de schilder daarin, lang geleden wist op te roepen. Eeuwen vergleden, maar het paneel ziet er uit alsof het gisteren beschilderd werd. De tijd valt weg... een mens ziet ons aan! ... OTTO VAN TUSSENBROEK.

Kan dat waar zijn?

Het boekje van Ernest Michel, dat wij in ons hoofdartikel hebben besproken, bevat een zo ernstige beschuldiging, dat wij, ondanks de documentatie en de stellige toon, moeite hebben om de feiten te geloven.

Het gaat om de houding van Paus Plus X bij het uitbreken van de wereldoorlog. De 2e Aug. 1914 antwoordde de Paus tot Franse monniken, die hem vroegen of de oorlog lang zou duren: „Het is niet aan ons de dagen van deze verschrikkelijke oorlog te tellen; ónze taak is: er een einde aan te maken en wel zo spoedig mogelijk.” De 13 Aug. schrijft de Paus eigenhandig, zónder te letten op den staatssecretaris Merry del Val aan keizer Frans Joseph van Oostenrijk; de brief is geheel af gedrukt bij Michel blz. 69—71, waarin het scherp èn diep ernstig vermanend klinkt: Non licet! Het is niet geoorloofd en aldus eindigt: Allerliefste zoon, ik zegen u vandaag, want nóg ben ik uw vader. Morgen zal het te laat zijn, gij zult vervloekt zijn.”

Daarop gaat dan de geciteerde documentatie bij Michel aldus voort:

„Na verscheidene dagen vergeefs antwoord uit Weenen gewacht te hebben, besloot Plus X zonder dralen zijn plan uit te voeren, namelijk: zich persoonlijk naar het slagveld te begeven, tusschen de strijdende legers in, in pontificale kleedij, de tiara op het hoofd, voorafgegaan door zijn kardinalen, gardes-nobles, Zwitsers, kamerheeren, gevolgd door heel zijn pauselijke Hof. (Wat? meende hij de zich heftig verzettende kardinalen waren de processies met het Kruis voorop dan alleen maar goed om in tijd van vrede door paisible dorpjes te zingen, of zijn ze niet veel eerder bestemd om metterdaad de rampen af te weren die een gansche christenheid ontvolken!).

„Plus X blijft bij zijn plan: zijn opperherderlijk Statiekruis midden op het slagveld te planten en te roepen tot alle menschen van .goeden wil het onsterfelijke woord van Christus: „Steek uw zwaard in de scheede, want wie zich van het zwaard bedient, zal door het zwaard omkomen.”

~18 Augustus 1914 ontbiedt Pius X ten einde raad Kardinaal Ferrata bij zich en laat hem door een geheime deur in zijn privé-appartementen. Zij omhelzen elkander. Ferrata is het met Pius X innig eens, dat indien een geste den vrede zou kunnen brengen, ook al zou die geste ietwat theatraal schijnen, deze geste tot eiken prijs beproefd moet worden.

„Nauwelijks heeft Ferrata plaats genomen om het dictaat der orders van Pius X op te nemen, of Kardinaal Merry del Val, de officiëele Staatssecretaris, ongetwijfeld langs andere zijde ingelicht over dit onderhoud buiten het protocol, stoot plotseling de deur open. del Val gaat recht op Ferrata toe. Deze laatste staat op, buigt diep voor den Staatssecrataris, en wil reeds naar de deur gaan, doch Pius X, met een zoo bevelende stem als men nog nimmer van hem vernomen had, beval Ferrata zijn plaats te hernemen. Merry del Val verbleekt en zegt vervolgens:

Dan ben ik het die mij moet verwijderen. Wilt mijn ontslag aanvaarden.

Ik aanvaard het! roept Pius X.

Den nacht die volgde op het ontslag van Kardinaal Merry del Val als Staatssecretaris werd Pius X na een vroegtijdig ontbijt door hevige en onverklaarbare pijnen aangegrepen. Den volgenden avond, 19 Augustus, om acht uur, begon zijn doodstrijd. En precies 20 Augustus gaf hij (naar zijn eigen voorspelling herzie den brief aan Keizer Frans Jozeph) zijn ziel aan God. ~De geneesheeren Marchiafava en Amici hebben verklaard: „Wij kunnen geen enkele diagnose vaststellen.”

„Inmiddels riep Kardinaal Ferrata door heel Rome: ~Men heeft zijn Heiligheid vermoord!” (Hetgeen overeenkomt met wat het eenvoudige volk rond het Vaticaan nog steeds vertelt en waarom ditzelfde volk, waarin Gods stem spreekt, nog jaar-in, jaar-uit, dagelijks versche bloemen brengt op het graf van Pius X onder den St. Pieter).

„Maar dien kreet heeft Ferrata niet straffeloos geroepen. 20 October 1914 schreef Ferrata eigenhandig een condoleance-brief aan