BINNENLANDSE KRONIEK

Offeren voor fief vaderland

Men houdt het meest van het kind, als het ernstig ziek is en zijn leven bedreigd wordt. Een kind van veel zorgen is ook gewoonlijk een kind van veel liefde. De laatste weken is onder ons volk sterk toegenomen de ongerustheid over ons vaderland; de vrees benauwt velen, dat ook onze vrijheid en zelfstrmdigheid wel eens onverwachts verloren zouden kunnen gaan. Men voelt thans dieper dan anders, dat het een voorrecht is, Nederlander te zijn. Het nationale familiegevoel is bij de meesten sterker geworden. De vrees voor den groten en sterken buurman werkt daartoe mee. Omdat men meer voor het vaderland voelt, heeft men er ook meer voor over.

Tienduizenden guldens worden zonder enige oproep of georganiseerde aandrang uit eigen, vrije beweging aan de regering geschonken ter versterking der weermacht. Schoolkinderen, dienstmeisjes, zieken, werklozen, kinderen van zes jaar, armen en rijken, kleinen en groten brengen een offer voor versterking onzer defensie. Zulke stroom van mildheid en hulpvaardigheid heeft zich op deze wijze nooit gericht op de nood van armen en zieken en andere hulpbehoevenden. Werkt hier wellicht ook een zekere oorlogspsychose, de vrees, die doet wegkruipen achter het geweer en wil meewerken, dat dit geweer stevig en goed geladen is? Vrees voor vervolging en verdrukking onder vreemde overheersing? Zeker ook voor een deel. Maar liefde voor het eigen land, waaraan men zich thans sterker gebonden voelt dan ooit, en voor de vrijheid en veiligheid, die wij hier nog genieten, doet zeker velen geven, al is voor menigeen het: „Hebben is hebben en krijgen is de kunst” de hoogste wijsheid. Er spreekt uit deze kleine en grote offers ook het vertrouwen, dat geweld met geweld gekeerd en overwonnen kan worden en dat we hier een weermacht sterk genoeg kunnen vormen, om een vijand te weren. Dat Oostenrijk, als het zich verzet had tegen Duitsland, toch verloren zou zijn gegaan en dat de inlijving dan veel leven en geluk zou hebben gekost, dat Engeland een zwakke allen dan te hulp komt, als het daarmee zijn eigen belang dient en een staat, die naast zijn weermacht op Engeland zijn hoop stelt, dus lelijk bedrogen kan uitkomen, wordt vergeten.

Litauen heeft het hoofd gebogen voor Polen en niet het zwaard getrokken. Was dat laf? Kan men waardiger wijken voor overmacht dan de Litause regering deed met de woorden: Wij moeten wijken voor geweld. Polen is de meerdere in strijdkracht. Maar geweld is geen recht.

Men offert niet alleen voor het vaderland, als men met geld, goed en bloed zijn weermacht dient. Men heeft zijn vaderland niet alleen lief, als men tot zijn verdediging bereid is, om te doden of zich te laten doden. Men heeft een noodlottige band gelegd tussen vaderland en oorlog, vaderlandsliefde en bereidheid, om te vechten. Het werk van „Eenheid door Democratie” is tot behoud van onze zelfstandigheid meer waard dan een heel regiment soldaten. Een verwilderd en verbitterd en wanhopig volksdeel vormt de beste voedingsbodem voor het nat.-socialisme. Een inval van de tegenwoordige Duitse geest, wegbereider van Duitse troepen, moet met geestelijke wapenen gekeerd worden. De bittere sociale nood onder ons volk moet overwonnen worden, wil hij niet de voorloper van Hitler worden. En men heeft het vaderland ook lief en offert er meer dan dubbeltjes en tientjes voor, wanneer men hier meewerkt, dat de ruggen zich weer oprichten, er weer gloed in de ogen en hoop in de harten komt en men door godsdienst en wetenschap de geestelijke volkskracht versterkt. Het is nodig dit te zeggen, nu steeds meerderen alleen op het geweld hun vertrouwen stellen voor het behoud van het vaderland.

De Ned. Leeuw brult weer . van „de ontembare wil, het onafhankelijk volksbestaan te

verdedigen, als het moet”. Of het ook kan? Men wU zich zo weerbaar tonen, dat de verleiding van anderen om van ons land een slagveld te maken, in genen dele meer bestaan kan noch die om onder enig motief deze rijke landouwen te overmeesteren. Zo schrijft de Leeuw. Crt. van 26 Maart.

Het gevaar, in een oorlog meegesleept te worden, zal groter zijn, wanneer Nederland een kleine maar sterke militaire mogendheid is. Dan zal het voor ons moeilijker zijn, ons onzijdig én afzijdig te houden ten opzichte van een oorlog der grote mogendheden. En waar is de grens van onze bewapening? Hoe groot moet het offer zijn, dat wij daarvoor brengen? Dr. P. J. Bouman wijst erop, dat Engeland per hoofd der bevolking tien keer zoveel voor bewapening uitgeeft als Nederland. Naar zijn mening heeft onze offervaardigheid nog niet haar uiterste grens bereikt. Hij raadt voor Nederland ook de aanvallende verdediging aan. De aanvalsmogelijkheid noemt hij een uitstekend middel tot verdediging. Hij wil door een duizendtal moderne vliegtuigen en een tiental militaire vliegvelden tussen Vlissingen en Den Helder ons land de positie geven van het stekelvarken, waar alle honden blaffend omheen zouden lopen.

Men weet wel, waar men met geweld begint, maar niet waar men ermee eindigt! Bij een aanval en inval zou ons land zeker niet rustig in de positie van het opgerolde stekelvarken kunnen blijven. Dat men ook op een andere wijze een offer aan het vaderlarid brengen en het niet als leeuw of stekelvarken, maar als duif dienen kan, bewijst de dame, die ƒ 500 deed toekomen aan het centraal vredesbureau in Den Haag. Dat is een offer, dat wij om het doel heilig durven noemen en met alle eerbied voor de motieven kunnen we zo niet de offers noemen, die Nederland aan bombardeervliegtuigen, duikboot en zwaar geschut moeten helpen.

De storm tegen minister Romme

I n lang is er niet zulk een storm van verzet ' opgekomen tegen een wetsontwerp als thans het geval is met het ontwerp van minister Romme, om het gezinsleven te beschermen, door de loonarbaid der gehuwde vrouw te verbieden.

Dat verzet is niet alleen opgestoken in de vrouwenwereld, die voor de vrijheid en het recht opkomt ook voor de vrouw, die gehuwd is. Een aantal mannen van betekenis met klinkende namen heeft een krachtig protest tegen den minister gepubliceerd. Deze mannen wijzen erop, dat in menig geval het gezinsleven niet geschaad wordt door de arbeid der gehuwde vrouw, zelfs is soms het tegendeel het geval. Ook zijn er andere oorzaken voor slechte gezinsverhoudingen, zoals uithuizigheid, verkwisting en onverschilligheid tegenover de opvoeding der kinderen, die in ieder geval nadelig werken. Het is willekeur, dat de overheid zich alleen keert tegen de arbeid der gehuwde vrouw, waardoor benadeling van het gezin alleen maar mogelijk is. Het gezinsbelang, zelfs het stichten van een gezin kan door deze arbeid bevorderd worden. In het belang van opvoeding en opleiding der kinderen kan deze arbeid geschieden. Aan de ouders moet de overheid het overlaten, de verschillende belangen tegenover elkander af te wegen; zij zijn verantwoordelijk voor de wijze, waarop zij hun gezin willen opbouwen. Minister Romme heeft zijn ontwerp op positief christelijk beginsel gevestigd. Maar onder zijn politieke mede-christenen, die tevens zijn kerkelijke tegenstanders zijn, denkt men over dit positief christelijke beginsel gans anders. De christ.-historische mr. J. v. Bruggen verzekert, dat de arbeid der gehuwde vrouw het wezen der instelling van het huwelijk nog niet aantast en niet onder alle omstandigheden een redelijke en behoorlijke werking van het gezinsleven ten behoeve van het stoffelijk en zedelijk welzijn van de leden des gezins vernietigt. En de eveneens christ.-hist. heer J. R.

Snoeck Henkemans verheft hier zijn stem tot principiële verdediging van de vrijheid van de arbeid. „Ook de persoonlijke vrijheid en verantwoordelijkheid hebben hare rechten en eisen, welke recht hebben op nauwgezette eerbiediging”. Van dit ontwerp valt volgens hem bij kleine, zedelijke winst, grote, morele schade te duchten.

Scherpe critiek geeft ook het tijdschrift, Oec.-Statistische Berichten. Deze critiek betreft vooral de uitwerking der wet. Mej. mr. M. A. Tellegen wijst erop, dat tweederden der gehuwde vrouwen in ons land, die beroepsarbeid verrichten, buiten de wet vallen. Daartoe behoren ook de huismoeders, die naar het woord van den tegenwoordigen paus, zich door het karig loon van haar man gedwongen zien, buitenshuis voor de kost te gaan werken, zodat haar eigenlijke zorgen en plichten, met name de opvoeding der kinderen, worden verwaarloosd.

Mr. J. Baert toont in hetzelfde tijdschrift aan, dat de vrouw met den man in het huwelijk niet alleen voor het besteden, maar ook voor het verwerven zorgt. De vrouw werkt mee; ze doet dit in zeer vele gevallen in het bedrijf van den man. Er zijn bijna 250.000 vrouwen, die met hun man meewerken in het boerenbedrijf. Zo werken 75.000 vrouwen in kleine winkelbedrijven. Enige tienduizenden landarbeiders hebben een „eigen lapje” grond, waarop ook hun vrouwen werken. Er zijn zo gezamenlijk wel een 400.000 gehuwde vrouwen, die in het gezinsbedrijf meewerken. Aan de andere gehuwde vrouwen, zo oordeelt mr. Baers, moeten wij het overlaten, of zij het natuurlijk vinden, zich te beperken tot de bestedingshuishouding dan wel daarnaast iets ter verwerving van het inkomen willen bijdragen.

Het eerste positief christelijke werkstuk van deze regering dreigt te mislukken. De aanslag op het recht der gehuwde vrouw, ja van het echtpaar vindt reeds zoveel verzet, dat het ontwerp wellicht wel ingetrokken zal worden of blijven liggen, zolang minister Romme zit, om dan met hem te verdwijnen. Het is tenminste zeer onwaarschijnlijk, dat het in behandeling komt en nog onwaarschijnlijker, dat het dan een meerderheid zou vinden.

Geen op de voorgrond tredende beginselen

Wij hebben eens van een vacante gemeente gehoord, waar men een rustigen predikant zocht. Een man, die ieder naar de zin preekte, niemand enige aanstoot gaf en zich met geen enkele beweging bemoeide. Boeren zoeken wel vaste arbeiders, die niet georganiseerd zijn, geen vergaderingen bezoeken, nooit tegenspreken en geen eisen stellen, zelfs te verlegen zijn, om een verzoek te doen; dat zijn prettige arbeiders. Hoe meer beginselen, des te meer last men met de mensen heeft. Beginselen maken de minderen onbruikbaar; dat geeft maar onaangenaamheden en botsingen.

In de kerk hecht men grote waarde aan beginselen. Kerkelijke mensen vragen huishoudsters, dienstboden, knechten van „beslist” christelijke beginselen. Daar schijnt men dus aan karakter waarde toe te kennen en aan beginselen recht te doen wedervaren. Maar het moet geen moeilijkheden geven, er moeten geen afwijkingen en botsingen ontstaan.

In het Nieuwsblad v. h. Noorden van 21 Maart vraagt de Voogdij van het HeUige Geestgasthuis een echtpaar, Nederd. Herv. voor het verrichten van portiers-, huishoudelijke en kerkelijke werkzaamheden. Een vereiste is:

„Zonder politieke of andere op de voorgrond tredende beginselen.” Bij die politieke beginselen zal wel aan S.D.A.P. en C.D.U. gedacht zijn. Er is immers zoiets als een grote en blijde ontmoeting tussen kerk en socialisme op komst! Er zijn ook nog andere beginselen, die brutaal naar voren komen en zich niet bescheiden en stil op de achtergrond houden; die kunnen bij een portier ook niet geduld worden.

Met de naam van het gasthuis. Heilige Geest lijkt ons de eis: zonder politieke of andere op de voorgrond tredende beginselen wel enigszins in strijd!

J. A. BRUINS.