Aan de gevallen mijnwerkers in de Markham-mijn

Nu zijt gij ingegaan de grote rust waar alle aardse strijdvuur wordt geblust.

De mokerslagen dreunen nog slechts na op ’t lijdenspad, gekroond door Golgotha.

Dé levensangst, die u de keel toeneep, liet los haar wreed-meedogenloze greep.

Wat deert u loonsverlaging, daaglijks brood.

Gij rust in de armen van de goede dood. Wèl moest doorworsteld eerst die hellepijn,

de lijdensbeker uitgedronken zijn bij wanhoopsschreeuw: „is dit des levenszin!”

Maar toen, toen trad het milde zwijgen in.

Er bloeiden nimmer bloemen op uw pad.

Toch hebt ook gij de bloemen liefgehad. Maar, wat het harde leven u niet gaf,

omgeurde zoet in wondre weelde uw graf.

BETSY BULSING—v. BESOUW.

Ons gesprek

met een, die niet op antwoord hoopten het toch krijgt – Wat de bedoeling wel geweest zal zijn

Er mengt zich in „ons gesprek” iemand, die zich voorstelt als auto-didact, een arbeider die veel heeft gelezen, die met „belangloze belangstelling” zich ook rekenschap heeft gegeven van religie, kimst, levensinzicht, en nu voor zich gekomen is tot de erkenning van een „zin in het leven”, al weet hij ook van benauwde uren, van twijfel en strijd.

Deze makker wil „enige vragen stellen” zoals hij het eerst noemt; of: „enige losse opmerkingen maken”, zoals het verderop in zijn brief heet; „een mens wil wel eens uiting geven aan zijn gemoed.” Ik breng zijn vragen maar over precies zoals de briefschrijver ze heeft geformuleerd:

„Wordt het geen tijd, dat de intellectuelen afstand doen van de mening, dat zij de mensen gelukkig kunnen maken? Dat de richtende beginseien op ieder terrein wetenschap, kunst, politiek —• hun geldigheid en uitwerking hebben verloren? Dat wij getuige zijn van een geschieden, doch dat dit geschieden dwars door de mensen heen gaat? Zijn wij in staat door preken of spreken ook maar één mens werkelijk te veranderen? Zijn wij in staat deze planeet en al wat daarop is, in de door ons gewenste richting voort te bewegen? Het is mij dikwijls droef te moede, wanneer ik de mensen goed gade sla, vastgeroest in de dingen die ze met de handen kunnen tasten en met de ogen zien. En daar-

om neig ik over tot uw „Toeschouwer”. Daarbij behoeft men het geloof in de zin van het leven niet te verliezen. Geloof is keuze, zegt U. Ja, Uw keuze! Maar kan het met de Toeschouwer niet zo zijn, dat hij meent te begrijpen, dat u gekozen wórdt? En de Toeschouwer op zijn beurt om te zwijgen? Hetgeen nog geen knielen voor den Satan behoeft te zijn, maar samen kan gaan met knielen voor den Groten Zwijger ”

Waarde makker, eerlijk opgebiecht: alléén om die paar laatste regels vind ik uw brief belangrijk. De rest nu ja, daar moet ge maar op uw eigen manier mee klaar komen met dat bewegen van de planeet b.v. en die overspannen hoogmoedige intellectuelen. Dié opmerkingen van u zou ik rustig ter zijde hebben gelegd. Maar aan het slot komt u te spreken over enkele wel zéér wezenlijke dingen, waarop ik graag nader inga.

Mag ik nu, om duidelijk te zijn, maar een actueel voorbeeld nemen?

U hebt gelezen, dat de Duitse nazi-regering bevel heeft gegeven aan aUe predikanten in Pruisen om de ambtenaren-eed af te leggen. U weet, wat dat betekent: men moet eigen diepste overtuiging veloochenen en ontrouw worden, men moet de Kerk overleveren aan de Staat, men moet Christus verraden aan Pilatus. Nu begrijp ik ten volle: deze predikanten zijn óók maar mensen, hun bestaan, de toekomst van hun gezinnen staat op het spel enz. enz. Ik wil mezelf onmiddeUijk waarschuwen en zeggen: veroordeel niet welk recht zou ik daartoe hebben? Maar ik weet toch heel zeker: dat mijn bewondering, en ook oneindig veel méér dan dat, uitgaat naar hen, die geen veraad zullen plegen, die de knie niet buigen voor het slavenjuk, naar hen, die kiezen Geloof is keuze.

Wou u daarbij de Toeschouwersrol hoger stellen? Zie, dat kan ik soms ook: wanneer ik ga over een kermis of langs een zomers strand met badgasten, of zie naar een sportieve wedstrijd; en ik kan mij héél goed verplaatsen in de gesteldheid van de Toeschouwer, wanneer hij op een massa-demonstratie de daverende leuzen van den dag hoort, en de geestdrift van een massa taxeert Ik stel alleen; er zijn gevallen, waarin de Toeschouwersrol zonder meer misdaad is. Omdat het in die gevallen niet gaat om de kermis der menselijke ijdelheid of ’s levens vluchtig vermaak, maar om de trouw aan eigen laatste waarheid, de trouw aan het geweten. Geloof is keuze. Is trouw.

Nu spreekt u in uw brief een hele diepe waarheid uit, wanneer u zegt: maar is die keuze niet een gekozen wórden? Inderdaad. Zo hebben zeker de grote en dappere vrouwen het verstaan, zo hebben de profeten het verstaan. Er is dat prachtige woord uit een van de Psalmen: God legt zijn hand op een mens. Een mens kiest zijn levensroeping nu eenmaal niet zoals je een zomerpakje uitzoekt bij C. en A. Elders heet het in de Bijbel: God is mij te machtig geweest. Hij heeft mij overmocht en tal van andere verwante uitdrukkingen meer

Als het om de diepste en grootste dingen van het leven gaat, dan maken en kiezen wij mensen nooit iets, dan is er steeds het heilig moeten. Wij wórden gekozen. Maar dat sluit ónze levenskeuze niet uit, maar in. Het ene is niet de tegenstelling tot het andere, maar veeleer de voorwaarde

Nu hebt u stellig oók gelijk, dat God niet alleen uitkiest de profeten en de strijders, maar ook de Toeschouwers. Ik wil dat wel graag uitbreiden, en ook zeggen; de dichters, de dromers. Niet te vergeten, de stille naturen, die nooit aan de weg timmeren, die nooit „luid toegejuichte redevoeringen” houden, en toch zo diepe, louterende invloed hebben op hun omgeving. Zij allen worden uitgekozen, om elk op eigen wijze iets dóór te laten stromen van het grote Licht van de Geest. En ik zal de laatste zijn om te zeggen: de ene soort is uitverkoren, de andere verdoemd. Maar, waarde makker, laten we nu ons niet verliezen in woordenspel, en hier tegenstellingen maken, waar alleen andere geaardheid is. Want al die zo even genoemden: de stille naturen, de dromers, de dichters uw Toeschouwer zij moeten óok, in bepaalde situaties van het leven, kiezen. Ik denk aan zo’n stille zuivere natuur: een Moeder in haar gezin. Dacht u, dat ze niet kiezen zou, en strijden ook, maar op haar manier, wanneer het vuile en het gemene van de buitenwereld éen van haar kinderen bederft? En een dichter mag ik u herinneren aan Albert Verwey’s: De dichter en het derde rijk moet, natuurlijk op zijn wijze, kiezen wanneer de schoonheid wordt beledigd en de geest geknecht. En uw Toeschouwer kiest óok, elke keer als hij trouw blijft aan de innerlijke wijsheid, die hèm opgedragen is uit te stralen en dóór te geven.

Ik voeg daaraan nog graag èen opmerking toe. U hebt gevraagd: zijn wij in staat door preken of spreken ook maar één mens werkelijk te veranderen? Nu glimlacht u in u zelf, en denkt: daar hapt de dominee op Ik begrijp de glimlach, en hap inderdaad. Maar toch éven anders dan u denkt. Waarlijk niet om óns preken en spreken te verdedigen of in bescherming te nemen

Mag ik u een wedervraag stellen: Gelooft u, dat Christus in staat is geweest om een mens ~werkelijk” te veranderen? Ik voor mij antwoord: ja. En ik weet aan de Christusfiguur, dat de grote macht, die in staat is een mens „werkelijk” te veranderen, een vurige, brandende Liefde is. Daarom waag ik de stelling: zij, die door een diepe, grote Liefde worden gedreven, kunnen inderdaad een mens ~werkelijk” veranderen, en ik geloof, dat dat in het leven véél meer gebeurt dan wij zien. Gekken, die we zijn we kijken immers altijd naar de poeha-dingen, naar de sensatie, de bruutheden wat zien wij, arme realisten, die we zijn, nog van het diepe wonder van Gods liefde, die ook nu tot mensen komt? Ga nu nog éven met me door, waarde partijgenoot.

Laat ik eerst van mezelf zeggen, van ons predikanten, sprekers, schrijvers enz.: als wij zo weinig „werkelijk” veranderen in een mens, zo weinig wekken en doen open bloeien, waaraan kan dat anders liggen dan aan ons te kort aan waarachtige liefde tot de medemens?

Maar dan zeg ik u ook: uw vraag was eigenlijk geen vraag. U bedoelde iets te beweren. Dat wij niét in staat zijn om door spreken of preken ook maar eén mens werkelijk te veranderen. En ik vraag tot slot: komt die bewering van u voort uit waarachtige liefde tot de medemens? Of uit iets anders?

Daarover praten we natuurlijk niet verder.

Misschien is het een van die vragen, die u en mij voert tot het knielen nu niet voor de Grote Zwijger maar voor de Grote Liefde, die wij nodig hebben in' onze armoede W. B.

Vervolg pag. 2.

tiek, die alleen oog had voor het eigen onmiddellijke heil en daaraan volken en idealen met een gerust geweten opofferde. Tenslotte zal hij niet met één been aan deze en met het andere aan de andere zijde van de wereldoorlog kunnen blijven staan. Het is bekend, dat de staatsman, die voor de Britse politiek van vóór 1914 de grootste verantwoordelijkheid droeg, Sir Edward Grey, zich na 1918 tot een overtuigd voorstander van de in de Volkenbond georganiseerde collectieve vrede heeft bekeerd. Ook Chamberlain heeft onlangs betoogd, dat hij de methode der Collectieve veiligheid voorstond. Maar tot dusver heeft de huidige Britse regering dan wel een zeer eigenaardige uitleg dier methode gegeven.

Er zal na hetgeen aan Abessinië en de Spaanse republiek is misdaan nog heel wat meer dan het week-eind van Mei 1938 nodig zijn, aleer wij op het kompas van Chamberlain zullen kunnen vertrouwen.

B. W. SCHAPER.