In en om de kerk

In de jaarlijkse ~conferentie” van de Engelse methodisten Het dr. W. Landsdell Wardle, de president, een fors kerkelijk geluid vernemen van een openhartige kracht die wij meerderen kerkelljken leiders zouden willen toewensen.

Sprekende over de Jodenvervolgingen in Midden-Europa, zelde dr. Wardle;

„Deze kwellingen zijn zo duivels, dat daarbij vergeleken het optreden van Nero dat van een gentleman was.”

Een ver-strekkend besluit heeft de Duitse minister voor Kerkelijke Zaken, dr. Kerrl, genomen. Voortaan zal de staat rechtsgeldigheid ontzeggen aan die kerkrechtelijke handelingen, die verricht worden door kerkelijke groepen, die een eigen kerkelijk bestuur hebben Ingesteld. Dit komt hierop neer, dat aan de Belijdeniskerk richtlng-NlemöUer nog eens uitdrukkelijk verboden wordt zelfstandig predikanten te ordenen, seminaries te stichten enz. Dat alles Is voortaan ~Ulegaal”. Waarmee een nieuwe faze In de Duitse ~kerkstrijd” Ingeluid is. En een staatsrechtelijk probleem aangesneden, dat ook voor Nederland In deze „reorganlsatie”-tljd van belang Is.

Weer een jubilaris; de oude prof. Van Nes, hoogleraar in ruste, herdacht deze week de dag waarop hij 50 jaar geleden predikant werd. Een typische herinnering; de jonge Van Nes deed Indertijd samen met nu wijlen Talma zijn proponentsexamen.

Over de toestand van ds. Nlemöller schrijft „Dagbladet” te Oslo aan de hand van mededelingen uit kringen der Duitse Belijdenisbeweging; „Het is blzonderlljk opgevallen, dat Nlemöller zijn vrienden medegedeeld heeft, dat hij nimmer een poging zal ondernemen om te vluchten. Dat zelde hij, opdat men zich niet zou laten misleiden, als er op zekere dag beweerd zou worden, dat hij bij een poging om te vluchten neergeschoten was...”

J. w.

dan niet, dat deze orde eenvoudig de brutale en militaire onderdrukking betekent van iedere vrije uiting van tegenstellingen, die bij ons nog tot het maatschappelijke zijn zelf behoren? Dat de vrede is gekregen door de verplettering van de zwakken? Dat de eenstemmigheid van de arbeiders voortkomt uit de gelijkschakeling van de vakverenigingen? Dat dit alles pas mogelijk geworden is door een bijna algemene en onbewuste medeplichtigheid, zelfs van de kant der tegenstanders? Dat deze medeplichtigheid zelf voortkomt uit een godsdienstige angst, die sterker is dan alle „redeneringen”, dan alle ~belangen” van de wereld? En dat het tenslotte er voor den dictator op aan komt, niet welke maatregel hij op zichzelf neemt, maar veeleer welke zin deze maatregel heeft in verband met de gehele beweging, met de nationale godsdienst, en met de inhoud van deze godsdienst, de collectieve machtswii?

Tegenover deze godsdienstige wli zijn alle weerstanden teruggeweken. De arbeidersinternationale is ineengezakt, zonder gebruik te maken van haar wapenen. Het kapitaal is aardig op weg zonder meer door de staat te worden ingepikt. Idealisme en realisme hebben gefaald. In feite blijft de enige tegenstander van het regiem, de belijdeniskerk; d.w.z. dat zich tegen de godsdienst van natie en ras aUeen nog maar het eigenlijk gezegde geloof verzet; proef op de som van de diagnose, die men juist heeft gesteld.

DE GOEDE AARDE

Als vanzelf vloeit de titel, die Ik geef aan wat Ik schrijven ga, uit mijn pen. Ik weet, dat die niet van mij is, want Pearl Buck noemde aldus een van haar boeken over China.

De betekenis van de woorden „goede aarde” dringt echter telkens tot mij door, als ik wandel in de volkstuintjes In de buurt, waar Ik woon, of In die veel verder van mij vandaan.

De eerste zijn echter iets geheel vertrouwds voor me. Ik heb ze zien aanleggen en worden tot wat ze nu zijn.

Ze worden verzorgd met algehele overgave door de huurders.

Op de plekken grond zijn kleine, heel kleine huisjes gezet. En daarvoor en daar omheen zijn allerlei bloemen geplant, zo, dat de eigenaars nooit zonder het kleurige en fleurige zijn van af het vroege voorjaar tot de late herfst.

En met uiterste zorgvuldigheid worden er op de grond ook groenten gekweekt.

Het uitgestrekte geheel Is een grote gemeenschap geworden, waar allen allen kenrlen en meewerken om het ganse complex een verzorgd aanzien te geven en voor de kinderen gelegenheid tot spelen te scheppen.

En daar Ik een belangstellende wandelaarster ben, die toegang heeft tot het geheel, krijg Ik allerlei Inlichtingen, zie telkens hoe alles zich ultbreldt.

Och, In en om de stad zijn slerlljker tuinen van vllla-elgenaars, waar zeldzamer en kostbaarder bloemen en planten staan, ook ogenlust voor mij, als ik er langs wandel.

Doch geen bloemenplekjes zijn mij liever dan de volkstuintjes, geen complex heeft voor mij groter bekoring, omdat zij van dieper betekenis zijn.

Want daar Is er voor de huurders verademing na de dagtaak, daar Is ontspanning voor den werkloze, die er arbeid vindt voor zich en zijn gezin, al werkende voor de groenten, die hij teelt, de bloemen, welke hij met bewonderende ogen verzorgt.

En de vrije middagen, de Zondagen zijn lets kostelijks, omdat er buiten is te genieten, van de zelf bewerkte tuin, van het huisje met al zijn mogelijkheden.

~Kom u toch eens kijken”, werd Ik uitgenodigd door een huurder en zijn vrouw. ~Kom eens zien naar onze zwaluwen. Kijk daar zitten ze onder het afdakje.”

En ja, waarlijk, een tweetal had er genesteld. De jongen waren uitgekomen. De vader vloog af en aan om voer te halen. De witte borstjes van het ouderpaar schitterden onder het afdakje.

Zonder enige vrees werd het voedsel aangedragen Iri de bekjes der jongen gestopt en met vertedering keken de huurders naar het gebeuren boven hen.

Geboeid werd Ik door de vogel-ldyUe, Ik kon delen in de vreugde van de huurders. Bij al de wonderen der bloemen, die zij zelf geplant hadden, de groenten, door hen zelf geteeld, was er nu ook nog dat allergrootste van een zwaluwenpaar onder het afdakje met een nestje, waarin jongen uitgebroed waren.

Hoe zou het anders gekund hebben, dat bij het onder woorden brengen van wat Ik aanschouwde als vanzelf de titel uit mijn pen vloeide, door Pearl Buck aan haar ontroerend boek gegeven.

Want in de volkstuintjes, die mij Hef zijn, ervaar Ik telkens, als ik er ben, dat mens en aarde bij elkander horen en dat er overal verbastering is, als de mens niet meer ziet, niet meer begrijpt wat de aarde betekent, hoe hij en zij een onverbrekelijk geheel vormen, dat slechts ten koste van verwildering uit elkaar gerukt kan worden, als in de grote steden, waar jongeren en ouderen slechts hun genot zoeken op de straten en pleinen, waar de aarde onder de stenen niet meer te zien Is, waar zinloze ~ontspanning” hen drijft naar bioscopen en lawaaUge pret, waar millioenen en millioenen over gans de wereld niet meer de blijdschap kennen van het ontluiken der wilde en gekweekte planten, niets van de ontroering door het aanschouwen van vogels, die hun jongen voeren.

De band, die mens en aarde aan elkander bindt, kan slechts verbroken worden met

„ontaarding” tot gevolg. Het woord Is als van symbolische betekenis!

En daarom Is het zo iets kostelijks te wandelen in de complexen volkstuintjes bij de grote steden, waar de stedelingen uit hun woningen, in de straten met stenen, die de grond verbergen, weer kunnen gadeslaan de wonderen van uitzaaien, groeien en bloeien onder de wijde hemel en weer mens kunnen worden In de hoogste betekenis van het woord.

IDA HEIJERMANS.

BOEKBESPREKING

Scientia, Handboek voor Wetenschap, Kunst en Godsdienst, onder leiding van prof. dr. A. W. de Groot, dl. I, Uitg. W. de Haan, Utrecht.

Het prospectus van deze uitgave had mij van verschillende zijden bereikt. Eerlijk gezegd, het had nog al wat twijfel bij me opgeroepen. Want het was geen kleinigheid, voor mezelf zei ik: vrijwel een onmogelijkheid, wat hier ondernomen werd. „Een groot standaardwerk in 3 delen”, omdat er een grote behoefte bestaat aan kennis en ontwikkeling, doch meer nog ernstig gezocht wordt naar inzicht in de samenhang der wetenschappen.” De gecursiveerde woorden vooral waren de oorzaak van mijn twijfel; kan dat? Is er inderdaad tussen de werkers op wetenschappelijk terrein b.v. tussen een wiskundeman en een theoloog, tussen een taalgeleerde en een chemicus —■ voldoende verband, en als het er is, zal men dat dan duidelijk kunnen maken aan een algemeen ontwikkeld publiek?

Nu kan deel I, dat wij hier aankondigen, nog niet het antwoord geven. Maar ik ben toch wel een heel stuk twijfel kwijtgeraakt. Dit eerste deel is in menig opzicht voortreffelijk. Prof. Pos schrijft de eerste drie hoofdstukken: Over de eenheid der wetenschappen en de verscheidenheid der methoden, over Metafysica, over Kennisleer, en overal voelt men den meester; dr. Bierens de Haan behandelt prachtig de Elthiek; hij blijkt zijn taak anders te hebben opgevat dan prof. Aalders, die inleidt in de wijsbegeerte van den godsdienst en toch zijn beide stukken in de ware zin „inleidend”; prof. Van den Bergh van Eysinga behandelt in „Trappen van ontwikkehng van den godsdienst” (gevaarlijk terrein met veel voetangels en klemmen) Boedhisme, Islam, Christendom. Na de „Kathoheke dogmatiek” (van prof. dr. A. Jajissens) komt de Psychologie aan het woord (de prof. Roels en Carp), daarna de Paedagogiek (Kohnstamm) en de Taalkrmde (prof. De Groot), terwijl de laatste artikelen voeren naar de terreinen der Kunsten en de bezinning daarover. Men ziet uit deze opsomming: eerste rangs medewerkers, verscheidenheid van overtuigingen. Ik acht mij niet bevoegd om alle artikelen te beoordelen, maar durf het geheel toch wel warm aanbevelen als een zeer belangrijke poging. Dit boek hoort thuis in de boekenkast van allen die op enig gebied van menselijke wetenschap hebben door te geven en toch samenhang trachten te zien. Het is royaal uitgegeven, geïllustreerd, fraai gebonden. Hulde voor initiatief en uitvoering. W. B.

Rijn-reis

Plots’ling het eind: daar is de Rijn,

De schepen varen door bewogen Water, dat nimmer stil kan zijn:

Daar achter wachten al de hoge Gebergten in hun schemerschijn.

De linden bloeien langs de wegen;

De zoete geur is honing zwaar; De wolken hangen laag, vol regen;

Wij hebben uren lang gezwegen; Zomer en Herfst vonden elkaar!

Het smalle dal, de hoge bergen, De groene wijnstok overal.

Wij gaan als vlugge, kleine dwergen En zoeken uitweg uit het dal.

Dat ons benauwend is en klein. Waar geen gedachte groot kan zijn!

Jan J. Zeldenthuis.