Bij de gratie Gods

Het regeringsjubileum van de Koningin wekt vele gedachten bij ons op. Gedachten, waar wij niet spoedig mee klaar zijn. Althans, wanneer wij niet met een makkelijke formule of een verstarde houding ons van de hele zaak willen afmaken.

Gedachten als socialisten. 40 jaar geleden en nu Toen volledige, principiële afwijzing van het koningschap, geprikkeldheden tegen Oranje als erfenis van de oude beweging. Daarna, immers goed gedisciplineerde sociaal-democraten, de periode van onwelwillende neutraliteit, levend in de stellige verwachting, dat het koningschap een in wezen overwonnen instelling was, geduld echter, omdat er geen reden was ons verse kruit te verschieten op een symbool, dat slechts uitdrukking was van voorbijgaande machtsverhoudingen.

En nu? Welwillende neutraliteit. Theoretisch blijft de sociaal-democratie republikeins. Even theoretisch, als de anti-revolutionairen tegen de grondwet van 1848 zijn! Maar in de practijk is de blik afgewend van het instituut naar de persoon van de Koningin. En daarmee is de wrok verdwenen, ook tegen het instituut. Bovendien, dat instituut heeft een stabiliteit in het staatsleven getoond, waarover wij ons zouden verwonderen, als ook wij niet door de loop der tijden meer zin voor de betekenis van de traditie hadden gekregen.

Dat staat aan de ene kant. Anderzijds staan wij in de kring der christenheid. En ook vandaaruit komen gedachten tot ons, die wij slechts met moeite kunnen ordenen.

Wij zien, hoe christelijk Nederland, d.i. het christelijk deel van Nederland, in de loop van de laatste honderd jaar zich heeft overgegeven aan een verering van het vorstenhuis, die onbijbels, onchristelijk is en tegen de lijn van onze historie ingaat. Een verheerlijking die hu, bij de gezagsverheerlijking elders, nieuwe aandacht vraagt en ongetwijfeld herziening behoeft.

Dat protestant-christelijk Nederland zich nog steeds een bijzondere plaats toekent bij de viering der feesten, bewijzen de berichten van verschillende plaatsen, waar onwaardige ruzies ontstaan. Deze vorm van liefde tot het vorstenhuis is niet toevallig, maar gevolg van de verbinding tussen God, Nederland en Oranje, die in het midden der vorige eeuw onder invloed van christelijk-conservatieve Duitse staatsrechtskundigen, geformuleerd werd. Toen werd daarbij een gedachte blnpiengehaald, die vreemd was aan de geschiedenis van ons volk, maar wonderwel paste bij de nieuwe vorm waarin onze staat in 1815 gegoten werd, onder invloed van het buitenlandse despotisme. Toen werd het niet meer alleen de Schrift, maar Schrift en Historie waarop Calvinistisch Nederland zich oriënteerde. Oranje, vroeger eerste dienaar van de verenigde Nederlanden, werd Koning, naar buitenlands model. En naar buitenlands model zou ook de verering, aanbidding soms, beginnen.

Totdat, in de laatste jaren, de Schrift, de Bijbel, weer meer in het centrum van de belangstelling komt te staan. Dat is een zegen. Juist tegenover de historie. Want uit de Bijbel, indien wij hem althans laten wat hij is: het Boek vol tegenstrijdigheden, vol spanningen, vol openheid, uit die levende Bijbel dus, roepen op dit ogenblik de fehe woorden tot ons, die ons, juist als christenen in deze dagen, nuchter, ingetogen, eerlijk moeten maken.

Wij zien. immers in die Bijbel, hoe Samuel, de laatste figuur in de Bijbel, die priesterschap en profetisme kon combineren, pas na aandringen, scherp aandringen, aan het radeloze volk Israëls, een koning, koning Saul, geeft. Samuël beeft voor die beslissing. „Nu schuift gij een mens tussen U en God”, zegt hij. ~Nu schendt gij uw vertrouwen op God”, waarschuwt hij zijn volk. Het koningschap: mensenbegeren, geen goddelijke wet, dat is bijbelse taal! Overal, bij de Egyptenaren, bij de Assyriërs, later bij de Perzen, de Grieken, de Romeinen is er steeds een verband tussen God en Koning. De Israëlieten hebben daar hun invloed van ondergaan. Natuurlijk. Maar

aan het begin staat de profeet, die waarschuwt. En de ganse bijbel door blijven de profeten waarschuwen. Wij zien Nathan tegenover David, na zijn gruwelijke zonde met Bathsjeba, wij zien Elia tegenover Achab, de man met zijn griezelige verdraagzaamheid.

Wij zien tenslotte Israël in ellende, in vernedering uitzien naar een koning, die hen verlossen zal, die de smaad van eeuwen zal goed maken. De Koning komt. Om te zeggen, dat Zijn rijk niet van deze wereld is, om te zeggen, dat zelfs de Romeinse keizer tot de aardse bedeling hoort (~Geeft den keizer wat des keizers, maar Gode, wat Gods is.”) Hij komt om te sterven aan het kruis en om aanbeden te worden door de christenen als de Koning der koningen, in wiens schaduw geen aardse koning staan kan, en in wiens naam stervelingen van ons vlees en ons bloed moedig de brandstapel zijn betreden. Want Christus, niet de Keizer is de allerhoogste.

Lange jaren hebben de „officiële” christenen (ik gebruik dat woord met tegenzin, en alleen omdat het in de socialistische kringen het bewustzijn heeft levendig gehouden, dat er ook een ander 'christendom denkbaar is, dan wat wij ervan gemaakt hebben) zich uitgesloofd, om het koningschap met heilige glans te verven. Dat kwam, omdat zij van de historie een openbaringsbron maakten. Het resultaat was, dat in het politieke leven in Nederland scheiding werd gemaakt tussen het christelijke conservatieve deel, en het „vrijzinnig”-vooruitstrevende deel. Zo werd koningschap inderdaad bolwerk van behoudzucht. Er dient eerlijkheidshalve bij gezegd te worden, dat het regerend vorstenhuis niet steeds alle moeite heeft gedaan (althans voorzover wij dat aan de buitenkant kunnen beoordelen), die indruk te verzwakken. Met die scheiding is noch het vorstenhuis, noch het christendom gediend geweest.

De ontwikkeling in het buitenland heeft de sfeer intussen gezuiverd. Zuiver is ze nog niet, maar in christelijke kringen dringt toch het besef door, dat de band tussen God, Nederland en Oranje anders is, dan in feestvergaderingen wel eens is gezegd. Daar zitten in die band allerlei moeilijk te ontwarren knopen.

Wil dat nu zeggen, dat wij in ijzig zwijgen aan de kant blijven staan bij de jubileumsfeesten? Neen. Juist die verzuivering van sfeer maakt, dat er weer gewoon te praten valt. Dat, nu de neiging om instellingen te vergoddelijken wel wat luwt, de menselijke waardering voor de Koningin, de menselijke waardering voor het koningschap een basis van gemeenschappelijke herdenking geeft.

Daarbij zullen wij op de bijbelse lijn willen blijven staan. Op die lijn willen wij nu het bekende woord in herinnering brengen, dat zo talloze malen als een formule herhaald is, als een symbool van degelijkheid gedrukt werd, maar nu met nieuwe kracht en nieuwe eis begrepen kan worden: Wij Wilhelmina, bij de gratie Gods Dat kan opgevat worden in de oude heidense zin van: nu houdt alle overlegging op, dit is het laatste woord. Maar wij kunnen het óók aldus horen: in God ligt onze kracht, maar ook onze grens en tenslotte ons oordeel.

Dit heeft de Christelijke kerk op dit ogenblik duidelijk te zeggen: De koninklijke regeerkracht is van den Allerhoogste, die bij de beslissing achter deze moet staan, tegen Wiens heiligheid geen inbreuk geduld wordt. In Wiens glans elke koninklijke waardigheid een licht ontvangt, dat zij nimmer uit zichzelf kan hebben.

Zij heeft dit niet in de eerste plaats tot de Koningin zelf te zeggen. Haar persoonlijk leven geeft de indruk, dat zij in haar geloof dat woord heeft verstaan. De kerk zal dat wel moeten zeggen, desnoods met harde duidelijkheid, tot hen, die nog steeds voortgaan, christelijk te noemen, wat heidens is.

Misschien zou dat woord aan de feestvierders, die de heilige naam van God in de mond nemen, ingetogenheid opleggen.

Deze eerbiedige reserve, ons van het christelijk geloofsleven uit geboden, sluit aan bij de welwillende neutraliteit, waartoe op dit ogenblik door de ontwikkeling der geesten, de sociaal-democratie gekomen is.

Deze eerbiedige reserve sluit ook aan bij de ingetogenheid, de soberheid, waarmede onze

Koningin 40 jaar de kroon gedragen heeft.

Wij willen van geen vergoddelijking weten. Maar wij weten wel van menselijke waardering voor een Vorstin, die in eenzaamheid, in voornaamheid en in vroomheid, in de lijn der beste tradities van ons volk, leiding heeft gegeven, waar dat nodig was.

Wij weten: tijdens de afgelopen 40 jaren heeft zij willen regeren bij de gratie Gods. Dat weten is ons in deze dagen reeds zéér veel.

L. H. RUITENBERG.

Hef belangrijkste nieuws

JUBILEUMKLANKEN.

Geslaagde verduisteringsproef: 350.000 vergetenen.

~Ik zal handhaven, een film van Profilti ter gelegenheid van het regeringsjubileum. Het is te begrijpen, dat de tekst van het voor deze film geschreven commentaar geheel in optimistische toon gehouden is. Van crisis, werkloosheid en dergelijke minder aangename ervaringen van de laatste tijd wordt wijselijk gezwegen.”

(„Het Vaderland”.)

Geslaagde opluisteringsproef: niets vergeten. „De gedachten gaan naar November 1918, de beruchte revolutiemaand, toen duizenden dienstplichtigen, nauw van de mobilisatie in de haardsteden teruggekeerd, naar de centra van het gevaar snelden.” (Luit.-gen. Duymaer v. Twist, rede feestvergadering Vrijw. Landstorm.) „Het moeilijke November 1918, toen ook hier krachten werkzaam waren, die op het spoor van wat elders geschiedde, ook hier de staatsvorm wilden veranderen.” (Dr. H. Colijn, zelfde feestvergadering.) „De bange en zorgenvolle dagen van 10 tot 17 November 1918.” (Prof. mr. P. J. M. Aalberse, zelfde feestvergadering.) ,,Het is niet gemakkelijk, na hetgeen reeds gezegd is, nog enkele woorden tot u te richten.” (Min. H. V. Boeyen, zelfde feestvergad.) Jeugdzorg. „Maandag 29 Augustus zullen 15.000 manschappen deelnemen aan de grote wapenschouw. Een apart leger van 200 koks heeft tot taak den inwendigen mens te versterken.” (.,Jong-Nederland”.)

Leiddraad voor den burger-feestganger. „Feest betekent gezamenlijkheid, opgaan in een veelheid. Blijdschap, versiering, volksspelen, optochten, ja zelfs alcohol kunnen dat bevorderen. Het zijn middelen en mogen geen doelen worden. Laat ons bij het feest der Koningin dansen en springen, doen waar we plezier in hebben. Laat ons niet te veredeld zijn; doch nu en dan even vergeten wat we zijn.” („De Groene Amsterdammer” van 27 Aug. ’38.) „Ook in deze tijd vindt u in „De Groene” de mening van de besten in den lande op elk gebied.” („De Groene Amsterdammer” van 27 Aug. ’38.) K.

Emmy Tollenaar: Jij dappere Kleine Marlon. üitg. H. Meulenhoff, Amsterdam. 185 bladzijden, ƒ 1.20 ingenaaid, ƒ 1.95 gebonden. Het eigenlijke verhaal is een beetje mal: een liefde op het eerste gezicht, die later toch misloopt (gelukkig!) omdat de jongeling een slappeling blijkt: een grillig, avontuurlijk besluit om als serveuse in een groot restaurant te gaan, waarvoor Marlon de toorn van haar vader trotseert.

Maar wat ik waardeer in dit boek is de beschrijving van het restaurant, van de schandelijke arbeidsvoorwaarden, waardoor het personeel zo veel mogelijk wordt uitgebuit, en van de verschillende meisjes die er werken, waarvan verscheidene er eigenlijk niet thuis horen, maar door de malaise of door voorvallen in hun persoonlijk leven er heen gedreven zijn. En de figuur van Marlon wordt, als de eerste grilligheden in de loop van het verhaal wat vergeten worden, toch wel sympathiek. Jammer, dat de illustrator zulke zonderlinge tekeningen gaf. H.