Buitenland

BEMOEDIGING

Is het mogelijk den eersten jaargang van ons tijdschrift te besluiten met een artikel „Bemoediging”? Er zijn onder de vijftig artikelen, die wij tot nu toe publiceerden, weinig geweest die een eenigszins opwekkend perspectief boden en waar zij dat trachtten te doen, is de uitslag veelal beneden de verwachting gebleven. Veertien dagen geleden hebben wij tot ergernis, gelukkig, van vele lezers en zeker niet voor eigen genoegen zelfs op de sombere werkelijkheid gewezen, dat vrede in het huidige Europa niet meer kan worden gediend door afbraak van de bewapening der West-Europeesche demokratieën. En al doet op dit oogenblik een gerucht de ronde, alsof de Franschen bereid zouden zijn, hun eigen land een zekere ontwapening over vier jaar op te leggen en den Duitschers in dien tusschentijd „eenige prototypen van tot dusver verboden wapenen” toe te staan dat alles echter op voorwaarde van algemeene controle wij gelooven vooralsnog niet, dat wij ook in dit opzicht te pessimistisch zijn geweest. Controle in dictatoriaal geregeerde landen is nu eenmaal een onmogelijkheid en al dit soort van „aanbiedingen”, „overeenstemmingen” en „bereidverklaringen” zijn dus niets dan pogingen om het odium (de hatelijkheid) van het fiasco straks op de tegenstanders te werpen.

En wij zijn te zwartkijkerig geweest ten opzichte van het Leipziger proces? V. d. Lubbe en zijn daad blijven raadselachtig, maar onze kwalificaties van Torgler en de Bulgaren blijken onjuist te zijn geweest. Zij vechten als helden. Het is mogelijk, dat wij overtuigd moeten zijn van de onpartijdigheid, waarop naar de buitenkant het proces gevoerd wordt. Deskundigen verzekeren het ons. De vraag, of de voorbereiding tot het proces even onpartijdig geweest is, blijft onbeantwoord.

Wilt ge een optimistischer klank hoeren in het disharmonie-orkest van den tegenwoordigen tijd? „Buitenlanders constateeren ook” speecht Minister Goebbels tegen vreemde journalisten te Genève „dat hetzelfde volk, hetwelk een half jaar geleden nog bezeten was door een verlammend pessimisme, thans weer levenskracht en zelfvertrouwen heeft teruggewonnen.” Barst niet te snel in een hoonlach uit: er is iets waars in deze opgeblazen verzekering. Wij vinden n.l. dezelfde constatatie in de beschouwingen van overigens voldoende critisch ingestelde correspondenten. Het is waar, dat de democratie althans bij nadenkenden geleid had tot verlammend pessimisme. En nu is het Hitlerbewind op krampachtige half autoritaire, half o verradende wijze bezig, de beschikbare arbeid „uit te smeren”, hetzij door de arbeiders, die nog werk hebben minder uren per dag, hetzij door ze minder dagen per week te laten werken. Voorloopig lukt dat. Bij de massa valt nu een soort zelfopofferingspsychose te constateeren, die ouderen zich ook van de eerste oorlogsmaanden zullen herinneren. Men is ten prooi aan een soort broederlijkheid, die bevrediging geeft.... voor zoo lang het duurt. De ongebondenheid en perspectiefloosheid der vorige periode schijnt men zich nu als zelfzuchtig en minderwaardig te herinneren. Maar ten slotte is dit niets anders dan „economische en sociale voorgevelpolitiek”. Op een gegeven oogenblik gaat men zich natuurlijk de nationaal-socialistische belofte herinneren, dat het uit zou zijn met de voortdurende loonsverlagingen en

dan komt onafwendbaar het voor de regeerders van het Derde Rijk uiterst bedenkelijke moment, waarop een Keulsche arbeider, reeds jaren werkloos, in een onbedaarlijken schaterlach uitbarst, wanneer hij in de Koningsberger courant leest, dat in het Rijnland geen werkloozen meer zijn.

* * * Een maand of drie geleden hoorde men veel fluisteren over de „Tweede revolutie” die in Duitschland op komst was. In de ■ N.5.0.8. de nationaal-socialistische bedrijfscellen organisaties —■ broeide het. De groep van Gregor Strasser, die weer niet ver af stond van wat men het „nationaalbolsjewisme” noemde, vond, dat de ommekeer niet radicaal genoeg geweest was. Zij eischte de confiscatie van het Oost-Elbische groot-grondbezit en van het groote in de eerste plaats Joodsche kapitaal. Bovendien begonnen communisme en marxisme ofschoon nog altijd geslagen vijanden zich te reorganiseeren. Een wijdvertakte illegale samenzwering der „vijfmanschappen” zoo genoemd, omdat van de leden slechts telkens vijf elkaar kenden verspreidde op geraffineerde manier verboden druk- en stencilwerk op de werkplaatsen en onder het publiek. Zoo is ons ter oore gekomen, dat men daarbij op handige wijze gebruik maakte van de enveloppen, waarin allerlei bekende Duitsche firma’s reclame-materiaal plegen rond te zenden. Maar nu heet het weer bij goede observeerders van het huidige Duitschland, dat de „Tweede Revolutie” is onderdrukt. Hitler heeft definitief voor de bourgeoisie en de groot-grondbezitters gekozen. In plaats van het maakmaar-op experiment, dat men b.v. in Amerika ondernomen heeft, wil het nationaal-socialisme het nu met de honger-en dorst-kuur probeeren en wekt het de levens- en wilskrachten van den patiënt op met het zelfopofferingsspuitje, waar boven sprake van was. De vraag is nu maar, hoe lang dit uitwerkt en of niet een steeds krachtiger dosis moet worden gegeven. |

WëlÉe bemoediging kunnen wij putten uit de groote moeilijkheden, die het nationaal-socialistisch bewind gedurende den winter waarschijnlijk wachten? Een particuliere correspondent in de Manchester Guardian, die den indruk maakt goed op de hoogte te wezen, verwacht zelfs, dat het dezen winter tot groote straatgevechten zal komen. Misschien zullen zij worden geprovoceerd. Er zullen een groot aantal dooden en gewonden vallen, winkels Joodsche zullen worden geplunderd. En dan zal het beslissende moment komen: Hitler moet partij kiezen en als hij het niet doet, dan zal de Rijksweer tusschen beide komen. Onder de officieren zouden er heel wat zijn, die hetzij uit aristokratische afkeer tegen het S.A.-gedoe, hetzij omdat hun voorvaderen Joodsche erfdochters gehuwd hebben en zij dus reden hadden bevreesd te zijn voor de invoering van een „Arische paragraaf” ook voor hen, lang niet onwillig zouden wezen, om met de charlatanerie en het barbarendom af te rekenen. Dat moment zou dezen winter aangebroken zijn en dan zou tevens de mogelijkheid niet ver meer wezen van een herstel der monarchie onder Lodewijk Ferdinand. de zoon van den Kroonprins

Wie zal zeggen, wat deze suggesties van den anonymen, maar „gezaghebbenden en onbevangen” correspondent van de Manchester waard zijn? Er waren juist in den

laatsten tijd opmerkelijke teekenen of liever: pogingen van toenadering tusschen het Hitler-bewind en de sfinx-achtige Rijksweer, al is het onjuist, om te zeggen, dat deze laatste „gelijkgeschakeld” is. Dat Hitler en zijn vrienden vol zorg zijn, bewijst misschien Goebbels’ naief-propagandistische rede te Genève en stellig zijn tastbaar-belachelijke snorkerij: „Er zal in dezen winter in Duitschland door niemand honger geleden worden”, het meest echter zijn nederige bede: „Moge vooral de Duitsche boer in den komenden winter toonen, dat hij wat voor het arme Duitsche volk over heeft”. De Duitsche boer? „De boer trekt zich terug op zijn werk”, schrijft de bovendoelde particuliere correspondent van de N.R.Ct. die het heeft over de blijvende veranderingen in Duitschland door de revolutie: „door het nieuwe regiem is hij het moeilijkst binnen de nieuwe vormen te trekken en bovendien is hij teleurgesteld: hij doet niet meer mee.” Blijvend slechts schijnt de kleine middenstand aangeraakt, maar op geheel andere wijze dan hem voorgespiegeld was. Warenhuizen en coöperaties blijven bestaan. Een groot aantal S.A.-mannen hebben er baantjes in gekregen: zij schikken zich. Wat wonder? Maar de anderen, die slechts aan ’t marcheeren gezet zijn. Zij worden „uitgesmeerd”, als de proletariërs, worden dol van de „freiwillige Spenden”: „Spende der nationalen Arbeit”, „Adolf Hitler Spende”, „Winterhilfe-Spende” enz. Hoe lang nog?

* * * „Bemoediging” willen wij altijd putten uit de teekenen der tijden, zelfs uit de donkere, die wij in dit laatste artikel van dezen jaargang hebben moeten bespreken. Wij zijn mensch en eenzijdig genoeg om onze hoop hartstochtelijk te stellen op de spoedige ondergang van het verdoemenswaardige Hitler-rijk, dat ons gerechtigheidsgevoel kwelt en dat een soort massapsychose ook in ons land kweekt, vooral onder veel jongeren. Maar wij vleien ons niet met de hoop, dat die ondergang de verrijzenis zou beteekenen van het Rijk, waarnaar wij snakken: het Godsrijk van Vrijheid en Gerechtigheid. Het staat maar al te zeer te vreezen, dat als het nationaalsocialisme ineenstort, het plaats zal maken voor iets, dat nog veel erger is. En wij kunnen ook de bemoediging niet hierin vinden, dat wij ons geheel van het leven hier op aarde afwenden en vrede nog' slechts zoeken in die Eeuwigheid, die dan gedacht zou moeten worden als iets, dat volkomen afgescheiden, ja zelfs diametraal tegenovergesteld zou zijn aan de sfeer, waarin wij „arme menschenkinderen” leven. Zou het niet zoo liggen, dat bemoediging alleen maar te vinden is in de gedachte, dat alles wat hier op aarde verwezenlijkt wordt, slechts moment is, tijdsschakel in de steeds voortratelende keten der Oneindigheid? Het Leven gaat steeds door. God wil dus de „totaliteit” van het fascisme niet. Dat is een ontzaglijke troost: op hetzelfde moment dat deze dilettanten hun hersenschim van den één-partij-staat verwezenlijkt meenen te hebben, zijn de toestanden al weer een beetje veranderd, klopt er iets niet heelemaal, is de scheur alweer ontstaan, waardoor straks hun maakwerk onafwendbaar zal breken. De mensch is verplicht te strijden voor zijn idealen, maar als hij ze restloos wil verwezenlijken, den staat voor zich alleen opeischt, treedt hij in de plaats van de Goddelijke Wijsheid. J. S. BARTSTRA.