De gemeenschap der jong-katholieken!

Kritiese Kroniek

Evenmin als de literaire revoiutie, die zich door de „Nieuwe Gids” voltrok in het burgerlik Nederland van 1885, is, op het beperkter gebied van het Nederlandse katholicisme, de revolte der „Gemeenschap” een louter esthetiese ommekeer en een uitsluitend letterkundige vernieuwing. Beide bewegingen bezaten niet enkel een te lang miskende sterke sociale inslag; ze zijn zelfs wezenlik niet anders dan uitingen van sociaal verzet. Dat dit zich allereerst in artistieke vormen uitte, is niet vreemd: dichters gevoelen de verandering der dingen dikwijls sneller en scherper dan de anderen; hun af keer en hun verwachting echter richten zich meestal voornamelik op de mogelikheden binnen de grenzen van hun talent. Bewust of onbewust zien ze bovendien de bestreden kunst hunner voorgangers zo zeer als symbool van het bestreden leven hunner tijdgenoten, dat zij kunnen geloven met de vernietiging van het één de vernieuwing van het andere te bereiken. Wanneer deze illusie breekt op de werkelikheid, blijven slechts twee houdingen denkbaar: óf de kunstenaar trekt zich geheel terug op zijn speciale terrein (Kloos), óf hij stelt zich óók partij op sociaal en politiek gebied (Van Eeden, Gorter). De „Gemeenschap” zo min als de „Nieuwe Gids” kon eraan ontkomen en ze wilden er trouwens niet aan ontkomen om de strijd ook te voeren in de maatschappelike werkelikheid: de voornaamste figuren uit deze

Jan Mankes, zelfportret

) behoort bij het artikel van J. J, Meyer In het vorig nummer.

jong-katholieke kring hebben, naast hun poëzie en hun proza, het kritiese essay en de politieke brochure beoefend. Hun toon is soms dermate scherp geweest, dat twee van hen een aanklacht wegens majesteitsschennis hebben opgelopen zonder veroordeling trouwens en dat, wat belangrijker is, hun blad sinds 1929 onderworpen is aan de preventieve censuur, uitgeoefend door een vanwege de Utrechtse Aartsbisschop aangewezen priester

Evenmin als de Nieuwe Gids-beweging los staat van de weliswaar mislukte, maar daarom nog niet onbelangrijke pogingen der vooriopers, zo min is de Gemeenschap, waarvan het eerste nummer in Januari 1925 verscheen, een volslagen nieuwigheid. Men kan enkelingen aanwijzen in wie de moderne gezindheid reeds min of meer bewust was en zo goed als de Tachtigers hun eerbied hebben getoond voor ouderen als Busken Huet en Multatuli, aan wie ze inderdaad meer verschuldigd en met wie ze meer verwant zijn dan de later verbreide opvatting wil doen geloven zo ook kan men in enkele katholieken uit een generatie ouder Brom, Van der Meer de Walcheren maar vooral in de, evenals Jacques Perk, zeer vroeg gestorven Gerard Bruning de eerste aankondiging zien van wat in de leidende personen uit de kring der Gemeenschap belangrijke werkelikheid werd.

Maar evenmin als de Nieuwe Gids langer ' dan enkele jaren in staat bieek om brand-

punt te zijn voor de diverse kulturele vernieuwingsdriften, kon ook dit jong-katholieke blad op den duur de kracht handhaven van zijn aanvangsperiode. De berustende erkenning, dat het geleerd heeft „orgaan van een minderheid” te zijn, betekent voor het tijdschrift wel geen opheffingsbesluit, maar het betekent tóch dat de heftigste strijd voorbij is: deels ongetwijfeld omdat bepaalde elementen, waarvoor jarenlang gevochten is, gemeengoed geworden zijn in de katholieke kringen van nu, maar anderdeels ook, omdat er een differentiatie bezig is te ontstaan in de verschillende richtingen van werkzaamheid. De maatschappelike krachten, die ook in het katholieke deel van Nederland werkzaam zijn, laten zich momenteel moeiliker dan ooit in één richting samenvoegen en ze kunnen niet meer in één blad een gemeenschappelik centrum vinden. De strijd wordt voortgezet, door dezelfde personen of door anderen, dat doet er weinig toe, maar op aparte terreinen met daarvoor geschikte aparte middelen: in déze faze van de ontwikkeling is voor het allesomvattende rijke en stuwkrachtige blad de tijd voorbij.

Het kan natuurlik mijn bedoeling niet zijn de geschiedenis van de „Gemeenschap” te schrijven. In de eerste plaats is dit te zeer de nog onvoltooide eigentijdse geschiedenis en dus voor een historiese beschouwing te weinig verleden. Maar in de twede plaats kan dat enkel gebeuren door een ingewijde, nimmer door iemand die niet slechts afzijdig staat van, maar zo volstrekt afwijzend staat tegenover de principes en de mentaliteit die voor deze groep beslissend zijn, als ik.

Bij voorbaat echter wil ik de jong-katholieke auteurs, die het onderwerp vormen van de volgende beschouwingen, de illusie ontnemen, als zou ik alleen ketter zijn bij de genade der tegenstelling tot hun kerk. Niet de gepostuleerde goddelike waarheid van de katholieke leer, maar het menselike talent van enige katholieke leken dwingt mij tot waardering en tot kritiek. Ik persoonlik heb veel minder behoefte mijn onbelangrijkheid en mijn onkunde te ervaren aan St. Augustinus of Thomas van Aquino, dan aan Spinoza. Kant en Marx. En voor zover ik ketter ben en dat voel ik mij inderdaad hartstochtelik ben ik dat niet ten opzichte van de kerk der katholieken, maar ten opzichte van de partij-kerk der socialisten. Want ketter de woordafleiding wijst het uit kan men slechts wezen door tegen een verbasterde en beduimelde waarheid stelling te nemen op grond van diezelfde waarheid, onverbasterd en zuiver. En ofschoon ik bereid ben te geloven, dat het huidige officiële katholicisme wel ietwat vervreemd is van het oer-christendom der apostelen ik ben toch niet bereid te beweren, dat de vernieuwing der aarde en het heil des hemels gevonden kan worden in een terugkeer tot die apostoiiese opvattingen en opvattingen en inzichten. Integendeel: het sisteem van dogma’s en redeneringen, dat de katholieke kerk als enige en dus eeuwige waarheid poneert, wekt niet eens mijn lust tot ont-kennen op, omdat mijn kentheoretiese kritiek de mogelikheid van kennen, in de enige zin die dit woord kan hebben, hier kategories uitsluit. Dit standpunt moge bekrompen zijn, rationalisties, star, verouderd of wat ge maar wilt, maar het is voorlopig nog het mijne. En op dit mijn standpunt staande, dat gelukkig naar ik weet niet mijn partikuiiere standje is, zal ik naar aanleiding van enkele recente publikaties mijn oordeel trachten vast te stellen en te formuléren.

G. STUIVELING.